ECLI:NL:GHARL:2017:3182

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 april 2017
Publicatiedatum
13 april 2017
Zaaknummer
200.201.020
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van bewindvoerder wegens gewichtige redenen in civiele zaken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over het ontslag van een bewindvoerder. De verzoeker, handelende onder de naam [X], was benoemd tot bewindvoerder van [verweerder] en [verweerster], die beiden onder bewind stonden. De kantonrechter had eerder op 15 augustus 2016 besloten om de verzoeker te ontslaan als bewindvoerder, omdat er gewichtige redenen zouden zijn. De verzoeker ging hiertegen in hoger beroep.

Tijdens de mondelinge behandeling op 9 maart 2017 hebben zowel de verzoeker als de verweerders hun standpunten toegelicht. De verzoeker betoogde dat er geen gewichtige redenen waren voor zijn ontslag en dat hij zijn taken naar behoren uitvoerde. Hij wees op de beperkte financiële middelen van de betrokkenen en de complicaties die voortkwamen uit hun echtscheiding. De verweerders stelden echter dat de verzoeker zijn taken niet goed vervulde, wat leidde tot een toename van hun schulden.

Het hof heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig gewogen. Het hof oordeelde dat de verzoeker voldoende had aangetoond dat hij zich had ingespannen om de communicatie met de verweerders goed te houden en dat de toename van de schulden niet uitsluitend aan hem kon worden toegeschreven. Het hof concludeerde dat er geen gewichtige redenen waren om de verzoeker te ontslaan als bewindvoerder. De eerdere beschikkingen van de kantonrechter werden vernietigd en de verzoeken van de verweerders tot ontslag van de verzoeker werden afgewezen. De kosten van het geding in hoger beroep werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.201.020 en 200.201.021
(zaaknummers rechtbank Overijssel 4829253 en 4829302)
beschikking van 13 april 2017
in de zaak met nummer 200.201.020 (rechtbank: 4829253)
[verzoeker] handelende onder de naam [X],
kantoorhoudende te Nijverdal, gemeente Hellendoorn,
verzoeker, verder te noemen: [verzoeker],
advocaat: mr. W.L.J. Fernhout te Zwolle,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder, verder te noemen: [verweerder],
advocaat: mr. L. de Groot te Leusden.
in de zaak met nummer 200.201.021 (rechtbank: 4829302)
[verzoeker] handelende onder de naam [X],
kantoorhoudende te Nijverdal, gemeente Hellendoorn,
verzoeker, verder te noemen: [verzoeker],
advocaat: mr. W.L.J. Fernhout te Zwolle,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster, verder te noemen: [verweerster],
advocaat: mr. R.A.M. van der Lubbe te Emmen.

1.Het geding in eerste aanleg in beide zaken

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de twee beschikkingen van de kantonrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, elk van 15 augustus 2016, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop in beide procedures blijkt uit:
- het beroepschrift van [verzoeker], ingekomen op 7 oktober 2016;
- het verweerschrift van [verweerder];
- het verweerschrift van [verweerster];
- een journaalbericht van mr. De Groot van 14 februari 2017, met producties 2 en 3;
- een journaalbericht van mr. Van der Lubbe van 20 februari 2017, met producties 4 en 5;
- een journaalbericht van mr. Fernhout van 21 februari 2017, met productie 7;
- een journaalbericht van mr. Fernhout van 23 februari 2017, met producties 8 en 9.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 9 maart 2017 plaatsgevonden. [verzoeker] is in persoon verschenen, vergezeld van [A.] en bijgestaan door zijn advocaat. [verweerder] en [verweerster] zijn beiden eveneens in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Voorts is de hierna nader te noemen [B.] verschenen, vergezeld van haar kantoorgenoot [C.]

3.De vaststaande feiten

3.1
De kantonrechter heeft bij twee afzonderlijke beschikkingen van 26 februari 2013 het vermogen van respectievelijk [verweerder] en [verweerster] onder bewind gesteld en [verzoeker], handelende onder de naam [X], benoemd tot bewindvoerder.
3.2
Bij verzoekschrift van 11 februari 2016, ingekomen bij de kantonrechter op 16 februari 2016, hebben [verweerder] en [verweerster] verzocht het bewind te wijzigen en [verzoeker] te ontslaan als bewindvoerder en een andere bewindvoerder aan te stellen. Verzoekers hebben beiden meegedeeld een voorkeur te hebben voor de benoeming van [B.] tot bewindvoerder, die zich daartoe bereid heeft verklaard.
3.3
Bij de bestreden beschikkingen van 15 augustus 2016 heeft de kantonrechter [verzoeker], h.o.d.n. [X], ten aanzien van [verweerder] en [verweerster] ontslagen als bewindvoerder met ingang van twee maanden na de datum van die beschikkingen, [B.], h.o.d.n. de naam [Y], met ingang van twee maanden na de datum van die beschikkingen benoemd tot opvolgend bewindvoerder benoemd en de beloning vastgesteld.

4.De omvang van het geschil

4.1
[verzoeker] is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikkingen. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. [verzoeker] verzoekt het hof de bestreden beschikkingen te vernietigen en opnieuw beschikkende, al dan niet onder aanvulling en verbetering van de gronden, de verzoeken van [verweerder] en [verweerster] tot zijn ontslag als bewindvoerder, alsnog af te wijzen.
4.2
[verweerder] voert verweer en verzoekt het hof, uitvoerbaar bij voorraad, het hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking met zaaknummer 4829253 te bekrachtigen, alsmede [verzoeker] te veroordelen in de kosten van dit hoger beroep.
4.3
[verweerster] voert eveneens verweer en verzoekt het hof, uitvoerbaar bij voorraad, [verzoeker] in zijn verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, althans dat verzoek af te wijzen en [verzoeker] te veroordelen in de kosten van het hoger beroep.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:448 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) wordt een bewindvoerder ontslag verleend hetzij op eigen verzoek hetzij wegens gewichtige redenen of omdat de bewindvoerder niet meer voldoet aan de eisen om bewindvoerder te kunnen worden, zulks op verzoek van een medebewindvoerder, de rechthebbende of het openbaar ministerie dan wel ambtshalve.
In dit hoger beroep is de vraag aan de orde of er gewichtige redenen zijn om [verzoeker] te ontslaan als bewindvoerder.
5.2
[verzoeker] is - samengevat - van mening dat geen sprake is van gewichtige redenen om hem te ontslaan als bewindvoerder. Hij stelt dat de kantonrechter de bestreden beschikkingen onvoldoende heeft gemotiveerd. Hij heeft de klachten van [verweerder] en [verweerster] in eerste aanleg gemotiveerd en met stukken onderbouwd weersproken. Met een standaardoverweging kan daarom niet worden volstaan. [verzoeker] stelt voorts dat de communicatie goed genoeg verloopt. De situatie is geëscaleerd nadat de communicatie met één specifieke zorgverlener van [verweerder] en [verweerster], die zich ook met de financiën ging bemoeien, vervelend was verlopen.
Verder voert hij zijn taken naar behoren uit, maar hij heeft ook te maken met de beperkte financiële middelen die [verweerder] en [verweerster] tot hun beschikking hebben. Daarom kan hem niet worden verweten dat de schulden - ondanks de bewindvoering - de afgelopen jaren zijn toegenomen. Ook kan aan hem niet worden toegerekend dat het tot nu toe niet gelukt is om [verweerder] en [verweerster] in het WSNP-traject te krijgen. Mede omdat op dit moment sprake is van een echtscheidingssituatie tussen [verweerder] en [verweerster] is bij beide partijen nog steeds geen sprake van een stabiele financiële situatie waardoor toetreding tot het minnelijk traject (voorafgaande aan het WSNP-traject) op dit moment nog niet mogelijk is.
De kinderbijslag is de afgelopen jaren grotendeels ten goede gekomen aan de kinderen. Op dit moment zijn beide kinderen uithuisgeplaatst. Het is onduidelijk of [verweerder] en [verweerster] nog kinderbijslag zullen blijven ontvangen.
Met betrekking tot de problematiek omtrent de autoverzekering stelt [verzoeker] dat de tussenpersoon verzekeringspolissen met [verweerder] en [verweerster] heeft afgesloten waarover met hem geen overleg had plaatsgevonden, terwijl de tussenpersoon bekend was met het feit dat [verweerder] en [verweerster] onder bewind stonden.
Voorts brengt een overdracht naar een andere bewindvoerder extra kosten met zich. [verweerder] en [verweerster] zijn er dus bij gebaat dat hij bewindvoerder blijft, omdat hij volledig van hun financiële situatie op de hoogte is en dus zonder extra kosten zijn werkzaamheden kan voortzetten.
5.3
[verweerder] voert verweer. Hij stelt - samengevat - dat de kantonrechter de juiste beslissing heeft genomen, omdat [verzoeker] zijn taken als bewindvoerder niet goed vervult. In de vier jaar dat [verzoeker] bewindvoerder is, zijn de schulden van [verweerster] en hemzelf toegenomen en op het punt van de WSNP is niets tot stand gekomen. Omdat de premie voor de WA-autoverzekering niet door [verzoeker] was voldaan, heeft hij boetes gekregen voor onverzekerd rijden. [verzoeker] onderneemt vervolgens niet voldoende actie om de financiële schade te beperken. Ook de ziektekostenverzekering is niet altijd door [verzoeker] voldaan. Hij heeft geen vertrouwen meer in [verzoeker].
5.4
[verweerster] voert eveneens verweer en stelt - kort gezegd - dat voor zover sprake is van een motiveringsgebrek, dit niet leidt tot een ander oordeel. Wat betreft de WSNP-aanvraag is onduidelijk waarom [verzoeker] deze nog niet heeft ingediend. Het (grote) aantal schulden had door [verzoeker] kunnen worden beperkt door eerst de kleine schulden te betalen. Verder biedt [verzoeker] haar onvoldoende inzicht in haar financiële situatie. Zij heeft minder financiële middelen voor de kinderen van [verzoeker] tot haar beschikking gekregen dan het bedrag dat is ontvangen aan kinderbijslag. Daardoor kan zij niet aantonen dat zij voldoende financiële middelen heeft aangewend voor de kinderen en komt zij mogelijk niet meer in aanmerking voor de kinderbijslag. Zij heeft geen vertrouwen meer in [verzoeker] en ervaart veel onrust en stress door de problemen in de samenwerking met [verzoeker] en door haar financiële situatie.
De schulden van [verweerder] en haarzelf kunnen niet verdeeld worden bij de echtscheiding, maar zullen in beide aanvragen geheel moeten worden meegenomen. Zij kan met [verweerder] uitsluitend iets afspreken over de onderlinge draagplicht
5.5
Het hof overweegt met betrekking tot de communicatie tussen [verzoeker] enerzijds en [verweerder] en [verweerster] anderzijds, alsmede met betrekking tot de financiële situatie van partijen het volgende.
Naar het oordeel van het hof heeft [verzoeker] genoegzaam onderbouwd dat hij zich heeft ingespannen om de communicatie met [verweerder] en [verweerster] goed te houden.
Met betrekking tot de eventuele WSNP-aanvraag heeft [verzoeker] voldoende aannemelijk gemaakt dat hij in dat kader het nodige werk heeft verricht, maar dat dit nog niet heeft geleid tot een financieel stabiele situatie waarin het mogelijk is om voor een minnelijk traject in aanmerking te kunnen komen. [verweerder] en [verweerster] hebben een groot aantal oude en nieuwe schulden, welke voornamelijk bestaan uit boetes. Deze schuldenlast bedraagt tezamen meer dan € 60.000,-. Het is aannemelijk dat de schulden mede zijn toegenomen door incassokosten. [verzoeker] heeft daarbij toegelicht dat hij de lasten van partijen heeft geprioriteerd en dat hij deze betaalt voor zover de financiële middelen van [verweerder] en [verweerster] dat toelaten. Op die manier is het desondanks een paar keer voorgekomen dat bepaalde belangrijke vaste lasten ook niet konden worden voldaan, hetgeen ongewenste verderstrekkende consequenties heeft gehad. Volgens [verzoeker] zijn [verweerder] en [verweerster] gedurende het bewind ook verplichtingen aangegaan waarvan [verzoeker] niet of onvoldoende op de hoogte was. Uit het voorgaande volgt dat het onvermijdelijk was dat de schulden van [verweerder] en [verweerster] zijn toegenomen en dat dit daarom geen gewichtige reden voor een eventueel ontslag van de bewindvoerder dient te vormen.
De stellingen van [verweerder] en [verweerster] met betrekking tot de kinderbijslag passeert het hof. Gebleken is dat [verzoeker] aan [verweerder] en [verweerster] regelmatig gelden beschikbaar heeft gesteld ten behoeve van de kinderen maar dat hij zich daarnaast ook genoodzaakt zag om deze middelen (deels) aan te wenden voor het voldoen van de meest belangrijke lasten van partijen.
5.6
Voor zover [verweerder] en [verweerster] stellen dat zij onvoldoende geïnformeerd worden door [verzoeker], bestaan daarvoor naar het oordeel van het hof onvoldoende concrete aanwijzingen. Hoewel van de bewindvoerder mag worden verwacht dat hij [verweerder] en [verweerster] van voldoende informatie voorziet, moet daarbij ook worden betrokken dat het bewind juist is ingesteld om [verweerder] en [verweerster] op het punt van hun financiën te ontlasten en een deel van de verantwoordelijkheid, met name wat betreft de administratie, bij hen weg te halen.
Door de echtscheiding(sprocedure) die inmiddels speelt tussen [verweerder] en [verweerster] is sprake van een geheel nieuwe situatie, niet alleen wat betreft de schulden, maar ook qua inkomen en overige lasten van [verweerder] en [verweerster]. [verweerder] en [verweerster] hebben niet weersproken dat [verzoeker] in het kader van de echtscheiding inmiddels de nodige werkzaamheden heeft verricht. Nu [verzoeker] goed op de hoogte is van de financiële situatie van partijen, acht het hof het in het belang van partijen dat hij zijn werkzaamheden als bewindvoerder zal voortzetten gedurende de echtscheidingssituatie. In overleg met [verweerder] en [verweerster] kan worden bekeken hoe het bewind na de echtscheiding verder moet ingevuld.
5.7
Het hof komt tot de slotsom dat er geen gewichtige redenen zijn gebleken om [verzoeker] ontslag te verlenen en een andere bewindvoerder te benoemen. [verweerder] en [verweerster] hebben weliswaar een aantal punten genoemd waarop [verzoeker] als bewindvoerder in hun beleving onvoldoende adequaat heeft gehandeld, maar deze zijn door de bewindvoerder voldoende gemotiveerd betwist. Het hof zal de beide bestreden beschikkingen van 15 augustus 2016 vernietigen en de verzoeken van [verweerder] en [verweerster] alsnog afwijzen.
5.8
Nu [verzoeker] in het gelijk wordt gesteld, zal het verzoek van [verweerder] en [verweerster] om [verzoeker] te veroordelen in de kosten van het hoger beroep worden afgewezen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikkingen ten aanzien van [verweerder] en [verweerster] van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 15 augustus 2016 en opnieuw beschikkende:
wijst de verzoeken van [verweerder] en [verweerster] alsnog af;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, A. Smeeïng-van Hees en A. Ernes, bijgestaan door de griffier, en is op 13 april 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.