ECLI:NL:GHARL:2017:2661

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 maart 2017
Publicatiedatum
28 maart 2017
Zaaknummer
200.204.737
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar de noodzaak van ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van omgangsregelingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van twee minderjarige kinderen, geboren uit de relatie tussen de moeder en de vader. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. L.H.C. van Sommeren, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, die op 9 september 2016 de kinderen onder toezicht heeft gesteld van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Gelderland. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. G.H.J. Spee, heeft verweer gevoerd en verzocht de beschikking in stand te laten.

Het hof heeft vastgesteld dat de ouders niet in staat zijn om op een constructieve manier afspraken te maken over de omgang met de kinderen, wat leidt tot een ernstige bedreiging van de ontwikkeling van de kinderen. De raad voor de kinderbescherming heeft in zijn rapportage aangegeven dat de kinderen zich positief ontwikkelen, maar dat er zorgen zijn over de sociaal-emotionele ontwikkeling van het oudste kind, [kind 1]. De moeder heeft betoogd dat de ondertoezichtstelling niet nodig is, maar het hof heeft geoordeeld dat de situatie van de kinderen zodanig is dat de ondertoezichtstelling gerechtvaardigd is. Het hof heeft de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd, met de overweging dat de ouders binnen een aanvaardbare termijn niet in staat zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de belangen van de kinderen in situaties van echtscheiding en omgangsregelingen, en de rol van de ondertoezichtstelling als middel om de ontwikkeling van minderjarigen te beschermen. Het hof heeft de maatstaf van de Hoge Raad met betrekking tot omgangsondertoezichtstelling toegepast en geconcludeerd dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de kinderen de ruimte te geven om een gezonde band met hun vader op te bouwen, onder begeleiding van professionals.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.204.737
(zaaknummer rechtbank Gelderland 305392)
beschikking van 28 maart 2017
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L.H.C. van Sommeren te Nijmegen,
en
raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Arnhem,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. G.H.J. Spee te Nijmegen.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Arnhem,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 9 september 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 5 december 2016;
- het verweerschrift.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 28 februari 2017 plaatsgevonden. De ouders zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de raad is [vertegenwoordiger van de raad] verschenen. Namens de GI zijn [vertegenwoordiger van de stichting] , gezinsvoogd, en [A] , teamleider, verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit de relatie van de vader en de moeder zijn geboren:
[kind 1] (verder te noemen: [kind 1] ), op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats] (Duitsland), en
[kind 2] (verder te noemen: [kind 2] ), op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] (Duitsland),
gezamenlijk verder te noemen de kinderen.
3.2
De vader heeft uit een latere relatie een zoon. De moeder heeft in september 2015 uit de relatie met haar huidige partner eveneens een zoon gekregen.
3.4
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 9 september 2016 heeft de kinderrechter op verzoek van de raad de kinderen onder toezicht van de GI gesteld met ingang van 9 september 2016 tot 9 september 2017.
3.3
De navolgende zaken uit de voorgeschiedenis van partijen acht het hof van belang om te vermelden in het kader van deze procedure:
- De ouders zijn op 22 juni 2011 in de gemeente Kleve (Duitsland) met elkaar gehuwd.
- Bij beschikking van het Amtsgericht Kleve van 22 september 2011 is een omgangsregeling vastgelegd tussen de vader en de kinderen, inhoudende dat de vader de kinderen eenmaal per week op vrijdagmiddag om 16.00 uur komt ophalen en hen om 19.00 weer terugbrengt naar de moeder.
- Op 13 december 2011 heeft het Amtsgericht Kleve de echtscheiding tussen partijen uitgesproken.
- Bij beschikking van het Amtsgericht Kleve van 25 oktober 2012 is bepaald dat de vader eenmaal per week op vrijdagmiddag van 16.00 uur tot 18.00 uur omgang heeft onder begeleiding van de Kinderschutzbund (verder te noemen: KSB) te Kleve.
- Bij beschikking van het Amtsgericht Kleve van 27 maart 2013 is het gezamenlijk gezag van de ouders beëindigd en is de moeder alleen belast met het gezag over de kinderen.
- Bij beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 19 juni 2014 heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard ten aanzien van het verzoek van de vader tot het vaststellen van een omgangsregeling en is een informatieplicht aan de moeder opgelegd.
- Bij beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 31 december 2014 is het verzoek van de vader tot het vaststellen van een omgangsregeling afgewezen omdat naar het oordeel van de rechtbank geen sprake was van gewijzigde omstandigheden en is het verzoek van de vader omtrent de informatieverplichting afgewezen omdat hieromtrent al een regeling was vastgesteld in voormelde beschikking van 19 juni 2014.
- In juli 2015 heeft de vader een verzoek bij de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem ingediend tot wijziging van de omgangsregeling. De rechtbank heeft bij beschikking van 10 november 2015 geoordeeld dat het tijdsverloop tussen de laatste inhoudelijke beschikking en het verzoek van de vader een wijziging van omstandigheden oplevert. De rechtbank heeft in die beschikking overwogen dat de communicatie en de verhouding tussen partijen ernstig verstoord is en dat de rechtbank meer informatie wenst te krijgen over de problematiek en de opvoedingscapaciteiten van de vader. De rechtbank heeft een onderzoek door de raad gelast en het aan vader overgelaten of hij de thans geldende omgangsregeling zal hervatten.
- Bij (afzonderlijke) beschikking van 9 september 2016 (zaaknummer 2875583) heeft voormelde rechtbank het verzoek van de vader omtrent de omgangsregeling aangehouden en aan de gezinsvoogd en de raadslieden verzocht de rechtbank en de raad uiterlijk 2 juni 2017 te berichten over de bevindingen. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat in een afzonderlijke beschikking (de bestreden beschikking) de kinderen per heden onder toezicht zijn gesteld. De gezinsvoogd dient – na een grondige inventarisatie van alle relevante aspecten – uiteindelijk duidelijke afspraken te maken over begeleide omgang. De kinderen dienen binnen een voor hen veilige setting de ruimte te krijgen om een goede band met de vader op te bouwen.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is met vier grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking van 9 september 2016 waarbij de kinderen onder toezicht zijn gesteld tot 9 september 2017. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan het hof voor te leggen. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en alsnog te bepalen dat het verzoek van de raad om de kinderen voor de duur van één jaar onder toezicht te stellen, wordt afgewezen.
4.2
De vader voert verweer en verzoekt het hof de bestreden beschikking in stand te laten.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
De moeder stelt dat bij de kinderen geen sprake is van dermate ernstige problematiek dat de kinderen in hun ontwikkeling worden bedreigd. De raad heeft in zijn rapport vermeld dat de kinderen zich positief en leeftijdsadequaat ontwikkelen. De sociaal-emotionele ontwikkeling van [kind 1] is een aandachtspunt ten gevolge van hetgeen de kinderen in het verleden hebben meegemaakt. In verband met de recente ontwikkelingen in de procedures omtrent de omgang vertoont [kind 1] de laatste maanden wel weer wat van haar oude gedragsproblematiek en zij volgt daarom speltherapie.
De moeder benadrukt dat de Duitse deskundige [B] in opdracht van de Duitse rechtbank in 2012 heeft gerapporteerd dat bij de vader sprake is van psychische problematiek. Zij stelt dat partijen nimmer goede afspraken zullen kunnen maken over contact op maat vanwege de beperking die de vader heeft. Inmiddels kampt zij al acht jaar met stress over het contact tussen de vader en de kinderen. Nu er een gezinsvoogd in beeld is gekomen, begint het spelletje dat de vader speelt opnieuw. De ondertoezichtstelling met proefcontacten zal niet opleveren wat de kinderen nodig hebben. De laatste procedures en de laatste ontwikkelingen hebben een dermate grote wissel op haar getrokken, dat zij daarvoor professionele ondersteuning heeft gezocht.
Een ondertoezichtstelling is een ingrijpend en voor de kinderen belastend middel dat niet moet niet worden gebruikt om vier begeleide proefcontacten in een periode van negen maanden of om een begeleide omgangsregeling in Nederland tot stand te brengen. Zij verwijst daarbij naar jurisprudentie. Er zijn voldoende alternatieven om een veilig contact tussen de vader en de kinderen tot stand te brengen. Omgang kan bijvoorbeeld in het Omgangshuis in Arnhem worden uitgevoerd, aldus de moeder.
5.3
De vader voert verweer en stelt dat het niet zonder meer goed gaat met de kinderen. De moeder informeert de gezinsvoogd niet over de soort en de frequentie van de therapie die [kind 1] heeft. Proefcontacten in een omgangshuis zijn geen oplossing, omdat de medewerkers niet de bevoegdheid hebben om aan de raad te rapporteren. Zonder de ondertoezichtstelling komt er geen herstel van het verbroken family life. De bevindingen van drs. Kinsoensingh omtrent zijn psychische gesteldheid worden door hem betwist. Deze bevindingen zijn door diverse andere deskundigen naderhand weersproken en de raad doet hierover ook geen uitspraken.
Ter zitting heeft de vader medegedeeld dat het eerste begeleide contactmoment bij de GI goed is verlopen.
5.4
De gezinsvoogd heeft tijdens de mondelinge behandeling namens de GI de situatie toegelicht. De kinderen van partijen zijn twee heel verschillende meisjes, [kind 2] is extravert en [kind 1] is juist introvert. Ook de GI is van mening dat het eerste begeleide omgangsmoment goed is verlopen. Twee dagen na de mondelinge behandeling zal een uitgebreider contactmoment in een pannenkoekenhuis worden uitgevoerd. Het is de bedoeling dat de GI na vier omgangsmomenten kan adviseren over de mogelijkheden om het contact te normaliseren.
De gezinsvoogd verwacht dat zij zelf daartoe dan nog niet in staat zal zijn. Het is haar niet gelukt om de ouders voor overleg gezamenlijk om de tafel te krijgen en zij bemerkt dat de stappen die nu gezet zijn veel stress bij de moeder veroorzaken. Een collega bij de GI zal deze zaak van haar overnemen, omdat het contact tussen de moeder en de gezinsvoogd wat verstoord is geraakt. Deze collega kan straks bekijken of de ouders behoefte hebben aan forensische mediation of een onderzoek door het NIFP. De forensisch mediator of het NIFP kunnen het systeem in kaart brengen en een inschatting maken van de mogelijkheden in de toekomst. Een omgangshuis biedt alleen begeleiding bij de omgang zelf, terwijl het in de situatie van deze kinderen wenselijk is dat ook in het oog wordt gehouden wat de kinderen nodig hebben om omgang met hun vader op een verantwoorde manier mogelijk te laten zijn.
5.5
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling opgemerkt dat de ondertoezichtstelling is uitgesproken met als doel zicht te krijgen op de mogelijkheden om omgang tussen de kinderen en de vader vorm te geven. Er zijn verschillende conclusies getrokken met betrekking tot eventuele psychische problematiek bij de vader. Er is vooral sprake van een enorme echtscheidingsstrijd tussen de ouders. De draagkracht van de moeder heeft daar ernstig onder te lijden, terwijl de vader zal blijven doorgaan met procederen. Voldoende duidelijk is dat omgang zonder ondertoezichtstelling niet zal worden gerealiseerd, want de ouders zijn niet in staat om afspraken te maken.
Daarom is het belangrijk dat de mogelijkheden voor omgang in kaart worden gebracht. Het is noodzakelijk dat iemand de lijnen gaat uitzetten en de afspraken gaat coördineren en dat kunnen de medewerkers van een omgangshuis niet. Binnen de ondertoezichtstelling kan eventueel ook een NIFP-onderzoek worden ingezet. Er zijn zorgen over de ontwikkeling van de kinderen. Zij hebben al heel lang last van de echtscheidingsstrijd tussen hun ouders. De raad heeft geconstateerd dat [kind 1] beschadigd is en dat bij [kind 2] een grote behoefte bestaat aan contact met haar vader. Wanneer op die behoefte niet wordt ingespeeld heeft dat gevolgen voor haar sociaal-emotionele ontwikkeling.
5.6
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad geldt dat voor het opleggen van de maatregel van een ‘omgangsondertoezichtstelling’ op de voet van artikel 1:254 (oud) BW de volgende maatstaf: “Het toepassen van de maatregel van ondertoezichtstelling betekent een inmenging in het gezinsleven van ouder(s) en kind. Deze maatregel is slechts gerechtvaardigd indien zij berust op de in de wet aangegeven gronden en dient ter bescherming van het belang van het kind. De rechter die de ondertoezichtstelling uitspreekt, zal in zijn beschikking niet alleen moeten vermelden dat deze gronden aanwezig zijn, doch ook moeten aangeven op grond van welke gegevens hij tot zijn oordeel is gekomen dat de minderjarige zodanig opgroeit dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van die bedreiging hebben gefaald of waarschijnlijk zullen falen.”
5.7
Niet uitgesloten is dat het opleggen van de maatregel van ondertoezichtstelling gerechtvaardigd kan zijn wanneer het ontbreken van een omgangsregeling of juist het bestaan ervan, dan wel de conflicten of problemen bij het tot stand brengen of het uitvoeren van een omgangsregeling zodanige belastende conflicten of problemen opleveren voor het kind dat deze, op zichzelf of in combinatie met andere omstandigheden, een ernstige bedreiging opleveren voor zijn zedelijke of geestelijke belangen, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar te voorzien is, zullen falen. In een dergelijk geval moeten aan de motivering van de toewijzing hoge eisen gesteld worden (HR: 19 februari 2016:ECLI:NL:HR:2016:295).
5.8
Hoewel de wettelijke gronden voor de ondertoezichtstelling sinds 1 januari 2015 zijn gewijzigd, gaat het hof ervan uit dat de maatstaf die de Hoge Raad met betrekking tot de omgangsondertoezichtstelling heeft geformuleerd met inachtneming van de nieuwe gronden op dezelfde wijze van toepassing is.
5.9
Het ingrijpende karakter van de ondertoezichtstelling brengt mee dat een ernstige bedreiging als bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW eerst is aan te nemen wanneer in de actuele situatie van het kind concrete, niet mis te verstane, aanwijzingen voor die bedreiging bestaan. Het hof is in de onderhavige situatie van oordeel dat voldoende van dergelijke aanwijzingen zijn gebleken om tot de conclusie te komen dat sprake is van een bedreigde ontwikkeling, waarbij de zorg die noodzakelijk is om de bedreiging bij de kinderen weg te nemen door de ouders onvoldoende wordt geaccepteerd. Voorts is de verwachting gerechtvaardigd dat de ouders binnen een, gelet op de persoon en de ontwikkeling van de kinderen, aanvaardbaar te achten termijn, niet in staat zijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen.
5.1
Het hof neemt bij de beoordeling als uitgangspunt dat het voor een evenwichtige ontwikkeling van kinderen in zijn algemeenheid van groot belang is dat zij een ongestoorde band kunnen opbouwen en onderhouden met hun beide ouders. In de onderhavige situatie is dat tot nu toe niet mogelijk geweest omdat sprake was van een diepgewortelde strijd tussen de ouders en omdat de omgang met de vader altijd in een begeleide setting plaatsvond. Vast staat dat de ouders niet in staat zijn om hierover met elkaar te communiceren. Zij zijn daarvoor in het verleden tweemaal samen aan een traject begonnen dat beide keren vroegtijdig is afgebroken. Niet te verwachten is dat op een vrijwillige basis regelmatige omgangsmomenten tot stand zullen gaan komen. De moeder wil alleen veilige omgang toestaan, hetgeen concreet betekent dat zij alleen wil meewerken aan omgang met begeleiding, bijvoorbeeld in een omganghuis, terwijl de vader juist van deze begeleiding af wil.
Het vertrouwen tussen de ouders ontbreekt en zij hebben zorgen over elkaars persoonlijk functioneren. De raad stelt in zijn rapport dat geen uitspraken kunnen worden gedaan over mogelijke aanwezigheid van persoonlijkheidsproblematiek bij de vader omdat hierover bij de in het verleden betrokken deskundigen geen eenduidigheid bestaat. Wel concludeert de raad dat er op basis van de beschikbare informatie zorgen zijn over de wijze waarop de vader zich opstelt naar de kinderen, waarbij het dan gaat om ‘wild gedrag’ en mogelijk wat overvraging. De raad is er niet zeker van dat de vader in staat is om aan te sluiten bij de belevingswereld van de kinderen en heeft daarom een ondertoezichtstelling met proefcontacten geadviseerd. Voor zover al daadwerkelijk sprake was van persoonlijkheidsproblematiek bij de vader kan door tijdsverloop inmiddels ook sprake zijn van een gewijzigde situatie. De moeder lijkt ook voor deze mogelijkheid niet open te staan. Voorts is gebleken dat de vader zal blijven doorgaan met procederen om een onbegeleide omgangsregeling tussen hem en de kinderen tot stand te brengen. De vader spreekt zelfs over gelijkwaardig ouderschap, wat in de huidige situatie niet realistisch is.
Uit het voormelde leidt het hof af dat beide ouders vanuit hun eigen beleving onvoldoende oog hebben voor de belangen van de kinderen.
5.11
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de activiteiten van de gezinsvoogd om proefcontact(en) tot stand te brengen tussen de vader en de kinderen dermate veel stressgevoelens bij de moeder veroorzaken, dat de moeder ten gevolge daarvan behoefte heeft aan professionele ondersteuning. Deze stress en de negatieve visie die de moeder op de vader heeft, zullen voor de kinderen voelbaar zijn en een negatief effect op hen hebben. De kinderen groeien op in een situatie waarin de vader vooral spanningen heeft veroorzaakt en zal blijven veroorzaken, terwijl zij geen mogelijkheden hebben om zich een eigen beeld van hem te vormen. Voldoende is gebleken dat de verwrongen situatie tussen de ouders een grote emotionele belasting voor de kinderen vormt. Dat wordt bevestigd door het feit dat de recente procedures en het proefcontact volgens de moeder bij [kind 1] een terugval in haar gedrag hebben veroorzaakt.
De raad heeft geconstateerd dat de kinderen inmiddels afstand ervaren tot hun vader. Er is bijna één jaar geen omgang geweest en de behoefte aan omgang bij de kinderen is volgens de raad laag omdat de kinderen van jongs af door de moeder alleen zijn opgevoed en er nu wel weer een vaderfiguur in het gezin is. Volgens de raad houdt dit mogelijk ook in verband met loyaliteit aan hun moeder en het weghouden van emoties. Op grond van het vorenstaande bestaan naar het oordeel van het hof reële en serieuze zorgen bij de raad over een gezonde identiteitsontwikkeling van de kinderen.
5.12
Hiervoor is reeds overwogen dat sprake is van een ernstige bedreiging van de kinderen en dat met de juiste inzet van begeleiding en ondersteuning van de gezinsvoogd en eventuele andere professionele hulpverleners in het gedwongen kader van een ondertoezichtstelling moet worden onderzocht of en op welke manier de kinderen onbegeleid dan wel begeleid contact met hun vader kunnen hebben, en op welke manier de kinderen voldoende ruimte kunnen krijgen om zich op onafhankelijke wijze een beeld van hun vader te vormen en om op een veilige manier hun eigen identiteit te kunnen ontwikkelen.
5.13
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 9 september 2016.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A. Smeeïng-van Hees, J.B. de Groot en C.M. Schönhagen, bijgestaan door de griffier, en is op 28 maart 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.