ECLI:NL:GHARL:2017:3095

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 april 2017
Publicatiedatum
11 april 2017
Zaaknummer
200.114.284
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating tot voeging en tussenkomst in civiele procedures na tussenarrest

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, betreft het een hoger beroep in civiele zaken met betrekking tot de toelating van een partij tot voeging en tussenkomst na een tussenarrest. De zaak is ontstaan uit een geschil over vergoedingen voor het gebruik van ruimtes en voorzieningen door [verweerder 2] en [verweerders 3, 4 en 5] van [maatschap X] gedurende een bepaalde periode. De eiser, die ook deelgenoot was van de maatschap, heeft een belang bij de uitkomst van de procedure en heeft verzocht om zich te voegen aan de zijde van de verweerders. Het hof heeft vastgesteld dat de eiser voldoende belang heeft om zijn opvattingen over de aanspraken van [maatschap X] te laten beoordelen, en heeft de vordering tot voeging toegewezen. De beslissing over de proceskosten in het incident is aangehouden tot een volgend arrest in de hoofdzaak. De hoofdzaak zal op 14 april 2017 worden voortgezet met een comparitie van partijen, waarbij het hof zal overleggen over de verdere procedure.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel/familie
zaaknummers gerechtshof: 200.114.284, 200.114.290 en 200.116.323
(zaaknummer rechtbank Almelo, sector kanton, locatie Enschede: 343408)
arrest van 11 april 2017
in de incidenten ex artikel 217 Rv in:
de zaak met zaaknummer 200.114.284van:
[eiser], voor zichzelf en tevens mede ten behoeve van [maatschap X] naar burgerlijk recht
,wonende respectievelijk gevestigd te [plaatsnaam] ,
eiser tot voeging en tussenkomst,
advocaat: mr. C.P.B. Kroep,
tegen:
[verweerder 1]ten behoeve van [maatschap X] naar burgerlijk recht
[maatschap X], gevestigd te [plaatsnaam] ,
appellante in het principaal hoger beroep, geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiser,
in het incident: verweerder,
advocaat: mr. F.J. Bleker,
en:
[verweerder 2], wonende te [plaatsnaam] ,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep, appellant in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde,
in het incident: verweerder,
advocaat: mr. P. Kuipers,
de zaak met zaaknummer 200.114.290van:
[eiser], voor zichzelf en tevens ten behoeve van [maatschap X] naar burgerlijk recht
,wonende respectievelijk gevestigd te [plaatsnaam] ,
eiser tot voeging en tussenkomst,
advocaat: mr. C.P.B. Kroep,
tegen:
[verweerder 1]ten behoeve van [maatschap X] naar burgerlijk recht
[maatschap X], gevestigd te Enschede,
appellante in het principaal hoger beroep, geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiser,
in het incident: verweerder,
advocaat: mr. F.J. Bleker,
en:

1.[verweerder 3] , wonende te [plaatsnaam] ,

2.
[verweerder 4], wonende te [plaatsnaam]
3.
[verweerder 5], wonende te [plaatsnaam] ,
geïntimeerden in het principaal hoger beroep, appellanten in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagden,
:in het incident: verweerders,
advocaat: mr. P. Kuipers,
en de zaak met zaaknummer 200.116.323van:
[eiser], voor zichzelf en tevens mede ten behoeve van [maatschap X] naar burgerlijk recht
,wonende respectievelijk gevestigd te [plaatsnaam] ,
eiser tot voeging en tussenkomst,
advocaat: mr. C.P.B. Kroep,
tegen:
[verweerder 2], wonende te [plaatsnaam] ,
appellant in de hoofdzaak, verweerder in het incident,
in eerste aanleg: gedaagde,
in het incident: verweerder,
advocaat: mr. P. Kuipers,
en:

1.[verweerder 1] , ten behoeve van [maatschap X] naar burgerlijk recht

[maatschap X] , gevestigd te [plaatsnaam] ,
advocaat: mr. F.J. Bleker,
2. [eiser]wonende te [plaatsnaam] , advocaat: mr. R.W. Hoevers,
3. [verweerder 1]wonende te [plaatsnaam] , advocaat: mr. F.J. Bleker,
geïntimeerden in de hoofdzaak en in het incident,
in eerste aanleg: gedaagden,
in het incident: verweerders.
[verweerder 1] zal hierna ‘ [verweerder 1] ’ worden genoemd.
De [maatschap X] zal hierna ‘ [maatschap X] ’ worden genoemd.
[verweerder 2] zal hierna ‘ [verweerder 2] ’ worden genoemd.
[verweerder 3] , [verweerder 4] en
[verweerder 5] zullen hierna gezamenlijk ‘ [verweerders 3,4 en 5] ’ worden genoemd.
[eiser] zal hierna ‘ [eiser] ’ worden genoemd.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Dit verloop blijkt uit de in de drie zaken gewezen tussenarresten van 6 november 2012 (zaaknummers 200.114.284 en 200.114.290), van 11 december 2012 (zaaknummer 200.116.323) en van 12 juli 2016 (in elk van de drie zaken).
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- de incidentele conclusies ex artikel 217 Rv van [eiser] ,
- de antwoordconclusies in de incidenten van [verweerder 1] , [verweerder 2] en [verweerders 3,4 en 5]
1.3
Het hof heeft arrest in het incident bepaald nadat partijen de stukken daarvoor aan het hof hadden overgelegd.

2.De motivering van de beslissing in de incident

2.1
In de drie hoofdzaken is bij tussenarrest van 12 juli 2016 een comparitie van partijen gelast, terwijl in de zaken 200.114.284 en 200.116.323 een bewijsopdracht is verleend, waartoe getuigenverhoren zijn aangekondigd. [eiser] heeft thans in zijn incidentele memories onder (i) gevorderd om te worden toegelaten tot tussenkomst in elk van de drie procedures. Uit de vorderingen (ii) en (iii) valt echter af te leiden dat hij zich
primairwenst te voegen aan de zijde van [verweerder 2] en [verweerders 3,4 en 5] , en dat hij
subsidiairwil tussenkomen tussen [verweerder 1] enerzijds en [verweerder 2] , respectievelijk [verweerders 3,4 en 5] anderzijds.
Volgens [verweerder 1] is [eiser] hiermee te laat, omdat de laatste conclusie in de hoofdzaak is genomen, maar door het tussenarrest van 12 juli 2016 is geen einde gemaakt aan de procedures. Dit betekent dat de bevoegdheid tot tussenkomst (en voeging) is herleefd. Zie hiervoor de Memorie van Toelichting op het wetsvoorstel 26 855 tot Herziening van het procesrecht voor burgerlijke zaken (TK 26 855 nr. 3) waarin op pagina 128 wordt opgemerkt:
Volgens artikel …[218 Rv, toev. hof]
moet de vordering worden ingesteld vóór of op de roldatum waarop de laatste conclusie wordt genomen. Wellicht ten overvloede zij hier vermeld dat dit betekent dat de vordering tot voeging of tussenkomst niet meer kan worden ingesteld nadat een dag is bepaald voor het uitspreken van een vonnis; wordt vervolgens een tussenvonnis gewezen, dan kan de vordering daarna weer wel worden ingesteld, totdat opnieuw een dag voor vonnis is bepaald.
Wel geldt dat de partij die zich voegt of tussenkomt het geding heeft te aanvaarden in de staat waarin zij het aantreft.
2.2
In de hoofdzaken gaat het om vergoedingen voor het gebruik dat [verweerder 2] en [verweerders 3,4 en 5] hebben gemaakt van ruimtes, apparatuur en (andere) voorzieningen die [maatschap X] gedurende de periode augustus 2005 tot en met december 2011 aan [verweerder 2] ter beschikking heeft gesteld en/of heeft geleverd (zaaknummers 200.114.284 en 200.116.323) en gedurende de periode van 1 maart 2007 tot en met 31 december 2011 aan [verweerders 3,4 en 5] (zaaknummer 200.114.290). [maatschap X] bestond gedurende de aan de orde zijnde periode uit [verweerder 1] en [eiser] , die elk een half aandeel in [maatschap X] hadden. [maatschap X] is per 1 maart 2007 ontbonden.
2.3
[eiser] is voor de helft gerechtigd tot het vermogen van de thans ontbonden maatschap, welk vermogen (een bijzondere gemeenschap in de zin van artikel 3:189 lid 2 BW), niet is verdeeld. [eiser] heeft dus belang bij de uitkomst van de procedure: [eiser] is samen met [verweerder 1] de crediteur van de (beweerde) vorderingen die door [verweerder 1] zijn ingesteld. Hij kan ook nadeel ondervinden van de uitkomst van de onderhavige procedures, al was het alleen maar door een kostenveroordeling.
2.4
Wat [eiser] , mede blijkens zijn incidentele memorie en het onder (ii) en (iii) daarvan gevorderde, met zijn deelname aan de procedure beoogt te bereiken is dat de vorderingen van [verweerder 1] namens [maatschap X] jegens [verweerder 2] onderscheidenlijk [verweerders 3,4 en 5] , overeenkomstig de met laatstgenoemde gemaakte afspraken, zullen worden afgewezen, althans dat, als die vorderingen inhoudelijk gegrond zouden worden geoordeeld, toewijzing niet (volledig) aan [verweerder 1] of [maatschap X] maar (geheel of voor de helft) aan hem, [eiser] , zal plaatsvinden.
2.5
Het hof is van oordeel dat [eiser] voldoende heeft aangetoond dat hij er als deelgenoot belang bij heeft om zelfstandig (als partij) zijn () opvattingen over de aanspraken van [maatschap X] , welke opvattingen afwijken van die van [verweerder 1] , in deze procedure te laten beoordelen. Dit kan door middel van voeging aan de zijde van [verweerder 2] onderscheidenlijk [verweerders 3,4 en 5] , met wie hij immers van mening is dat die aanspraken niet bestaan. Vanuit die positie kan hij ook (in de procedures met de zaaknummers 200.116.223 en 200.114.290) als verweer naar voren brengen dat, zoals beweerdelijk bij het bindend advies van 22 oktober 2009 tussen hem en [verweerder 1] is vastgesteld, de huuropbrengsten na de ontbinding van [maatschap X] niet aan [maatschap X] , maar in gelijk delen aan [verweerder 1] en [eiser] toekomen en proberen te voorkomen dat deze opbrengsten (in hun geheel) door [maatschap X] , of door [verweerder 1] zullen worden geïnd.
2.6
Bij een eigen vordering om de huuropbrengsten en gebruiksvergoedingen - zo deze verschuldigd worden geoordeeld - aan hem toe te wijzen heeft [eiser] daarentegen te weinig belang (gesteld). Indien wordt geoordeeld dat deze bedragen aan [maatschap X] toekomen, dan kan van afzonderlijke toewijzing aan [eiser] geen sprake zijn, maar bestaat hoogstens het reeds vermelde belang om te voorkomen dat [verweerder 1] de vordering int waarvoor voeging voldoet. Slaagt het verweer dat na 1 maart 2007 niet [maatschap X] , maar [verweerder 1] en [eiser] crediteur uit hoofde van de huur/gebruiksovereenkomsten zijn, dan leidt dat overeenkomstig het primaire oogmerk van [eiser] tot afwijzing van de namens [maatschap X] ingestelde vordering. Het staat [verweerder 1] dan in dit stadium van het geding niet meer vrij om uitbetaling (van zijn halve aandeel) aan hem in privé te vorderen. Dat zal hij in een afzonderlijk geding moeten doen, hetgeen [eiser] desgewenst dan ook kan doen. De vordering tot tussenkomst zal dan ook worden afgewezen.
2.7
De voeging is toewijsbaar. [eiser] is weliswaar laat, maar gelet op het in rov. 2.1 overwogene niet
telaat met zijn incidentele vordering. Dat door voeging een
onredelijkevertraging van de procedures te duchten valt, of dat anderszins sprake is van strijd met een goede procesorde, is niet gebleken. De enkele verwachting van [verweerder 1] dat onenigheid over de verdeling van het maatschapsvermogen voor vertraging zal zorgen, kan hieraan niet voldoende afdoen.
2.8
Wat betreft de vorderingen onder (ii) en (iii) stelt [verweerder 1] terecht dat deze vorderingen niet thuis horen in de incidentele conclusie. In de hoofdzaak zal [eiser] zich bij nadere memorie kunnen uitlaten, maar pas nadat hij zal zijn toegelaten tot de voeging.
2.9
In de zaak 200.116.323 staat [eiser] weliswaar in de kop van de arresten als geïntimeerde, maar omdat hij was niet in de procedure in eerste aanleg betrokken en is daarom geen procespartij geworden: dat is hij uitsluitend nog in naam - zie hiervoor rechtsoverweging 4.3 van het tussenarrest van 12 juli 2016. [eiser] heeft zijn belang om zich in die procedure te voegen daardoor niet verloren.
2.1
De beslissing over de proceskosten in het incident moet wachten op een volgend arrest in de hoofdzaak. In het incident zal [eiser] daarom worden toegelaten tot voeging, terwijl de vordering tot tussenkomst zal worden afgewezen.

3.De verdere beoordeling in de hoofdzaak

3.1
In de hoofdzaak is op 14 april 2017 (aanstaande vrijdag) te 11.30 uur een comparitie van partijen gepland. Ter comparitie zal met de partijen worden overlegd over de vraag in hoeverre in de hoofdzaak nog gelegenheid zal zijn om in de hoofdzaak schriftelijk een (nader) standpunt in te nemen, dan wel dat (eerst) het eveneens reeds aangekondigde getuigenverhoor zal plaatsvinden. De beslissing over de eerste stap die na de comparitie van partijen in de procedure zal worden genomen (getuigenverhoor dan wel memoriewisseling), wordt hieronder opgedragen aan de raadsheer-commissaris die bij het tussenarrest van 12 juli 2016 is benoemd.
3.2
Verder houdt het hof iedere beslissing aan.

4.De beslissingen

Het hof, recht doende in hoger beroep in de zaken 200.114.284, 200.114.290 en 200.116.323:
in de incidenten:
laat [eiser] toe om zich in de procedures te voegen,
houdt de beslissing omtrent de proceskosten aan tot hierover bij eindarrest zal worden beslist en wijst het meer of anders gevorderde af;
in de hoofdzaken:
gelast [eiser] om als partij ter comparitie van
vrijdag 14 april 2017 te 11.30 uurte verschijnen;
verstaat nader dat de bij arrest van 12 juli 2016 benoemde raadsheer-commissaris na overleg met partijen zal beslissen om eerst uitvoering te geven aan het horen van getuigen, dan wel de zaak naar de rol te verwijzen voor het nemen van memories door [eiser] , waarop de andere partijen bij antwoordmemories zullen kunnen reageren;
houdt verdere beslissingen aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.E. de Boer, A.A. van Rossum en F.W.J. Meijer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 11 april 2017.