ECLI:NL:GHARL:2017:2891

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 april 2017
Publicatiedatum
5 april 2017
Zaaknummer
WAHV 200.168.089
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Wijma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Matiging van sanctie voor parkeren op gehandicaptenparkeerplaats met niet zichtbare vervaldatum

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland, die op 23 maart 2015 het beroep van de betrokkene ongegrond verklaarde. De betrokkene had een administratieve sanctie van € 360,- opgelegd gekregen voor het parkeren op een gehandicaptenparkeerplaats zonder dat de gehandicaptenparkeerkaart duidelijk zichtbaar was. De gedraging vond plaats op 25 juli 2013 om 15:22 uur op de Holiday Avenue te Schiphol. De gemachtigde van de betrokkene voerde aan dat de gehandicaptenparkeerkaart, die geldig was tot 22 januari 2015, wel aanwezig was in het voertuig, maar niet goed zichtbaar was voor de verbalisant. Hij verzocht om matiging van de sanctie, verwijzend naar een andere zaak waarin hij ook als gemachtigde optrad.

Het hof oordeelde dat de gedraging was verricht, maar dat de ernst van het verwijt minder zwaar was dan in gevallen zonder een geldige gehandicaptenparkeerkaart. Daarom besloot het hof de sanctie te matigen tot € 180,-. Tevens werd de beslissing van de kantonrechter vernietigd en werd de advocaat-generaal veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de betrokkene, die op € 735,- werd vastgesteld. Het hof concludeerde dat de betrokkene deels in het gelijk werd gesteld, en dat de kosten van de rechtsbijstand voor vergoeding in aanmerking kwamen.

De uitspraak benadrukt het belang van de zichtbaarheid van de gehandicaptenparkeerkaart en de mogelijkheid tot matiging van sancties in gevallen waar de kaart wel aanwezig is, maar niet goed zichtbaar. Het hof heeft de beslissing van de kantonrechter vernietigd en de sanctie aangepast, wat een belangrijke overweging is voor toekomstige vergelijkbare zaken.

Uitspraak

WAHV 200.168.089
4 april 2017
CJIB 174443109
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland
van 23 maart 2015
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [woonplaats],
voor wie als gemachtigde optreedt [gemachtigde],
kantoorhoudende te [vestigingsplaats].

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing ongegrond verklaard.
Het procesverloop
De gemachtigde van de betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Tevens is verzocht om vergoeding van kosten.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Hiervan is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. De gemachtigde van de betrokkene voert aan dat de kantonrechter het beroep ten onrechte ongegrond heeft verklaard. Gedurende de gehele procedure is consistent en onderbouwd met foto's aangevoerd dat de gedraging niet is verricht, omdat de gehandicaptenparkeerkaart, geldig tot 22 januari 2015, zodanig achter de voorruit lag dat genoemde datum leesbaar was. Dat de verbalisant de kaart mogelijk anders heeft aangetroffen dan dat deze was neergelegd, is iets waarop de betrokkene geen invloed had. Voor het geval het hof geen aanleiding ziet de inleidende beschikking te vernietigen, wordt verzocht om het bedrag van de opgelegde sanctie te matigen. De gemachtigde wijst daarbij op een andere zaak waarin hij eveneens als gemachtigde optrad, te weten WAHV 200.133.102, en verzoekt om een hogere matiging gelet op de omstandigheden van dit geval.
2. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 360,- opgelegd ter zake van “parkeren op gehandicaptenparkeerplaats zonder duidelijk zichtbare geldige gehandicaptenparkeerkaart”, welke gedraging zou zijn verricht op 25 juli 2013 om 15:22 uur op de Holiday Avenue te Schiphol met het voertuig met het kenteken [kenteken].
3. De gedraging betreft een overtreding van artikel 26, aanhef en onder b, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990), dat luidt:
“Op een gehandicaptenparkeerplaats mag slechts worden geparkeerd:
a. (…);
b. een motorvoertuig op meer dan twee wielen waarin een geldige gehandicaptenparkeerkaart duidelijk zichtbaar is aangebracht, indien het parkeren rechtstreeks verband houdt met het vervoer van de gehandicapte aan wie de kaart is verstrekt, dan wel met het vervoer van een of meerdere personen die in een instelling verblijven, indien de kaart aan het bestuur van die instelling is verstrekt;
c. (…)”
4. Artikel 4 van de Regeling gehandicaptenparkeerkaart houdt het volgende in:
“1. De gehandicaptenparkeerkaart moet op zodanige wijze bij de voorruit worden aangebracht, dat de voorzijde ervan buiten het voertuig behoorlijk leesbaar is.
2. Als voorzijde geldt de zijde waarop de vervaldatum van de gehandicaptenparkeerkaart vermeld staat."
5. Dat het voertuig van de betrokkene geparkeerd stond op een gehandicaptenparkeerplaats staat niet ter discussie. Gelet op artikel 26 RVV 1990 is het voor de vraag of de onderhavige gedraging is verricht, van belang of er een geldige gehandicaptenparkeerkaart duidelijk zichtbaar als omschreven in de Regeling gehandicaptenparkeerkaart in het voertuig was aangebracht.
6. In WAHV-zaken biedt de ambtsedige verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de ambtsedige verklaring dan wel indien uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken.
7. Naast de in de inleidende beschikking vermelde gegevens, houdt de ambtsedige verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het zaakoverzicht van het CJIB onder meer in dat de invalidenkaart zodanig is neergelegd dat de datum niet te lezen is.
8. De gemachtigde van de betrokkene heeft foto's overgelegd die blijkens de mailwisseling tussen de gemachtigde en de betrokkene door de betrokkene zijn gemaakt bij terugkomst op 26 juli 2013. Op de foto's is de kaart met leesbare vervaldatum te zien achter een autoruit. Op een andere foto is de auto met openstaand portier aan de passagierszijde te zien. Op deze foto is met een pijl aangegeven dat de parkeerkaart aan de passagierszijde lag. Het hof ziet in deze foto's echter geen aanleiding te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant dat de geldigheidsdatum van de gehandicaptenkaart op 25 juli 2013 om 15:22 uur voor hem niet leesbaar was. Naar het oordeel van het hof is komen vast te staan dat de gedraging is verricht en dat daarvoor terecht een sanctie is opgelegd aan de betrokkene.
9. Vervolgens dient het hof te beoordelen of er redenen zijn om het bedrag van de sanctie te matigen. Nu de gehandicaptenparkeerkaart - hoewel de vervaldatum niet duidelijk zichtbaar was - in de auto lag, ziet het hof aanleiding om evenals in de door de gemachtigde genoemde zaak, het bedrag van de sanctie te matigen tot de helft. Het hof is namelijk van oordeel dat de ernst van het verwijt dat de betrokkene kan worden gemaakt minder zwaar is dan in gevallen waarin zonder een geldige gehandicaptenparkeerkaart wordt geparkeerd op een gehandicaptenparkeerplaats. Omstandigheden die aanleiding vormen om verdergaand te matigen zijn niet gesteld.
10. Het vorenstaande brengt mee dat het hof de beslissing van de kantonrechter zal vernietigen en met gedeeltelijke gegrondverklaring van het beroep het bedrag van de sanctie in de beslissing van de officier van justitie en de inleidende beschikking zal wijzigen in € 180,-.
11. Nu de betrokkene (deels) in het gelijk wordt gesteld, komen de kosten van de door de gemachtigde beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor vergoeding in aanmerking. De gemachtigde van de betrokken heeft de volgende proceshandelingen verricht: het indienen van een beroepschrift bij de officier van justitie, bij de kantonrechter en bij het hof. Ingevolge de Bijlage bij het toepasselijke Besluit proceskosten bestuursrecht wordt aan het indienen van de beroepschriften telkens 1 punt toegekend. De waarde per punt bedraagt € 490,- voor beroepschriften ingediend in 2015 zoals ten dezen het geval. Gelet op de aard van de zaak past het hof wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toe. Derhalve zal het hof de advocaat-generaal veroordelen tot vergoeding van de proceskosten tot een bedrag van € 735,-.

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie d.d. 22 november 2013 gedeeltelijk gegrond;
wijzigt voornoemde beslissing van de officier van justitie alsmede de beschikking waarbij onder CJIB-nummer 174443109 de administratieve sanctie is opgelegd, in zoverre dat het bedrag van de sanctie wordt vastgesteld op € 180,-.
bepaalt dat een deel van hetgeen door de betrokkene op de voet van artikel 11 WAHV tot zekerheid is gesteld, te weten een bedrag van € 180,- aan hem wordt gerestitueerd;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 735,- en bepaalt dat dit dient te geschieden door overmaking van dit bedrag op rekeningnummer [rekeningnummer] ten name van [gemachtigde] te [vestigingsplaats].
Dit arrest is gewezen door mr. Wijma, in tegenwoordigheid van mr. Smeitink als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.