In deze zaak, die een vervolg is op een eerder arrest, gaat het om een huurgeschil tussen de stichting Lefier en een huurder, [geïntimeerde]. De huurder heeft langdurig overlast ervaren van andere huurders, wat heeft geleid tot een rechtszaak. In eerste aanleg is de verhuurder veroordeeld om een andere huurwoning aan de huurder ter beschikking te stellen. Na een comparitie is de overlast gestopt, maar partijen hebben het geschil niet in der minne kunnen schikken. De huurder heeft belang bij de beoordeling van zijn hoger beroep, omdat hij aanspraak maakt op de proceskosten.
Het hof oordeelt dat de rechten en verplichtingen van de verhuurder niet alleen door het huurcontract worden bepaald, maar ook door de redelijkheid en billijkheid. De overlast heeft tien jaar geduurd en de verhuurder heeft niet de bereidheid getoond om de veroorzakers van de overlast te ontruimen. De enige oplossing is dat de huurder naar een andere woning verhuist, waarvoor de verhuurder verplicht is om vervangende woonruimte beschikbaar te stellen. Het hof komt tot de conclusie dat de kantonrechter in eerste aanleg terecht heeft geoordeeld, maar dat de gewijzigde omstandigheden een aanpassing van het dictum vereisen. Het hof vernietigt de eerdere uitspraak, maar bevestigt de proceskostenveroordeling.
De beslissing van het hof houdt in dat Lefier de huurder een andere passende huurwoning moet aanbieden en dat Lefier in de proceskosten van het hoger beroep wordt veroordeeld. De proceskosten worden vastgesteld op € 299,- aan verschotten en € 2.682,- aan salaris van de advocaat. Het arrest is gewezen door de rechters J.H. Kuiper, H. de Hek en L. Groefsema en is openbaar uitgesproken op 17 januari 2017.