ECLI:NL:GHARL:2017:247

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 januari 2017
Publicatiedatum
17 januari 2017
Zaaknummer
15/01469
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake proceskostenvergoeding in bezwaar onder de Wet waardering onroerende zaken

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 13 oktober 2015, waarin het bezwaar tegen de beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken en de aanslag onroerendezaakbelastingen voor het belastingjaar 2014 werd behandeld. De heffingsambtenaar van de gemeente Oudewater had in een uitspraak op bezwaar de waarde en de aanslag verminderd en een proceskostenvergoeding van € 378,50 toegekend. Belanghebbende was het niet eens met de hoogte van deze proceskostenvergoeding en heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 30 november 2016 in Arnhem werd de gemachtigde van belanghebbende, [A], gehoord, evenals [B] namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door [C]. Het geschil spitst zich toe op de vraag of er een mondelinge afspraak is gemaakt over de vergoeding voor de hoorzitting. De heffingsambtenaar stelt dat er een afspraak is gemaakt voor een vergoeding van 0,5 punt voor de telefonische hoorzitting, terwijl belanghebbende meent dat 1 punt ter waarde van € 243 had moeten worden toegekend.

Het Hof oordeelt dat de heffingsambtenaar niet in zijn bewijslast is geslaagd. De verklaring van de medewerker van de heffingsambtenaar, [D], biedt onvoldoende bewijs voor de gestelde mondelinge afspraak. Het Hof vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van belanghebbende gegrond. De heffingsambtenaar wordt veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van belanghebbende, die in totaal op € 1.498 worden vastgesteld, inclusief het betaalde griffierecht.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 15/01469
uitspraakdatum: 17 januari 2017
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 13 oktober 2015, nummer UTR 14/7826, ECLI:NL:RBMNE:2015:9512, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan de
gemeente Oudewater(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende zijn voor het belastingjaar 2014 een beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken en een aanslag onroerendezaakbelastingen opgelegd.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar het bezwaar gegrond verklaard, de vastgestelde waarde en de aanslag verminderd en belanghebbende een proceskostenvergoeding toegekend van € 378,50.
1.3.
Belanghebbende is tegen de uitspraak op het verzoek om een proceskostenvergoeding in beroep gekomen bij de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 november 2016 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord [A] , als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [B] namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door [C] .
1.6.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende voor de bezwaarfase een proceskostenvergoeding toegekend van € 378,50, die als volgt is opgebouwd:
Vergoeding voor het bezwaarschrift (1 punt x € 243) € 243,00
Vergoeding voor het telefonische hoorgesprek (0,5 punt x € 243) € 121,50
Vergoeding van de kosten voor kadastrale uittreksels € 14,00
2.2.
Er heeft een telefoongesprek plaatsgevonden. [D] (medewerker van de heffingsambtenaar, hierna: [D] ) heeft hierover ter zitting van de Rechtbank het volgende verklaard:
“Ik heb het er met de heer [E] [Hof: [E] , medewerker van [F] , het kantoor dat door belanghebbende is gemachtigd, hierna: [E] ] over gehad dat het voor mij de eerste keer was dat ik telefonisch hoorde, de heer [E] gaf aan dat het gebruikelijk is dat daarvoor pkv van half punt wordt toegekend, waren geen getuigen bij, ik heb contact gehad met de taxateur na de hoorzitting, vraag is hoe je zo’n afspraak vastlegt, ik heb aangegeven wat we hebben besproken in de uitspraak op bezwaar.”

3.Het geschil

In geschil is de proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase. Het geschil spitst zich toe op de vraag of een mondelinge afspraak is gemaakt over de vergoeding voor de hoorzitting.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat voor de telefonische hoorzitting terecht 0,5 punt is toegekend. In dat verband voert de heffingsambtenaar aan dat [D] en [E] tijdens de telefonische hoorzitting van 24 november 2014 mondeling zouden hebben afgesproken dat voor de telefonische hoorzitting 0,5 punt wordt toegekend. In de andere zaak die tijdens hetzelfde telefoongesprek is besproken, is eveneens 0,5 punt toegekend voor de hoorzitting. Hiertegen is geen beroep ingesteld. De heffingsambtenaar wijst op hetgeen [D] bij de Rechtbank heeft verklaard en de – sinds 2015 – standaard toezending van een voorstel door [F] , waarin de vergoeding voor een telefonische hoorzitting op 0,5 punt wordt gesteld. De gemachtigde had na ontvangst van de uitspraak op bezwaar telefonisch of anderszins contact kunnen opnemen met de heffingsambtenaar. Met deze procedure is veel gemeenschapsgeld gemoeid en dat was niet nodig geweest.
4.2.
Belanghebbende voert aan dat de heffingsambtenaar voor de telefonische hoorzitting 1 punt ter waarde van € 243 had moeten toekennen. Ter zitting van de Rechtbank heeft de gemachtigde desgevraagd toegelicht dat in het systeem van [F] geen aantekening is gevonden dat tijdens de hoorzitting is ingestemd met de vergoeding van de proceskosten zoals door de heffingsambtenaar in de uitspraak op bezwaar is vastgelegd. Dergelijke afspraken worden volgens de gemachtigde overigens ook nooit door de desbetreffende medewerkers van [F] gemaakt, maar slechts door de directeur, [G] . Nu daarvan in dit geval geen sprake was, is beroep ingesteld. De cliënt in de andere zaak die tijdens hetzelfde telefoongesprek is besproken, heeft geen toestemming gegeven in beroep te gaan. Belanghebbende heeft per e-mail wel toestemming gegeven voor het instellen van beroep.
4.3.
Nu belanghebbende gemotiveerd heeft weersproken dat tijdens het gesprek een proceskostenvergoeding voor het hoorgesprek is overeengekomen die afwijkt van het Besluit proceskosten bestuursrecht rust op de heffingsambtenaar de last te bewijzen dat de door hem gestelde afspraak is gemaakt. Het Hof is van oordeel dat de heffingsambtenaar niet in deze bewijslast is geslaagd. Uit de onder 2.2 genoemde verklaring van [D] kan niet worden afgeleid dat tussen hem en [E] is afgesproken dat de vergoeding voor de hoorzitting op 0,5 punt zou worden vastgesteld. Het Hof ziet daarbij geen aanleiding aan de verklaring van de [D] een grote gewicht toe te kennen dan aan de verklaring van [E] .
4.4.
De overige argumenten van de heffingsambtenaar kunnen niet tot een ander oordeel leiden.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 506 voor de kosten in de bezwaarfase (2 punten (bezwaarschrift en hoorzitting)  wegingsfactor 1  € 246 en € 14 voor de kadastrale uittreksels), € 496 voor de kosten in eerste aanleg (2 punten (beroepschrift en bijwonen zitting)  wegingsfactor 0,5  € 496) en € 496 voor de kosten in hoger beroep (2 punten (hogerberoepschrift en bijwonen zitting)  wegingsfactor 0,5  € 496), ofwel in totaal op € 1.498.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
– verklaart het bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond,
– vernietigt de uitspraak van de heffingsambtenaar over de proceskostenvergoeding,
– veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten in bezwaar, beroep en hoger beroep van belanghebbende tot een bedrag van € 1.498 en
– gelast dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 45 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 123 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. van Dongen, voorzitter, mr. R.F.C. Spek en mr. P.L.M. van Gorkom, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.
De beslissing is op 17 januari 2017 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(A. Vellema)
(A. van Dongen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 17 januari 2017
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.