In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin de waarde van haar woning aan de [a-straat] 23 te [Z] werd vastgesteld op € 228.000 voor het jaar 2014. De heffingsambtenaar van de gemeente Heerenveen had deze waarde vastgesteld op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). Belanghebbende betwistte de waardebepaling en voerde aan dat de overlast van haar buurman de waarde van haar woning negatief beïnvloedde. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting op 14 februari 2017 werd het geschil besproken. Belanghebbende stelde dat de overlast van de buurman, waaronder hinder van bomen en schade aan bijgebouwen, de waarde van haar woning negatief beïnvloedde. Ook voerde zij aan dat de heffingsambtenaar het gelijkheidsbeginsel had geschonden door de waarde van de woning van de buurman in 1997 te verlagen na klachten over overlast.
Het Hof oordeelde dat de door belanghebbende ondervonden overlast niet voldoende was om de waardebepaling te verlagen. De heffingsambtenaar had aannemelijk gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog was vastgesteld. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegewezen.