ECLI:NL:GHARL:2017:2931

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 april 2017
Publicatiedatum
5 april 2017
Zaaknummer
WAHV 200.169.666
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. van Schuijlenburg
  • M. Stoop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beslissing kantonrechter inzake niet-ontvankelijkheid beroep door gebrek aan machtiging

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland, die op 1 april 2015 het beroep van de gemachtigde tegen een beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaarde. De officier van justitie had het administratief beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat er geen geldige machtiging was overgelegd. De gemachtigde, die optreedt namens [B.V. X], stelde dat hij geen verzoek had ontvangen om een schriftelijke machtiging te overleggen. De kantonrechter oordeelde dat de gemachtigde niet bevoegd was om het beroep in te stellen, omdat de machtiging niet was overgelegd.

Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de officier van justitie ten onrechte het beroep niet-ontvankelijk had verklaard. Volgens artikel 2:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient de gemachtigde om een schriftelijke machtiging te worden gevraagd, en niet degene voor wie de gemachtigde optreedt. Het hof oordeelde dat de officier van justitie niet had aangetoond dat hij de gemachtigde om een machtiging had gevraagd, waardoor de beslissing van de kantonrechter niet in stand kon blijven.

Het hof heeft de beslissing van de kantonrechter vernietigd en de zaak terugverwezen naar de rechtbank Noord-Holland voor verdere behandeling. Tevens is de advocaat-generaal veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, vastgesteld op € 183,75. Dit bedrag is berekend op basis van de verrichte proceshandelingen en de forfaitaire vergoeding per proceshandeling, met inachtneming van de aard van de zaak.

Uitspraak

WAHV 200.169.666
5 april 2017
CJIB 173516669
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland
van 1 april 2015
betreffende
[gemachtigde],
kantoorhoudende te [kantoorplaats].

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing ongegrond verklaard.

Het procesverloop

[gemachtigde] heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Tevens is verzocht om vergoeding van kosten.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
[gemachtigde] heeft schriftelijk een nadere toelichting gegeven op het beroep.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een reactie te geven op de nadere toelichting op het beroep. Hiervan is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. Bij inleidende beschikking is een sanctie opgelegd aan [B.V. X] De officier van justitie heeft het administratief beroep tegen deze beschikking niet-ontvankelijk verklaard omdat geen geldige machtiging is overgelegd. Deze beslissing dient aldus te worden verstaan dat de officier van justitie het beroep, dat was ingesteld door [gemachtigde], niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat hij niet beroepsgerechtigd is aangezien hij niet degene is tot wie de inleidende beschikking is gericht.
2. Bij de bestreden beslissing heeft de kantonrechter het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard. De kantonrechter heeft daartoe overwogen dat [gemachtigde] bij brief van 21 januari 2014 door de officier van justitie in de gelegenheid is gesteld een schriftelijke machtiging over te leggen waaruit blijkt dat hij bevoegd was om namens [B.V. X] beroep in te stellen. Van deze mogelijkheid is echter geen gebruik gemaakt.
3. [gemachtigde] voert aan de brief van 21 januari 2014 niet te hebben ontvangen en merkt daartoe op dat zich in het dossier slechts een herstelverzuimbrief d.d. 21 januari 2014 bevindt die gericht is aan mevrouw [bestuurster], de feitelijke bestuurder van het voertuig. Nu hij geen brief heeft ontvangen met het verzoek om het verzuim, het gebrek van de machtiging, te herstellen, kan dit hem niet verweten worden. Daarnaast wijst [gemachtigde] er op dat alle stukken tenminste aan de gemachtigde moeten worden gezonden.
4. Uit de gedingstukken blijkt dat op 5 augustus 2013 administratief beroep is ingesteld door [gemachtigde] tegen de inleidende beschikking. [gemachtigde] stelt in deze brief dat hij namens [bestuurster] (feitelijk bestuurder) en [B.V. X] (kentekenhouder) beroep instelt. In het dossier bevindt zich een brief van de officier van justitie d.d. 21 januari 2014 gericht aan [bestuurster] waarin [bestuurster] wordt verzocht een schriftelijke machtiging te verstrekken. De officier van justitie heeft het beroep tegen de inleidende beschikking bij beslissing van 6 maart 2014 niet-ontvankelijk verklaard.
5. Ingevolge artikel 2:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een ieder zich ter behartiging van zijn belangen in het verkeer met bestuursorganen laten bijstaan of door een gemachtigde laten vertegenwoordigen. Ingevolge het tweede lid van dit artikel kan het bestuursorgaan van een gemachtigde een schriftelijke machtiging verlangen. Dit betekent dat de officier van justitie de gemachtigde -en derhalve niet degene voor wie de gemachtigde stelt op te treden- om een schriftelijke machtiging dient te vragen. Uit het dossier blijkt niet dat dit is gebeurd. De officier van justitie heeft het beroep tegen de inleidende beschikking derhalve ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. De beslissing van de kantonrechter, waarbij het beroep tegen die beslissing ongegrond is verklaard, kan daarom niet in stand blijven.
6. Gelet op het voorgaande zal het hof de beslissing van de kantonrechter vernietigen en, naar analogie van artikel 20d, tweede lid, WAHV, de zaak terugwijzen naar de rechtbank Noord-Holland ter behandeling en beslissing met inachtneming van dit arrest.
7. Namens de betrokkene is verzocht om vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Het hoger beroep moet, gelet op de bij de kantonrechter overgelegde machtiging, worden aangemerkt als te zijn ingesteld namens de betrokkene. De betrokkene wordt in hoger beroep in het gelijk gesteld, zodat de gevraagde kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, voor zover deze het hoger beroep regarderen, naar het oordeel van het hof voor vergoeding in aanmerking komen.
8. De vergoeding van kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand is in het Besluit proceskosten bestuursrecht forfaitair bepaald per proceshandeling. De gemachtigde van de betrokkene heeft de volgende proceshandelingen verricht: het indienen van een hoger beroepschrift en het indienen van een nadere toelichting op het beroep. Aan het indienen van een beroepschrift dient één punt te worden toegekend en aan het indienen van een nadere toelichting een halve punt. De waarde per punt bedraag € 490,-. Gelet op de aard van de zaak past het hof wegingsfactor 0,25 (gewicht van de zaak = zeer licht) toe. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 183,75 (= 1,5 x € 490,- x 0,25).

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
wijst de zaak terug naar de rechtbank Noord-Holland ter behandeling en beslissing met inachtneming van dit arrest;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene ter hoogte van € 183,75 over te maken op rekeningnummer [rekeningnummer] ten name van [gemachtigde] te [kantoorplaats].
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Stoop als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.