ECLI:NL:GHARL:2017:3021

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 april 2017
Publicatiedatum
10 april 2017
Zaaknummer
16/00482
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake alleenstaande-ouderkorting en inschrijving op adres

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 15 maart 2016, waarin de rechtbank de beroepen van belanghebbende ongegrond verklaarde. De zaak betreft de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2012, waarbij de belastingrente is berekend. De inspecteur van de Belastingdienst heeft de aanslag en de beschikking gehandhaafd, waarna belanghebbende in beroep ging bij de rechtbank.

Belanghebbende, die in 2008 gescheiden is, is co-ouder van twee kinderen die bij beide ouders verblijven. De kinderen zijn ingeschreven op het adres van de voormalige echtgenoot van belanghebbende. Het geschil draait om de vraag of belanghebbende recht heeft op de alleenstaande-ouderkorting, die volgens de Wet inkomstenbelasting 2001 vereist dat de belastingplichtige een huishouden voert met een kind dat op hetzelfde adres staat ingeschreven.

Het hof oordeelt dat belanghebbende niet voldoet aan de voorwaarden voor de alleenstaande-ouderkorting, ondanks haar argument dat co-ouders in aanmerking komen voor de inkomensafhankelijke combinatiekorting, ook als de kinderen niet op hetzelfde adres zijn ingeschreven. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er wordt geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Belastingkamer
Locatie Arnhem
Nummer 16/00482
uitspraakdatum: 11 april 2017
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 15 maart 2016, nummer AWB 15/5857, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Den Haag(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2012 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd. Bij beschikking is belastingrente berekend.
1.2.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de aanslag en de beschikking gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken op bezwaar in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 maart 2017. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

Belanghebbende is in 2008 gescheiden. Zij en haar voormalige echtgenoot zijn de co-ouders van hun twee kinderen. De kinderen verblijven bij beide ouders evenveel. De kinderen zijn in de basisadministratie persoonsgegevens ingeschreven op het adres van de voormalige echtgenoot van belanghebbende.

3.Het geschil

In geschil is of belanghebbende recht heeft op de alleenstaande-ouderkorting.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Artikel 8.15 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (tekst 2012; hierna: de Wet IB 2001) bepaalt dat een van de voorwaarden voor de alleenstaande-ouderkorting is dat de belastingplichtige een huishouding voert met een kind dat op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige staat ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens.
4.2.
Belanghebbende voldoet niet aan de hiervoor vermelde voorwaarde. Zij stelt zich op het standpunt dat zij niettemin in aanmerking komt voor de alleenstaande-ouderkorting.
4.3.
Belanghebbende wijst erop dat co-ouders in aanmerking komen voor de toepassing van de inkomensafhankelijke combinatiekorting, ook als de kinderen niet op hetzelfde adres staan ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens (artikel 8:14a van de Wet IB 2001 en artikel 44b van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001). Blijkens de toelichting op die bepalingen beoogt die regeling een tegemoetkoming te bieden aan co-ouders in dezelfde situatie als belanghebbende. Belanghebbende betoogt dat deze tegemoetkoming ook voor de alleenstaande-ouderkorting zou moeten gelden.
4.4.
Belanghebbende voldoet niet aan de in de Wet IB 2001 opgenomen voorwaarden voor de toepassing van de alleenstaande-ouderkorting. Belanghebbende komt daarom niet in aanmerking voor deze korting. Dat voor een andere wettelijke regeling (de inkomensafhankelijke combinatiekorting) in het geval van co-ouderschap andere voorwaarden gelden, doet daar niet aan af.
4.5.
Het staat de rechter niet vrij af te wijken van de wet en de rechter mag niet de innerlijke waarde of billijkheid van de wet beoordelen (artikel 11 van de Wet algemeene bepalingen). Dat is slechts anders als de wet in strijd zou zijn met een ieder verbindende bepalingen van verdragen of van besluiten van volkenrechtelijke organisaties (artikel 94 van de Grondwet). Van een dergelijke strijd is naar het oordeel van het Hof echter geen sprake.
4.6.
De Rechtbank heeft terecht geoordeeld dat belanghebbende geen recht heeft op de alleenstaande-ouderkorting.
4.7.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op het verzamelinkomen en de belastingrente. Belanghebbende heeft hiertegen geen zelfstandige grieven aangevoerd. Het hoger beroep is ook in zoverre ongegrond.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van de Merwe, voorzitter, mr. A.J.H. van Suilen en mr. G.B.A. Brummer, in tegenwoordigheid van mr. J.L.M. Egberts als griffier.
De beslissing is op 11 april 2017 in het openbaar uitgesproken.
De griffier,
De voorzitter,
(J.L.M. Egberts)
(J. van de Merwe)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 11 april 2017
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.