ECLI:NL:GHARL:2017:2758

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
31 maart 2017
Publicatiedatum
31 maart 2017
Zaaknummer
21-003337-14
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdenking van betrokkenheid bij afpersing en poging tot afpersing met betrokkenheid van motorclub Satudarah

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 31 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1984 en woonachtig in [woonplaats], was beschuldigd van betrokkenheid bij afpersing en poging tot afpersing, waarbij de motorclub Satudarah betrokken zou zijn. Het hof heeft de zaak behandeld op de terechtzittingen van 20 augustus 2015 en 17 maart 2017, en heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd. De advocaat-generaal had een gevangenisstraf van 18 maanden geëist, maar het hof kwam tot de conclusie dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen.

De verdachte heeft altijd ontkend betrokken te zijn geweest bij de tenlastegelegde feiten. Het hof heeft vastgesteld dat de belastende informatie voornamelijk gebaseerd was op herkenningen door getuigen, die later hun verklaringen hebben herzien. De getuigen [getuige 1] en [getuige 2] hadden aanvankelijk de verdachte herkend, maar kwamen bij de raadsheer-commissaris terug op hun verklaringen. Het hof oordeelde dat de herkenningen niet overtuigend waren en dat er geen ander bewijs was dat de verdachte aan de feiten kon koppelen.

Het hof heeft daarom geoordeeld dat de verdachte van alle ten laste gelegde feiten vrijgesproken dient te worden. De vordering van de benadeelde partij, die een schadevergoeding van € 500,00 had geëist, werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte niet schuldig werd bevonden aan de feiten die de schade zouden hebben veroorzaakt. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en de verdachte vrijgesproken van alle beschuldigingen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003337-14
Uitspraak d.d.: 31 maart 2017
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 27 mei 2014 met parketnummer 18-950150-13 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 20 augustus 2015 en 17 maart 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, alsmede tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] tot een bedrag van € 500,- met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. J.M. Keizer, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
1. primair:
hij op of omstreeks 20 februari 2013, althans in de maand februari 2013 te
[plaats] , gemeente [gemeente] , tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en)
wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [benadeelde]
heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag, in elk geval van
enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [benadeelde] of aan een derde,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte
en/of zijn mededader(s), nadat zij/hij de door die [benadeelde] bewoonde woning (met
diens toestemming) waren/was binnengegaan,
- dreigend tegen die [benadeelde] hebben/heeft gezegd: "Jij hebt de naam van
Satudarah gebruikt en wij komen namens de club en wij willen 10.000 euro van
je hebben", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- toen die [benadeelde] aangaf dat geld niet te hebben, dreigend tegen die [benadeelde]
hebben/heeft gezegd dat ze toch iets van hem moesten hebben en als die
niet met iets kwam deze dan een probleem zou hebben, althans woorden
van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- dreigend tegen die [benadeelde] hebben/heeft gezegd dat ze/hij toch geld moest(en)
hebben en als die [benadeelde] dat niet gaf deze dan een probleem zou hebben en/of
dat verdachte en/of zijn mededader(s) de club niet tegen kon(den) houden
en/of dat ze dan met dertig man zouden komen, althans woorden van gelijke
dreigende aard en/of strekking;
1. subsidiair:
hij op of omstreeks 20 februari 2013, althans in de maand februari 2013 te [plaats] , gemeente [gemeente] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [benadeelde] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [benadeelde] of aan een derde,
  • dreigend tegen die [benadeelde] hebben/heeft gezegd: “Jij hebt de naam van Satudarah gebruikt en wij komen namens de club en wij willen 10.000 euro van je hebben”, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
  • toen die [benadeelde] aangaf dat geld niet te hebben, dreigend tegen die [benadeelde] hebben/heeft gezegd dat ze toch iets van hem moesten hebben en als die [benadeelde] niet met iets kwam deze dan een probleem zou hebben, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
  • dreigend tegen die [benadeelde] hebben/heeft gezegd dat ze/hij toch geld moest(en) hebben en als die [benadeelde] dat niet gaf deze dan een probleem zou hebben en/of dat verdachte en/of zijn mededader(s) de club niet tegen kon(den) houden en/of dat ze dan met dertig man zouden komen, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. meer subsidiair:
hij op of omstreeks 20 februari 2013, althans in de maand februari 2013 te
[plaats] , gemeente [gemeente] , tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, [benadeelde] heeft bedreigd met openlijk in vereniging
geweld plegen tegen personen en/of goederen, immers hebben/heeft verdachte
en/of zijn mededader(s) opzettelijk dreigend
tegen die [benadeelde] gezegd dat als die [benadeelde] hun/hem geen geld zou geven deze
dan een probleem zou hebben en/of dat verdachte en/of zijn mededader(s) de
club (motorclub Satudarah) niet tegen kon(den) houden en/of dat ze dan met
dertig man zouden komen, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of
strekking;
2 primair:
hij op of omstreeks 03 maart 2013 te [plaats] , gemeente [gemeente] , ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich
en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of
bedreiging met geweld [benadeelde] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag,
in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [benadeelde] of
aan een derde,
- nadat verdachte en/of zijn mededader(s) op of omstreeks 20 februari 2013,
althans in de maand februari 2013, die [benadeelde] een geldbedrag had(den)
afgeperst, zich (opnieuw) bij de voordeur van de door die [benadeelde] bewoonde
woning heeft vervoegd en dreigend tegen deze heeft gezegd dat hij geld moest
hebben en als die [benadeelde] niet zou betalen verdachte en/of die mededader(s)
de vingers van die [benadeelde] af zou(den) knippen, althans woorden van gelijke
dreigende aard en/of strekking,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2 subsidiair:
hij op of omstreeks 3 maart 2013 te [plaats] , gemeente [gemeente] , tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [benadeelde] heeft bedreigd
met openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en/of met zware
mishandeling, immers hebben/heeft verdachte en/of zijn mededader(s)
opzettelijk dreigend
tegen die [benadeelde] gezegd dat als die [benadeelde] niet zou betalen zij/hij de vingers
van die [benadeelde] af zou(den) knippen, althans woorden van gelijke dreigende aard
en/of strekking.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Uit het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte de hem tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Verdachte heeft steeds in alle toonaarden ontkend op enigerlei wijze betrokken te zijn geweest bij de afpersing en poging daartoe waarvan aangifte is gedaan.
Het hof stelt vast dat de in het dossier aanwezige belastende informatie waaruit de betrokkenheid van verdachte bij beide tenlastegelegde feiten zou kunnen worden afgeleid, vooral is gelegen in de herkenningen die door de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] bij het politieonderzoek zijn gedaan. Over die herkenningen overweegt het hof het volgende.
In februari 2013 zijn drie mannen bij de woning van de aangever [benadeelde] langs geweest, van wie er twee ook in de woning zijn geweest. Eén van deze mannen zei tegen de aangever dat de aangever de naam van Satudarah had gebruikt, dat zij namens de club kwamen en 10.000 euro van hem wilden. De aangever heeft verklaard dat hij achteraf wist dat deze man " [medeverdachte] of zoiets" was en die andere jongen " [verdachte] ". Zijn zoon, [getuige 1] , die op dat moment ook aanwezig was, zou deze jongens kennen. [getuige 1] heeft bij de politie verklaard dat hij de mannen herkende als [medeverdachte] en [verdachte] . Toen hij tijdens de enkelvoudige fotoconfrontatie met een foto van verdachte werd geconfronteerd herkende hij hem als [verdachte] .
Bij de raadsheer-commissaris heeft [getuige 1] verklaard dat hij [medeverdachte] kende. [verdachte] kende hij daarentegen minder goed. Hem kende hij alleen van gezicht. Na het bezoek is hij gaan zoeken op Facebook en keek hij op de pagina van [medeverdachte] , met wie hij bevriend was. [getuige 1] heeft desgevraagd verklaard dat hij denkt dat hij [medeverdachte] heeft herkend en dat hij [verdachte] daar vervolgens bij heeft gepuzzeld. Toen hij bij de raadsheer-commissaris met een foto van verdachte werd geconfronteerd, verklaarde hij dat hij zeker wist dat dit niet de [verdachte] was die hij in zijn verklaring bij de politie had genoemd.
Op 3 maart 2013 kwamen er weer twee mannen langs bij de aangever. Ditmaal waren het volgens de aangever [verdachte] en een andere jongen van wie de aangever de naam niet kende. Er werd wederom om geld gevraagd. Getuige [getuige 2] , die toen aanwezig was, heeft bij de politie verklaard dat zij daarna één van de twee mannen op Facebook had opgezocht en dat hij [verdachte] heette. Toen de getuige bij de politie werd geconfronteerd met foto's van verdachte en de medeverdachte herkende ze bij een foto van de medeverdachte de persoon op de foto voor honderd procent als de man die rechts voor haar had gestaan. Bij de foto van verdachte gaf zij aan dat zij daarop de persoon herkende als de jongen die links voor haar had gestaan. Zij heeft hierbij aangegeven dat zij op Facebook al foto's van hem had gezien en dat zij hem pas na een aantal foto's te hebben bekeken, ineens herkende.
Bij de raadsheer-commissaris heeft getuige [getuige 2] verklaard dat zij, voordat zij naar de politie ging, was gaan zoeken op Facebook. Voorts heeft zij verklaard dat zij eigenlijk van één van de mannen nog een beeld voor zich zag. Ze kon zich herinneren dat zij dat op het politiebureau meteen wist. Zijn gezicht is zij niet meer vergeten. Hij had echt indruk op haar gemaakt. Of die andere man de man op de foto was, dat wist zij niet. Ze kon zich slechts één van de mannen herinneren. Het stond haar bij dat zij op het politiebureau ook niet met zekerheid kon zeggen of zij de man op de foto herkende. Die andere man had namelijk veel meer indruk op haar gemaakt. Toen de getuige bij de raadsheer-commissaris werd geconfronteerd met een foto van verdachte, verklaarde zij hem niet te kennen.
Gelet op het bovenstaande is het hof van oordeel dat de herkenningen door de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] dat verdachte de persoon is die bij de aangever aan de deur is geweest, mogelijk is gebaseerd op een valse overtuiging. [getuige 1] dacht de personen die in februari langs waren geweest te hebben herkend en heeft dit vervolgens aan [benadeelde] en [getuige 2] verteld. Getuige [getuige 2] is toen op Facebook naar hen gaan speuren en heeft zich op die manier mogelijk een beeld gevormd wie de daders zouden moeten zijn. Bij de politie is zij vervolgens geconfronteerd met een foto van iemand die zij op Facebook al had gezien. Dit maakt naar het oordeel van het hof de bewijskracht van de herkenning van verdachte aanzienlijk kleiner. Bovendien zijn zowel [getuige 1] als [getuige 2] bij de raadsheer-commissaris teruggekomen op hun herkenningen. Aldus zijn deze herkenningen naar het oordeel van het hof geen overtuigend bewijs dat verdachte koppelt aan de ten laste gelegde feiten.
De inhoud van de overige bewijsmiddelen heeft het hof, mede gelet op het verhandelde ter terechtzitting, waar verdachte stellig heeft ontkend bij de ten laste gelegde feiten betrokken te zijn geweest, evenmin tot de overtuiging gebracht dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. Het hof heeft daarbij tevens in aanmerking genomen dat de ten laste gelegde feiten zouden hebben plaatsgevonden in opdracht van Satudarah, maar dat uit nader onderzoek van de politie niet is gebleken dat verdachte voorkomt op de ledenlijst van Satudarah of een andere motorclub.
Anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal is het hof dan ook van oordeel dat verdachte van alle ten laste gelegde feiten vrijgesproken dient te worden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 500,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom niet worden ontvangen in de vordering.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 1 subsidiair, 1 meer subsidiair, 2 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. T.M.L. Wolters, voorzitter,
mr. G.A. Versteeg en mr. H.K. Elzinga, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K.R. Starreveld, griffier,
en op 31 maart 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. H.K. Elzinga is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.