ECLI:NL:GHARL:2017:2940

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 april 2017
Publicatiedatum
5 april 2017
Zaaknummer
200.188.768
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststellingsovereenkomst of betalingsregeling in civiele procedure

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, ging het om de vraag of een door partijen getroffen regeling kon worden aangemerkt als een vaststellingsovereenkomst in de zin van artikel 7:900 BW, of als een betalingsregeling voor de uit een eerder vonnis voortvloeiende betalingsverplichtingen. De appellante, De Telefoongids B.V. (DTG), had in eerste aanleg een vordering ingesteld tegen de geïntimeerden, die bestond uit het vorderen van betaling van onbetaalde facturen voor internetdiensten geleverd door ClearSense B.V. DTG stelde dat er een betalingsregeling was getroffen, maar de geïntimeerden betwistten dit en stelden dat de regeling enkel gold voor het geval er een betalingsverplichting zou ontstaan uit het vonnis.

Het hof oordeelde dat DTG onvoldoende had aangetoond dat er een vaststellingsovereenkomst was gesloten. De e-mailcorrespondentie tussen de gemachtigden van partijen bood geen duidelijke informatie over de inhoud van de regeling, en de betaling van € 700,00 door de geïntimeerden kon ook in het kader van een betalingsregeling zijn gedaan. Het hof concludeerde dat de regeling niet als een vaststellingsovereenkomst kon worden aangemerkt, maar als een betalingsregeling voor de uit het vonnis voortvloeiende verplichtingen. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter, die de vorderingen van DTG had afgewezen en de vordering van de geïntimeerden had toegewezen.

De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken en documentatie bij het aangaan van betalingsregelingen en vaststellingsovereenkomsten. Het hof wees de kosten van het hoger beroep toe aan DTG, die als in het ongelijk gestelde partij werd beschouwd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.188.768
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Amersfoort, 4259067)
arrest van 4 april 2017
in de zaak van
de besloten vennootschap
De Telefoongids B.V.tevens h.o.d.n. DTG
gevestigd te Amsterdam,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
advocaat: mr. R.R.F. van der Mark,
tegen:
1. de vennootschap onder firma
[geïntimeerde 1],
tevens h.o.d.n. [geïntimeerde 1] ,
gevestigd te [woonplaats] ,
en haar vennoten:
2.
[geïntimeerde 2],
3.
[geïntimeerde 3],
beiden wonend te [woonplaats]
geïntimeerden,
in eerste aanleg: gedaagden in conventie, eisers in reconventie,
advocaat: mr. E.H.C.M. Bustamente-Oosterbroek.
Partijen zullen hierna DTG en [geïntimeerden] . genoemd worden. Afzonderlijk zullen de geïntimeerden worden aangeduid met de [geïntimeerden] , [geïntimeerden] en [geïntimeerden] .

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 19 juli 2016 hier over.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 18 januari 2017.
1.3
Vervolgens heeft het hof met instemming van partijen arrest bepaald.

2.De vaststaande feiten

2.1
ClearSense B.V. en de [geïntimeerden] hebben een overeenkomst gesloten op grond waarvan ClearSense B.V. internetdiensten heeft geleverd aan de [geïntimeerden]
2.2
Bij facturen van 28 juni 2013, 26 juli 2013, 27 augustus 2013, 27 september 2013 en 29 oktober 2013 heeft DTG in totaal € 5.082,00 in rekening gebracht bij de [geïntimeerden] voor de door ClearSense B.V. verrichte diensten.
2.3
Toen betaling door de [geïntimeerden] uitbleef, heeft DTG [geïntimeerden] . gedagvaard en gevorderd [geïntimeerden] . te veroordelen voormelde facturen te betalen.
2.4
Bij e-mailbericht van 17 februari 2015 heeft de gemachtigde van [geïntimeerden] . aan de gemachtigde van DTG het volgende bericht:
“Afgelopen vrijdag hebben wij telefonisch contact gehad in de zaak [geïntimeerden] & [geïntimeerden] VOF contra De Telefoongids. In deze zaak zou u mij gisteren een akte toesturen mbt de minnelijke afspraken. Echter, tot op heden heb ik deze nog niet ontvangen. Graag ontvang ik deze als nog zo spoedig mogelijk.”
2.5
Ter rolle van 18 februari 2015 in de procedure die heeft geleid tot het vonnis tussen partijen van 18 maart 2015 (zaaknummer 3523900) heeft [geïntimeerden] . een conclusie van dupliek genomen, waarin staat vermeld:
“1. Teneinde te komen tot een oplossing in het tussen partijen ontstane geschil, zijn partijen in overleg getreden. Hierbij zijn partijen overeengekomen dat gedaagden de uit het vonnis voortvloeiende betalingsverplichtingen in tien termijnen zal voldoen aan eiser.
2. Gedaagden verzoeken u deze betalingsregeling op te nemen in uw vonnis.
3. De gemachtigde van de wederpartij heeft toegezegd u middels een akte gelijkluidend te informeren.”
2.6
Bij e-mailbericht van 19 februari 2015 om 11.57 uur heeft de gemachtigde van [geïntimeerden] . aan de gemachtigde van DTG het volgende bericht:
“Vorige week vrijdag hebben wij telefonisch contact gehad in de zaak [geïntimeerden] & [geïntimeerden] VOF contra De Telefoongids.
U heeft toen bevestigd dat uw cliënt akkoord was met het verzoek van mijn client om de vordering in tien termijnen te voldoen met de voorwaarde dat dit zou worden vastgelegd in het te wijzen vonnis. In dit kader heeft u mij toegezegd om mij op maandag 16 februari j.l. een akte te doen toekomen waarin u de voorgaande afspraak bevestigt (…) Tot op heden heb ik nog steeds geen akte ontvangen, geen reactie op mijn e-mail ontvangen noch heeft u mij terug gebeld (…).”
2.7
Op 19 februari 2015 om 14.47 uur bericht de gemachtigde van DTG aan de gemachtigde van [geïntimeerden] :
“Als gevolg van onverwachte drukte lukte het inderdaad niet om nog tijdig de akte op te stellen. Dat betekent echter niet dat de gemaakte schikkingsafspraak niet zal worden nagekomen (…) Het is akkoord dat uw cliënt het bedrag als gevorderd in de dagvaarding in 10 gelijke maandelijkse termijnen voldoet, zulks onder verband van vonnis. Dat betekent dat met het eventueel verkrijgen vonnis niets zal worden gedaan, zolang de regeling stipt wordt nagekomen (…).”
2.8
[geïntimeerden] . heeft € 700,00, zijnde de eerste termijn van de overeengekomen betalingsregeling aan DTG betaald.
2.9
Bij vonnis van 18 maart 2015 heeft de rechtbank Midden-Nederland, locatie Amersfoort, de vordering van DTG om [geïntimeerden] te veroordelen tot betaling van de hiervoor onder 2.2 genoemde facturen afgewezen.

3.De beoordeling van het geschil in hoger beroep

3.1
Aanleiding tot de onderhavige procedure is een tussen DTG en [geïntimeerden] . gerezen geschil over het onbetaald laten van door DTG verzonden facturen door de [geïntimeerden] De [geïntimeerden] heeft de facturen onbetaald gelaten, omdat deze dateerden van juni t/m oktober 2013 en niet afkomstig waren van ClearSense B.V. waarmee zij tot 14 mei 2013 een overeenkomst had. DTG heeft gesteld dat zij de activiteiten van ClearSense B.V. heeft overgenomen en dat haar pas later is gebleken dat zij vanaf 11 april 2012 totdat de overeenkomst op 14 mei 2013 werd beëindigd diensten aan de [geïntimeerden] heeft geleverd, maar deze abusievelijk niet factureerde. De facturen uit 2013 hebben betrekking op die onbetaald gelaten periode. Daarbij heeft DTG het totaal verschuldigde bedrag onderverdeeld in zes termijnen. [geïntimeerden] . heeft nadien ook de hoogte van de facturen bestreden, omdat niet alle toegezegde diensten in die periode waren geleverd.
3.2
Bij dagvaarding van 17 oktober 2014 heeft DTG een procedure aanhangig gemaakt tegen [geïntimeerden] . en betaling gevorderd van het bedrag van € 6.128,64, vermeerderd met rente en kosten. Bij conclusie van dupliek heeft [geïntimeerden] . gemeld dat zij met DTG een regeling heeft getroffen, inhoudend dat [geïntimeerden] . de uit het vonnis voortvloeiende betalingsverplichtingen in tien termijnen zal voldoen aan eiser, met het verzoek deze betalingsregeling op te nemen in het vonnis. De kantonrechter (rechtbank Midden-Nederland, locatie Amersfoort) heeft bij vonnis van 18 maart 2015 (zaaknummer 3523900) de vordering van DTG afgewezen, omdat niet vastgesteld kon worden dat DTG in plaats van ClearSense B.V. gerechtigd was tot de uit de overeenkomst met [geïntimeerden] . voortvloeiende verplichtingen. De kantonrechter heeft de betalingsregeling van partijen buiten beschouwing gelaten, omdat [geïntimeerden] . niets aan DTG hoeft te betalen.
3.3
Partijen hebben tegen dit vonnis geen hoger beroep ingesteld. In plaats daarvan heeft DTG bij dagvaarding van 23 juni 2015 de onderhavige procedure aanhangig gemaakt. Daarin vordert zij nakoming van de tussen partijen, voorafgaand aan voormeld vonnis, gesloten schikkingsovereenkomst, inhoudend: betaling van de verschuldigde som van € 6.128,64 (hoofdsom: € 5.082,00, contractuele rente: € 397,66 en buitengerechtelijke incassokosten: € 648,98), te voldoen in tien gelijke maandelijkse termijnen, vermeerderd met de proceskosten. DTG beroept zich op de buitengerechtelijke afspraak die volgens haar tussen partijen is gemaakt. [geïntimeerden] . betwist de inhoud van die afspraak en vordert in reconventie een bedrag van € 700 terug. [geïntimeerden] . stelt dat zij dit bedrag aan DTG heeft voldaan vanwege de tussen hen overeengekomen betalingsregeling, maar nu zij blijkens het vonnis niets aan DTG verschuldigd is, dient dit bedrag als onverschuldigd aan haar terug te worden betaald.
3.4
De kantonrechter heeft de vorderingen van DTG tegen [geïntimeerden] . afgewezen en de vordering van [geïntimeerden] . tegen DTG toegewezen. De kantonrechter heeft daartoe, kort samengevat, geoordeeld dat uit de overgelegde correspondentie tussen partijen niet blijkt dat partijen ondubbelzinnig hebben bedoeld af te spreken dat ook wanneer de vordering van DTG zou worden afgewezen, [geïntimeerden] . tot volledige betaling zou overgaan. DTG is tegen dit vonnis opgekomen met een drietal grieven. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
3.5
Kern van het onderhavige geschil is de vraag of tussen partijen in februari 2015 (zoals DTG stelt) een vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen of (naar [geïntimeerden] . stelt) (enkel) een betalingsregeling voor het geval op [geïntimeerden] . uit hoofde van het te wijzen vonnis een betalingsverplichting zou komen te rusten. Het hof overweegt als volgt.
3.6
Uitgangspunt is dat nu DTG haar vordering baseert op nakoming van de volgens haar tussen partijen overeengekomen vaststellingsovereenkomst het aan DTG is om te stellen en zo nodig te bewijzen dat de tussen partijen getroffen regeling een vaststellingsovereenkomst betreft. Artikel 7:900 BW definieert de vaststellingsovereenkomst als een overeenkomst waarbij partijen zich ter beëindiging van onzekerheid of geschil omtrent hetgeen tussen hen rechtens geldt, jegens elkaar binden aan een vaststelling daarvan, bestemd om ook te gelden voor zover zij van de tevoren bestaande rechtstoestand mocht afwijken.
DTG beroept zich ter onderbouwing van haar stelling dat sprake is van een vaststellingsovereenkomst op de e-mailcorrespondentie tussen de gemachtigden van partijen van 17 en 19 februari 2015. Daarnaast beroept DTG zich op de omstandigheid dat [geïntimeerden] . voorafgaand aan het in kracht van gewijsde gegane vonnis van de kantonrechter van 18 maart 2015 een bedrag van € 700,00 aan DTG heeft voldaan. [geïntimeerden] . beroept zich ter betwisting ook op de hiervoor genoemde e-mailcorrespondentie en op de door haar op 18 februari 2015 ingediende conclusie van dupliek in de procedure die heeft geleid tot het hiervoor genoemde vonnis van 18 maart 2015
3.7
Het hof is van oordeel dat DTG in het licht van de gemotiveerde betwisting door [geïntimeerden] . haar stelling dat tussen partijen een vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen is, onvoldoende met concrete feiten heeft onderbouwd. Het hof overweegt daartoe dat de voormelde e-mailberichten geen specifieke informatie bevatten over de door partijen getroffen regeling. Informatie over de exacte hoogte van de te betalen som, de opeisbaarheid daarvan en het verlenen van finale kwijting ontbreekt bijvoorbeeld, zodat uit de e-mailberichten de precieze inhoud van die regeling niet kan worden opgemaakt en ook niet of partijen de bedoeling hebben gehad om een uitputtende regeling te treffen. Ook de toevoeging in het e-mailbericht van 19 februari 2015 van de gemachtigde van DTG aan de gemachtigde van [geïntimeerden] . “zulks onder verband van vonnis” en de woorden dat met het eventueel te verkrijgen vonnis “niets zal worden gedaan” maakt niet expliciet dat partijen beoogden in het te wijzen vonnis de vaststelling van hun geschil op te nemen. De bewoordingen laten immers ook ruimte voor de stelling van [geïntimeerden] . dat partijen bedoeld hebben een betalingsregeling in het vonnis vast te laten leggen voor het geval na beoordeling door de rechter van het geschil op [geïntimeerden] . een betalingsverplichting zou rusten. Die duidelijkheid wordt ook niet geboden door de betaling van [geïntimeerden] . aan DTG van € 700,00 omdat ook deze kan zijn verricht in het kader van de regeling zoals voorgesteld door DTG. Het hof kent daarbij ook betekenis toe aan het feit dat in de conclusie van dupliek [geïntimeerden] . in niet mis te verstane bewoordingen heeft gemeld dat partijen een betalingsregeling zijn overeengekomen, inhoudend dat [geïntimeerden] . de uit het vonnis voortvloeiende betalingsverplichtingen in tien termijnen zal voldoen aan DTG. Als de stelling van DTG juist zou zijn dat met de woorden ‘onder verband van vonnis’ partijen bedoelden om in het te wijzen vonnis de vaststelling van hun geschil vast te leggen, dan had het in het licht van voormelde conclusie van dupliek voor de hand gelegen dat DTG, in of buiten rechte, uitdrukkelijk afstand had genomen van de interpretatie van [geïntimeerden] . en dat DTG in een duidelijke boodschap haar eigen interpretatie daarvoor in de plaats had gesteld. Zonder een uitdrukkelijk eenparig verzoek en bij gebreke van toereikende informatie omtrent de precieze inhoud van de regeling, kon de rechter ook niet overgaan tot vaststelling van het geschil van partijen in een vonnis, zoals volgens DTG door partijen zou zijn beoogd. Op grond van deze feiten en omstandigheden, mede in onderling verband beschouwd, is het hof met de kantonrechter van oordeel dat DTG onvoldoende heeft onderbouwd dat partijen beoogden afstand te doen van een inhoudelijke beoordeling van de vordering van DTG, leidend tot een vonnis. De door partijen getroffen regeling kan daarom niet aangemerkt worden als een vaststelling van partijen ter beëindiging van hun geschil als bedoeld in artikel 7:900 BW, maar moet worden opgevat in de zin zoals [geïntimeerden] . heeft opgevat: tussen partijen is een betalingsregeling overeengekomen voor de uit het vonnis voortvloeiende betalingsverplichtingen. Dat partijen de verwachting hadden dat de vordering geheel dan wel gedeeltelijk zou worden toegewezen en dat dit anders is uitgepakt, komt in dit geval voor rekening en risico van DTG.
3.8
De grieven 1 en 2 falen. Uit hetgeen hiervoor is overwogen vloeit voort dat ook grief 3, die naast de overige grieven geen zelfstandige betekenis heeft, faalt.
3.9
De slotsom is dat het vonnis van de kantonrechter waarvan beroep zal worden bekrachtigd. DTG zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Deze kosten worden tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerden] . vastgesteld op:
- griffierecht € 718,00
- salaris gemachtigde
€ 1.264,00(2 punten x tarief I ad € 632)
Totaal € 1.982,00

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Amersfoort, van 23 december 2015.
veroordeelt DTG in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerden] . vastgesteld op € 718,00 voor verschotten en op € 1.264,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening tot aan de dag van voldoening;
verklaart dit arrest ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.G. ter Veer, H.L. Wattel en I. Brand en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 4 april 2017.