ECLI:NL:GHARL:2017:2799

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
31 maart 2017
Publicatiedatum
31 maart 2017
Zaaknummer
WAHV 200.167.464
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. De Witt
  • mr. Verstraaten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beslissing kantonrechter inzake hoorplicht en proceskostenvergoeding in WAHV-zaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag, die op 7 januari 2015 een administratieve sanctie had opgelegd aan de betrokkene wegens het niet zoveel mogelijk rechts houden op de weg. De kantonrechter had de feitcode van de gedraging gewijzigd en het sanctiebedrag vastgesteld op € 130,-, maar het beroep van de betrokkene tegen deze beslissing werd ongegrond verklaard. De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat de officier van justitie de betrokkene onvoldoende in de gelegenheid heeft gesteld om te worden gehoord. Het hof oordeelt dat de pogingen van de officier van justitie om de betrokkene telefonisch te horen niet afdoende waren om aan de hoorplicht te voldoen. Het hof vernietigt de beslissing van de kantonrechter en verklaart het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond. De inleidende beschikking wordt gewijzigd, waarbij de feitcode, omschrijving van de gedraging en het sanctiebedrag worden aangepast. Tevens wordt de advocaat-generaal veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene.

Uitspraak

WAHV 200.167.464
31 maart 2017
CJIB 177240675
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag
van 7 januari 2015
betreffende
[leasemaatschappij] (hierna te noemen: betrokkene),
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
voor wie als gemachtigde (namens [eerste gemachtigde ] ) optreedt [(door)gemachtigde] ,
wonende te Den Haag,

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft de feitcode van de gedraging gewijzigd, het sanctiebedrag vastgesteld op € 130,- en het beroep - voor zover gericht tegen voormelde gewijzigde gedraging - ongegrond verklaard. Voorts heeft de kantonrechter de officier van justitie veroordeeld in de kosten als bedoeld in artikel 13a van de WAHV, ten behoeve van de betrokkene, tot een bedrag van € 74,95.
Het procesverloop
De gemachtigde, die als doorgemachtigde van [eerste gemachtigde ] (de bestuurder van het voertuig) optreedt, heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
Bij het beroepschrift is verzocht om een behandeling ter zitting.
Tevens is verzocht om vergoeding van kosten.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van de betrokkene is in de gelegenheid gesteld het beroep schriftelijk nader toe te lichten. Hiervan is geen gebruik gemaakt.
De zaak is behandeld ter zitting van 17 maart 2017. De gemachtigde en [eerste gemachtigde ] zijn verschenen.
Als gemachtigde van de advocaat-generaal is verschenen J.J. Lammers.

Beoordeling

De gemachtigde voert in hoger beroep onder meer aan dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de pogingen van de officier van justitie om
telefonisch te horen afdoende waren om aan de hoorplicht te voldoen.
Het hof stelt vast dat de bestuurder van het voertuig op 21 november 2013 beroep heeft ingesteld tegen de inleidende beschikking, waarin hij heeft aangegeven dat hij zijn beroep in een persoonlijk gesprek wil toelichten en daartoe een telefoonnummer heeft opgegeven waarop hij te bereiken is.
3. Ingevolge artikel 7:16 Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verbinding met artikel 7, tweede lid, WAHV moet de officier van justitie de indiener van het administratief beroep in de gelegenheid stellen te worden gehoord. Hij kan daar van afzien indien het beroep kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is, de indiener niet gehoord wil worden of de indiener niet binnen een door het bestuursorgaan gestelde redelijke termijn verklaart dat hij gebruik wil maken van het recht te worden gehoord (volgens het destijds geldende artikel 7:17 van de Awb).
4. De officier van justitie geeft in diens beslissing aan dat er drie pogingen zijn gedaan de bestuurder van het voertuig te horen, maar dat deze pogingen geen resultaat hebben gehad. Het beroep is vervolgens ongegrond verklaard.
5. Het hof is van oordeel dat de officier van justitie de bestuurder van het voertuig onvoldoende in de gelegenheid heeft gesteld om te worden gehoord in de onderhavige zaak. Dat er meerdere pogingen zijn gedaan om hem telefonisch te horen, is daartoe onvoldoende.
6. Dit brengt mee dat de kantonrechter de beslissing van de officier van justitie ten onrechte in stand heeft gelaten. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter daarom vernietigen. Het hof zal doen hetgeen de kantonrechter had behoren te doen, te weten het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaren, die beslissing van de officier van justitie vernietigen en beoordelen of de inleidende beschikking in stand kan blijven. Het voorgaande betekent dat de overige bezwaren van de betrokkene tegen de beslissingen van de kantonrechter en de officier van justitie geen bespreking meer behoeven.
7. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 220,- opgelegd ter zake van “niet zoveel mogelijk rechts houden op andere weg dan een autoweg of autosnelweg”, welke gedraging zou zijn verricht op 5 november 2013 om 14.02 uur op de Rijksweg A4 te 's-Gravenhage met het voertuig met het kenteken [kenteken] .
8. Ten aanzien van de gedraging heeft de gemachtigde aangevoerd dat er niet over een afstand van 2500 meter en ook niet, zoals door de verbalisant later is verklaard, over een afstand van 1200 meter links kan zijn gereden. Tussen de inhaalmanoeuvre door de bestuurder van het voertuig en het moment dat de politieauto rechts van hem reed, zaten immers slechts enkele seconden. Voorts heeft de gemachtigde ter zitting betoogd dat het feitelijk gezien onmogelijk is dat de door de verbalisant omschreven handelingen qua tijd en afstand hebben plaatsgevonden op de fly-over. De gemachtigde is dan ook van mening dat het voorgaande aanleiding geeft tot twijfel aan de verklaring van de verbalisant.
Voorts stelt de gemachtigde dat er, gelet op de ratio bij de invoering van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990), moet worden bekeken of sprake is van correct en voorspelbaar rijgedrag. Dit wordt bevestigd in een uitspraak van het hof van 4 april 2001 (ECLI:NL:GHLEE:2001:ZJ0137), waarin is overwogen dat artikel 3, eerste lid, van het RVV 1990 betrekking heeft op het normale gebruik van de weg door alle weggebruikers. De gemachtigde komt derhalve tot de conclusie dat dat de bestuurder van het voertuig normaal, correct en voorspelbaar rijgedrag heeft vertoond door na een gezamenlijke inhaalmanoeuvre het voertuig vóór zich enige tijd te gunnen om naar rechts te gaan. Dat dit in een lastige bocht op de snelweg op een fly-over van 15 meter hoog wat minder snel gaat, is volgens de gemachtigde logisch en gebruikelijk. Hiermee is naar zijn mening onvoldoende rekening gehouden. Van gevaarlijk rijgedrag of belemmering van de doorstroming is geen sprake geweest. Als de bestuurder van het voertuig meteen na de gezamenlijk uitgevoerde inhaalmanoeuvre naar rechts was gegaan, dan zou dat het ingehaalde voertuig in gevaar hebben gebracht, aldus de gemachtigde.
9. Voornoemde gedraging is een overtreding van artikel 3, eerste lid, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990), dat luidt:
‘Bestuurders zijn verplicht zoveel mogelijk rechts te houden.’
10. In WAHV-zaken biedt de ambtsedige verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de ambtsedige verklaring dan wel indien uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken.
11. Naast de in de inleidende beschikking vermelde gegevens, houdt de ambtsedige verklaring van de verbalisant, zoals opgenomen in het zaakoverzicht van het CJIB en in de aankondiging van beschikking (het brondocument) onder meer het volgende in:
“Betrokkene bereed rijstrook 1 van de 2 rijstroken bestaande rijbaan over een afstand van 2500 meter waarbij er geen verkeer rechts van hem reed op rijstrook 2. Betrokkene niet staande gehouden ivm staande houding andere voertuig.”
12. In een aanvullend proces-verbaal van 14 januari 2014 verklaart de verbalisant als volgt:
"Op 5 november 2013, omstreeks 14:00 uur, reed ik over de linker rijbaan van de rijksweg A12 te Den Haag. Ik bereed vervolgens de fly-over van het Prins Clausplein in de richting van de rechter rijbaan van de rijksweg A4.
Voor mij zag ik twee motorvoertuigen, zijnde personenauto's, rijden op de linker rijstrook van de, uit twee rijstroken bestaande, fly-over. Voor mij op de rechter rijstrook zag ik één motorvoertuig, zijnde een personenauto, rijden. (…)
Ik zag dat eerst genoemde twee personenauto's, de laatst genoemde personenauto inhaalden. Ik zag dat eerstgenoemde twee voertuigen hierna op de linker rijstrook bleven rijden terwijl de rechterstrook naast hen vrij van verkeer was. Beide personenauto's hielden naar mijn mening niet zoveel rechts als mogelijk. Ik besloot beide personenauto's kort te volgen waarbij ik zelf opvallend op de rechter rijstrook ben gaan rijden om de bestuurders van voornoemde personenauto's aan te geven dat zij wellicht naar de rechter rijstrook konden verplaatsen. Over een afstand van ongeveer 1200 meter volgde ik beide personenauto's waarbij deze op de linker rijstrook bleven rijden terwijl de rechter rijstrook vrij van verkeer was. Ik besloot de voorste personenauto staande te houden. Omdat ik beide voertuigen niet meteen rechts wilde inhalen, ben ik op de linker rijstrook achter het achterste voertuig, voorzien van kenteken [kenteken] , gaan rijden. Dit voertuig wenste op dat moment nog steeds niet om op de rechter rijstrook te gaan rijden. Ik heb vervolgens kort de optische signalen van mijn politievoertuig gebruikt om de bestuurder naar rechts te doen gaan.
Ik zag vervolgens dat de bestuurder van het achterste voertuig iets naar mij gebaarde waaruit ik opmaakte dat hij niet voornemens was om naar rechts te gaan. Vervolgens ben ik op de rechter rijstrook naast het achterste voertuig gaan rijden en heb ik middels handgebaren getracht aan te geven dat de bestuurder op de rechter rijstrook moest gaan rijden. (…)
Omdat ik vond dat beide voertuigen zich schuldig hadden gemaakt aan het niet zoveel mogelijk rechts houden en ik slechts in staat was om één bestuurder staande te houden, heb ik het kenteken van het achterste voertuig genoteerd ten einde deze op een later tijdstip "op kenteken" te bekeuren."
13. Anders dan de gemachtigde meent, is het hof van oordeel dat de verklaringen van de verbalisant niet tegenstrijdig zijn. De verklaring van de verbalisant in het zaakoverzicht houdt in dat de bestuurder van het voertuig over een afstand van 2500 meter op de linker rijstrook heeft gereden. De in het aanvullend proces-verbaal genoemde afstand van 1200 meter betreft de afstand waarover de verbalisant de bestuurder van het voertuig eerst heeft gevolgd. Vervolgens heeft de verbalisant de in het aanvullend proces-verbaal omschreven handelingen verricht en is hij de bestuurder van het voertuig blijven volgen. Niet gebleken is dat het ter plaatse feitelijk onmogelijk is dat de bestuurder van het voertuig over een afstand van 2500 meter op de linkerrijstrook heeft gereden. Gelet op de verklaring van de verbalisant staat voldoende vast dat de bestuurder van het voertuig, na het inhalen van een ander voertuig, op de linker rijstrook is blijven rijden, terwijl de rechterrijstrook vrij was. De bestuurder van het voertuig was niet aan het inhalen en reed daarom onnodig links. Dat het voertuig voor hem eveneens onnodig links reed, maakt dit niet anders. Hiermee staat naar het oordeel van het hof voldoende vast dat de bestuurder van het voertuig op voornoemde datum, tijd en plaats niet zoveel mogelijk rechts heeft gehouden. Gelet op het verweer van de gemachtigde dient het hof te beoordelen of er omstandigheden zijn op grond waarvan de sanctie achterwege dient te blijven dan wel gematigd dient te worden.
14. Naar het oordeel van het hof is in het onderhavige geval geen sprake van omstandigheden als vorenbedoeld. Het hof stelt hierbij voorop dat het verrichten van een gedraging als de onderhavige op zichzelf al het opleggen van een sanctie rechtvaardigt. Anders dan de gemachtigde meent is bij de beoordeling van de gedraging dan ook niet doorslaggevend of sprake is geweest van correct en voorspelbaar rijgedrag. Dat uit het door de gemachtigde aangehaalde arrest van het hof van 4 april 2001 zou blijken dat het hof deze lijn volgt, berust op een verkeerde lezing van dat arrest. Hierin wordt immers enkel door het hof overwogen dat artikel 3, eerste lid van de RVV 1990 betrekking heeft op het normale gebruik van de weg, in die zin dat het bepaalde niet van toepassing is op het verrichten van bijzondere manoeuvres. Evenmin is het voor het opleggen van een sanctie van belang of door de gedraging sprake is geweest van hinder of gevaar. De stelling van de gemachtigde, dat gelet op de formulering van artikel 3, eerste lid, RVV 1990 slechts een boete kan worden opgelegd in het geval van gevaarlijk rijgedrag of belemmering van de doorstroming van het verkeer, wordt derhalve verworpen. Ten aanzien van hetgeen de gemachtigde heeft aangevoerd over de verkeerssituatie ten tijde van de gedraging overweegt het hof dat het de verantwoordelijkheid is van de bestuurder om oplettend te zijn en zijn rijgedrag aan te passen de geldende verkeersregels. Hierbij dient de bestuurder te anticiperen op de aan de orde zijnde verkeerssituatie. Dat in de betreffende weg een (flauwe) bocht zit, betekent niet dat de betrokkene niet naar rechts kon. Het hof is dan ook van oordeel dat de door de gemachtigde aangevoerde omstandigheden aangaande de verkeerssituatie niet noodzaakten tot het niet zoveel mogelijk rechts houden. Al met al ziet het hof in hetgeen de gemachtigde heeft aangevoerd geen aanleiding om de sanctie achterwege te laten dan wel te matigen.
15. Aan de betrokkene is als kentekenhouder een sanctie opgelegd ter zake van “niet zoveel mogelijk rechts houden op andere weg dan een autoweg of autosnelweg", feitcode R301A. Nu de gedraging heeft plaatsgevonden op de Rijksweg A4 te 's-Gravenhage, kan voornoemde feitcode in het onderhavige geval geen toepassing vinden en dient deze gewijzigd te worden in feitcode R301: "niet zoveel mogelijk rechts houden op een autoweg of autosnelweg". De bij deze feitcode behorende sanctie bedraagt € 130,-.
16. In het geval de betrokkene daardoor niet in haar verdedigingsbelangen is geschaad, is het - ook in hoger beroep - mogelijk om de feitcode en de daaraan gekoppelde omschrijving van de gedraging te wijzigen. Naar het oordeel van het hof is de betrokkene daardoor niet in zijn verdediging geschaad, omdat uit de beroepschriften blijkt dat hij weet waartegen hij zich moet verdedigen. Verder is het bedrag van de sanctie behorend bij feitcode R301 niet hoger dan het bedrag van de sanctie die de betrokkene is opgelegd.
17. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de beslissing van de officier van justitie vernietigen, het beroep tegen de inleidende beschikking gedeeltelijk gegrond verklaren en de inleidende beschikking wijzigen in zoverre dat daarin als feitcode, omschrijving van de gedraging en sanctiebedrag worden vermeld: "R301", "niet zoveel mogelijk rechts houden op een autoweg of autosnelweg" en "€ 130,-".
18. Het hof acht termen aanwezig om een proceskostenvergoeding toe te kennen voor de gemaakte reis- en verletkosten. Het hof is van oordeel dat de proceskosten slechts ten aanzien van de als gemachtigde ter zitting verschenen doorgemachtigde kunnen worden vergoed en niet die van de eveneens verschenen als eerste gemachtigde aan te merken persoon. Redelijkerwijs bestaat geen aanleiding voor het vergoeden van de kosten van meerdere gemachtigden. Daarom worden de kosten vergoedt, die de doorgemachtigde heeft gemaakt voor het bijwonen van de zitting in hoger beroep
.
19. Ingevolge artikel 2, eerste lid, onder c, van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden reiskosten vergoed overeenkomstig artikel 11, eerste lid, onderdeel d, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003. Ingevolge die bepaling wordt een tarief vergoed waarvan de hoogte gelijk is aan de reiskosten per openbaar middel van vervoer, laagste klasse. Dit komt neer op een bedrag van € 55,72 ( [adres] - Wilhelminaplein Leeuwarden v.v.). Verletkosten komen voor vergoeding in aanmerking overeenkomstig artikel 2, eerste lid, onder d, van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De door de gemachtigde verzochte verletkosten (7,5 uren x € 23,33) kunnen worden vergoed. Aan de gemachtigde zal derhalve een bedrag van € 174,98,- aan verletkosten worden vergoed.

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
vernietigt de beslissing van de officier van justitie;
verklaart het beroep tegen de inleidende beschikking gedeeltelijk gegrond en wijzigt de inleidende beschikking in zoverre dat daarin als feitcode, omschrijving van de gedraging en sanctiebedrag worden vermeld:
"R301", "€ 130,-" en "niet zoveel mogelijk rechts houden op een autoweg of autosnelweg";
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 230,70.
Dit arrest is gewezen door mr. De Witt, in tegenwoordigheid van mr. Verstraaten als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.