ECLI:NL:GHARL:2017:2757

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
31 maart 2017
Publicatiedatum
31 maart 2017
Zaaknummer
21-003329-14
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afpersing in vereniging met gebruik van bedreiging door leden van motorclub Satudarah

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 31 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1983, werd beschuldigd van afpersing in vereniging, gepleegd op of omstreeks 20 februari 2013. De verdachte en een mededader zouden de benadeelde hebben bedreigd met geweld en hebben geëist dat hij 10.000 euro zou betalen, waarbij zij zich als leden van de motorclub Satudarah presenteerden. De benadeelde voelde zich gedwongen om 500 euro af te geven. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden. De vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van 500 euro werd toegewezen. Het hof oordeelde dat de bedreiging met geweld bewezen was, en dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de afpersing, waarbij de omstandigheden van de zaak, zoals de betrokkenheid van meerdere personen en de dreiging met geweld, zwaar wogen in de strafoplegging.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003329-14
Uitspraak d.d.: 31 maart 2017
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 27 mei 2014 met parketnummer 18-950124-13 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 20 augustus 2015 en 17 maart 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van voorarrest, alsmede tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] tot een bedrag van € 500,- met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. G.W. van der Zee, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 20 februari 2013, althans in de maand februari 2013 te
[plaats] , gemeente [gemeente] , tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en)
wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [benadeelde]
heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag, in elk geval van
enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [benadeelde] of aan een derde,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte
en/of zijn mededader(s), nadat zij/hij de door die [benadeelde] bewoonde woning (met
diens toestemming) waren/was binnengegaan,
- dreigend tegen die [benadeelde] hebben/heeft gezegd: "Jij hebt de naam van
Satudarah gebruikt en wij komen namens de club en wij willen 10.000 euro van
je hebben", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- toen die [benadeelde] aangaf dat geld niet te hebben, dreigend tegen die [benadeelde]
hebben/heeft gezegd dat ze toch iets van hem moesten hebben en als die
niet met iets kwam deze dan een probleem zou hebben, althans woorden
van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- dreigend tegen die [benadeelde] hebben/heeft gezegd dat ze/hij toch geld moest(en)
hebben en als die [benadeelde] dat niet gaf deze dan een probleem zou hebben en/of
dat verdachte en/of zijn mededader(s) de club niet tegen kon(den) houden
en/of dat ze dan met dertig man zouden komen, althans woorden van gelijke
dreigende aard en/of strekking;
subsidiair:
hij op of omstreeks 20 februari 2013, althans in de maand februari 2013 te [plaats] , gemeente [gemeente] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [benadeelde] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [benadeelde] of aan een derde,
  • dreigend tegen die [benadeelde] hebben/heeft gezegd: “Jij hebt de naam van Satudarah gebruikt en wij komen namens de club en wij willen 10.000 euro van je hebben”, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
  • toen die [benadeelde] aangaf dat geld niet te hebben, dreigend tegen die [benadeelde] hebben/heeft gezegd dat ze toch iets van hem moesten hebben en als die [benadeelde] niet met iets kwam deze dan een probleem zou hebben, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
  • dreigend tegen die [benadeelde] hebben/heeft gezegd dat ze/hij toch geld moest(en) hebben en als die [benadeelde] dat niet gaf deze dan een probleem zou hebben en/of dat verdachte en/of zijn mededader(s) de club niet tegen kon(den) houden en/of dat ze dan met dertig man zouden komen, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 20 februari 2013, althans in de maand februari 2013 te
[plaats] , gemeente [gemeente] , tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, [benadeelde] heeft bedreigd met openlijk in vereniging
geweld plegen tegen personen en/of goederen, immers hebben/heeft verdachte
en/of zijn mededader(s) opzettelijk dreigend
tegen die [benadeelde] gezegd dat als die [benadeelde] hun/hem geen geld zou geven deze
dan een probleem zou hebben en/of dat verdachte en/of zijn mededader(s) de
club (motorclub Satudarah) niet tegen kon(den) houden en/of dat ze dan met
dertig man zouden komen, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of
strekking.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsmiddelen

Het hof heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:
1. Een
proces-verbaal van aangiftemet nummer PL031W 2013015932-1 d.d. 11 maart 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (pag. 51 e.v.), voor zover inhoudende als de op 6 maart 2013 afgelegde
verklaring van [benadeelde](wonende te [plaats] ), zakelijk weergegeven:
Er kwamen drie donkere jongens bij mijn deur (het hof begrijpt: te [plaats] , gemeente [gemeente] ). Ik weet achteraf dat het [verdachte] ofzo iets was en [medeverdachte] en een andere jongen waar ik de naam niet van weet. Dit was op een woensdag twee weken geleden. Ik belde [naam] , mijn zoon. Ik heb de deur open gedaan en ben met de jongens in gesprek gegaan en toen kwam [naam] er ook al aan. [naam] kende die jongen, [verdachte] . Hij had een Satudarah jasje aan. De jongen vroeg of ze even binnen konden komen om te praten. [naam] zei toen: "Oké, kom maar even binnen". We hebben toen in de woonkamer staan praten. De donkerste jongen bleef buiten staan. Ik vroeg wat ze van mij wilden. Ik hoorde dat die jongen, [verdachte] , zei: "Jij hebt de naam van Satudarah gebruikt en wij komen namens de club en wij willen 10.000 euro van je hebben". Ik zei toen dat ik nooit wat te maken heb gehad met Satudarah en dat het geld niet had. Dat maakte ze niets uit en ze moesten 10.000 euro van mij hebben. Hij zei toen dat ze toch iets van mij moesten hebben en als ik niet met iets kwam ik dan een probleem zou hebben. Ik zei toen ook dat ik geen geld had. Hierop zei hij dat hij toch geld moest hebben en als ik dat niet gaf dat ik dan een probleem zou hebben en hij de club niet tegen kon houden. Dan zouden ze met 30 man komen. Ik voelde mij bedreigd. Ik had nog 500 euro in huis. Ik heb dit toen aan hem gegeven. Hij was heel agressief en dreigend naar mij. [verdachte] zei toen dat ze dan nu eerst weg zouden gaan en dat ik volgende week contact met hem moest opnemen. Ze zijn toen vertrokken. [verdachte] had een Satudarah jasje aan met een embleem. Ik kon heel duidelijk het embleem zien van Satudarah. Er stond nog aan de linkerkant iets van North East. Dit was geel. Hij is een Molukse jongen.
2. Een
proces-verbaal van verhoor getuigemet nummer PL031W 2013015932-2 d.d. 5 maart 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren (pag. 61 e.v.), voor zover inhoudende als de op 5 maart 2013 afgelegde
verklaring van [naam], zakelijk weergegeven:
Mijn vader belde mij. Ik ben gelijk naar mijn vaders huis gegaan en toen ik aankwam stonden drie jonge mannen op de oprit. Ik herkende er twee van. Dit waren: [verdachte] en [medeverdachte] . Die wilden met mijn vader praten en er was iets met Satudarah. Toen wilden ze met hun drieën naar binnen bij mijn vader. Toen deed mijn vader de deur open. Toen wilde eerst [verdachte] naar binnen en [medeverdachte] ging ook gelijk mee naar binnen. Ik hoorde dat ze het hadden over de motorclub Satudarah. Ze zeiden dat mijn vader iets met de naam Satudarah had gedaan. [verdachte] nam het woord en zij eisten geld van mijn vader. Ik hoorde dat ze 10.000 euro van mijn vader moesten hebben. Ik hoorde mijn vader zeggen dat hij dit geld niet had. Ik zag dat [verdachte] een Satudarah vest aan had. Ik ken [verdachte] van vroeger. Ik ken hem van het op stap gaan in de stad Groningen. Zij bleven volhouden dat mijn vader de naam Satudarah gebruikt had. Ik hoorde dat ze vroegen aan mijn vader hoeveel geld hij kon missen. Ik hoorde mijn vader zeggen dat hij hier geen geld voor had.
3. Een
proces-verbaal van verhoor getuigemet nummer PL031W 2013015932-7 d.d. 13 maart 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (pag. 65 e.v.), voor zover inhoudende als de op 13 maart 2013 afgelegde
verklaring van [naam], zakelijk weergegeven:
Foto 1: Dat is [verdachte] . Ik herken hem duidelijk. Ik herken hem voor 100%. Hij is die woensdag bij ons thuis geweest.
4. Een
stam proces-verbaalmet nummer PL031W 2013015932-38 d.d. 18 februari 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (ongenummerd) voor zover inhoudende als
verklaring van de verbalisant, zakelijk weergegeven:
Pagina 59. Foto 1. Op deze foto staan 2 personen afgebeeld. Links [verdachte] . Zoon [naam] herkende op foto 1 [verdachte] .
5. Een
proces-verbaal van bevindingen onderzoek lidmaatschap Motorclubd.d. 29 oktober 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (ongenummerd) voor zover inhoudende als
verklaring van de verbalisant, zakelijk weergegeven:
[verdachte] , geb. [geboortedatum] 1983
In maart 2013 lid van Satudarah MC, chapter Northside.
6.
De verklaring van verdachteafgelegd ter terechtzitting van het hof d.d. 17 maart 2017, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik ben lid van Satudarah.

Overwegingen met betrekking tot het bewijs

Bij het onderhavige feit zijn drie mannen betrokken, van wie er twee in de woning van de aangever [benadeelde] zijn geweest. Eén van hen droeg een Satudarah jas. Deze man zei tegen de aangever dat de aangever de naam van Satudarah had gebruikt, dat zij namens de club kwamen en 10.000 euro van hem wilden. De zoon van de aangever, [naam] , die door zijn vader gebeld werd, direct naar diens woning is gegaan en aankwam op het moment dat de mannen nog in de woning van zijn vader aanwezig waren, heeft verklaard dat hij deze man herkende als verdachte. [naam] kende hem van het uitgaansleven. Toen hij later met een foto van verdachte werd geconfronteerd, herkende hij hem voor honderd procent als de man die bij zijn vader was langs geweest.
De raadsvrouw van verdachte heeft aangevoerd dat de verklaring van [naam] niet betrouwbaar is. Zijn verklaring is namelijk op veel punten tegenstrijdig met de verklaring van de aangever [benadeelde] en zijn bij de bij de raadsheer-commissaris afgelegde verklaring. Zo heeft [naam] bij de politie verklaard dat medeverdachte [medeverdachte] ook één van de daders was, maar heeft hij dit tijdens zijn verhoor bij de raadsheer-commissaris weer ontkend. Voorts heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de aangever verdachte niet heeft herkend als één van de daders, hetgeen ontlastend is.
Het hof acht de bij de politie afgelegde verklaring van [naam] wel betrouwbaar en zal deze gebruiken voor het bewijs. Het hof overweegt hiertoe dat deze verklaring op hoofdlijnen consistent en consequent is en op belangrijke punten overeenkomt met de verklaring van de aangever en zijn bij de bij de raadsheer-commissaris afgelegde verklaring. Weliswaar komen deze verklaringen niet op alle punten met elkaar overeen, maar dit betreft niet de kern van zijn verklaring. Anders dan met betrekking tot [medeverdachte] is [naam] ten aanzien van verdachte bij de raadsheer-commissaris niet teruggekomen op zijn verklaring dat hij één van de daders is. Voorts maakt het feit dat er onderling kleine verschillen bestaan tussen de verklaringen deze verklaringen eerder betrouwbaarder. Hieruit blijkt namelijk dat de verklaringen niet op elkaar zijn afgestemd. Ook de herkenning door [naam] van verdachte op de foto acht het hof, ondanks het feit dat sprake is van een enkelvoudige fotoconfrontatie, niet onbetrouwbaar. [naam] kende verdachte immers al. Het hof zal deze herkenning dan ook gebruiken voor het bewijs.
De omstandigheid dat de aangever verdachte niet heeft herkend, acht het hof niet ontlastend. Zijn betrokkenheid wordt hierdoor namelijk ook niet uitgesloten. De aangever heeft weliswaar verklaard dat hij niet kan zeggen of de persoon op de foto degene is geweest die bij hem is langs geweest, maar hij heeft ook verklaard dat hij er wel op lijkt.
Hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd met betrekking tot de tapgesprekken en de verklaring van getuige [getuige] behoeft geen bespreking, nu de inhoud daarvan niet voor het bewijs zal worden gebruikt.
Gelet op de bovenstaande bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte één van degenen is geweest die bij de aangever is langs geweest. Naar het oordeel van het hof kan dit bezoek worden aangemerkt als een afpersing. Het dreigend tegen iemand zeggen dat zij namens Satudarah komen, dat zij 10.000,- euro willen hebben en dat - als hij niet betaalt - hij een probleem heeft en dat ze dan met dertig man terug zouden komen, levert naar het oordeel van het hof bedreiging met geweld op. Door deze dreiging voelde [benadeelde] zich gedwongen om 500,- euro af te geven. Aldus acht het hof het primair ten laste gelegde bewezen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de maand februari 2013 te [plaats] , gemeente [gemeente] , tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [benadeelde] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag, toebehorende aan die [benadeelde] , welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte, nadat zij de door die [benadeelde] bewoonde woning met diens toestemming waren binnengegaan,
  • dreigend tegen die [benadeelde] heeft gezegd: "Jij hebt de naam van Satudarah gebruikt en wij komen namens de club en wij willen 10.000 euro van je hebben", en
  • toen die [benadeelde] aangaf dat geld niet te hebben, dreigend tegen die [benadeelde] heeft gezegd dat ze toch iets van hem moesten hebben en als die [benadeelde] niet met iets kwam deze dan een probleem zou hebben, en
  • dreigend tegen die [benadeelde] heeft gezegd dat hij toch geld moest hebben en als die [benadeelde] dat niet gaf deze dan een probleem zou hebben en dat verdachte de club niet tegen kon houden en dat ze dan met dertig man zouden komen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het primair bewezen verklaarde levert op:
Afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van de straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de keuze tot het opleggen van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft samen met een ander het slachtoffer afgeperst door gekleed in een Satudarah-jas bij diens woning langs te gaan met de mededeling dat zij namens Satudarah 10.000,- euro komen halen. Hierbij heeft hij gedreigd dat als het slachtoffer niet zou betalen ze dan met dertig man terug zouden komen. Verdachte en zijn mededader zijn hierbij ook in de woning van het slachtoffer geweest. Hierdoor voelde het slachtoffer zich zodanig bedreigd dat hij een geldbedrag heeft afgegeven. Dit is een ernstig feit, vooral ook omdat een en ander zich heeft afgespeeld in de woning van het slachtoffer. Dergelijke strafbare feiten veroorzaken doorgaans bij de slachtoffers daarvan gevoelens van onveiligheid en kunnen langdurige psychische klachten tot gevolg hebben. Bovendien brengen dergelijke feiten grote onrust in de samenleving teweeg.
Verdachte heeft zich door zich op zijn zwijgrecht te beroepen de kans ontnomen inzicht te geven in zijn gedrag of spijt te betuigen.
Uit het verdachte betreffende Uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 17 maart 2017 blijkt dat verdachte zich vaker heeft schuldig gemaakt aan geweldsdelicten.
Het hof heeft bij de straftoemeting acht geslagen op de oriëntatiepunten voor de straftoemeting van het LOVS (Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht), waarin voor een overval op een woning, waarbij sprake is van licht geweld of bedreiging met geweld, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie jaar wordt gehanteerd.
Gelet hierop en al het voorgaande in aanmerking genomen is het hof van oordeel dat de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf van 10 maanden, alsmede de door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf van 12 maanden geen recht doet aan de ernst van het feit. Het hof acht de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 500,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 63, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. T.M.L. Wolters, voorzitter,
mr. G.A. Versteeg en mr. H.K. Elzinga, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K.R. Starreveld, griffier,
en op 31 maart 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. H.K. Elzinga is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.