ECLI:NL:GHARL:2017:2368

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 maart 2017
Publicatiedatum
21 maart 2017
Zaaknummer
WAHV 200.169.391
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
  • J. van Schuijlenburg
  • M. Stoop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid tot opleggen van sanctie bij ontbinding van een rechtspersoon

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Gelderland van 13 maart 2015. De zaak betreft een administratieve sanctie die was opgelegd aan een vennootschap onder firma (VOF) die voor derden kenbaar was opgehouden te bestaan. De betrokkene, vertegenwoordigd door een gemachtigde, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter die het beroep ongegrond had verklaard en het verzoek om proceskostenvergoeding had afgewezen.

De gemachtigde voerde aan dat de VOF op 1 januari 2011 was ontbonden en dat de sanctie niet aan deze rechtspersoon kon worden opgelegd, aangezien de onderneming was voortgezet door een natuurlijk persoon. Het hof oordeelde dat er geen bevoegdheid bestond om de sanctie op te leggen, omdat de VOF ten tijde van de gedraging al niet meer bestond. Het hof vernietigde de beslissing van de kantonrechter en verklaarde het beroep van de betrokkene gegrond, waardoor de sanctie en de eerdere beslissingen werden vernietigd.

Daarnaast werd er een proceskostenvergoeding toegekend, maar het hof beperkte deze tot de kosten van de indiening van de nadere toelichting op het hoger beroep, omdat deze grond voor het eerst in die toelichting naar voren was gebracht. De advocaat-generaal werd veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten tot een bedrag van € 122,50. Dit arrest benadrukt de juridische gevolgen van het ophouden van bestaan van een niet-natuurlijke persoon in relatie tot het opleggen van sancties.

Uitspraak

WAHV 200.169.391
21 maart 2017
CJIB 176866866
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Gelderland
van 13 maart 2015
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gemachtigde: [gemachtigde] ,
kantoorhoudende te [plaats] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing ongegrond verklaard. Voorts heeft de kantonrechter het verzoek van de betrokkene tot vergoeding van kosten afgewezen.
Het procesverloop
De gemachtigde van de betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Tevens is verzocht om vergoeding van kosten.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van de betrokkene heeft schriftelijk een nadere toelichting gegeven op het beroep.
De advocaat-generaal heeft een reactie gegeven op de nadere toelichting op het beroep.

Beoordeling

1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking van 11 november 2013 een administratieve sanctie van € 90,- opgelegd ter zake van “handelen ism een geslotenverklaring voor alle motorvoertuigen: bord C12/20”, welke gedraging zou zijn verricht op 27 oktober 2013 om 17.14 uur op de Veenendaalseweg te De Klomp met het voertuig met het kenteken [kenteken] .
2. De gemachtigde voert in de nadere toelichting op het hoger beroep aan dat de [betrokkene] ten tijde van de gedraging al bijna drie jaar niet meer bestond. De onderneming is weliswaar overgedragen, maar niet aan een opvolgend rechtspersoon. Een natuurlijk persoon heeft de zaak voortgezet. Aangezien de [betrokkene] op 1 januari 2011 is opgehouden te bestaan kan de sanctie niet aan deze rechtspersoon opgelegd worden.
3. Het hof acht het, in tegenstelling tot de advocaat-generaal, niet in strijd met de beginselen van een goede procesorde dat de bovengenoemde grond voor het eerst in de nadere toelichting op het hoger beroep wordt aangevoerd. Uit de wet of enig rechtsbeginsel vloeit niet voort dat gronden tegen bestraffende sancties die in administratief beroep of het beroep bij de kantonrechter hadden kunnen zijn aangevoerd, vanwege die enkele omstandigheid, buiten de inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep zouden moeten blijven of dat dit zou moeten gelden indien een dergelijke grond voor het eerst in de nadere toelichting op het hoger beroep wordt aangevoerd. De advocaat-generaal is in de gelegenheid geweest om op deze nieuwe grond te reageren.
4. Uit een door de gemachtigde van de betrokkene in de procedure gebracht uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel blijkt dat de [betrokkene] op 1 januari 2011 is ontbonden, hetgeen op 29 juni 2011 in het handelsregister is geregistreerd.
5. Met betrekking tot de mogelijkheden van oplegging en handhaving van een sanctie bij de ontbinding van een niet-natuurlijk persoon, heeft het hof bij arrest van 11 juli 2011, WAHV 200.081.802 (ECLI:NL:GHLEE:2011:BR2226), het volgende overwogen:
"De WAHV kent geen bepaling waarin geregeld is welke de gevolgen zijn voor de mogelijkheid van oplegging en handhaving van een sanctie aan een ander dan een natuurlijke persoon, indien deze is opgehouden te bestaan. De WAHV geeft in artikel 25, derde lid, slechts een regeling voor de mogelijkheid van verhaal indien degene aan wie de sanctie is opgelegd is overleden. Gelet op de redactie van deze bepaling geldt deze slechts voor natuurlijke personen.
Het hof ziet, gelet op de directe en nauwe samenhang tussen gedragingen op grond van de WAHV enerzijds en strafrechtelijk gesanctioneerde overtredingen van op het verkeer betrekking hebbende voorschriften gesteld bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994 anderzijds, aanleiding om voor het antwoord op de vraag welke de gevolgen zijn voor de mogelijkheid van oplegging en handhaving van een sanctie aan een ander dan een natuurlijke persoon, indien deze is opgehouden te bestaan, aansluiting te zoeken bij hetgeen in strafrechtelijk verband rechtens is. Dit komt erop neer dat indien bij het opleggen van de sanctie, de niet-natuurlijke persoon reeds voor derden kenbaar is opgehouden te bestaan, de bevoegdheid tot opleggen van de sanctie niet meer bestaat. Dit lijdt uitzondering indien de niet-natuurlijke persoon wordt voortgezet door een andere niet-natuurlijke persoon. In zodanig geval is de maatschappelijke realiteit beslissend voor de vraag of de sanctie aan de opvolgende niet-natuurlijke persoon kan worden opgelegd. Indien de niet-natuurlijke persoon na de oplegging van de sanctie voor derden kenbaar ophoudt te bestaan, heeft dit - en in zoverre komt het hof terug op zijn arrest van 22 mei 2002 (WAHV 01/00479, UN AE3590 te raadplegen via rechtspraak.nl) - geen gevolgen voor de mogelijkheid van handhaving van de opgelegde sanctie. Evenmin komt door het enkele ophouden te bestaan van de niet-natuurlijke persoon de mogelijkheid van verhaal te vervallen."
6. Uit de stukken van het dossier blijkt dat de betrokkene ten tijde van het opleggen van de sanctie reeds voor derden kenbaar was opgehouden te bestaan. Dit brengt mee dat er geen bevoegdheid bestond voor het opleggen van de sanctie. Dit lijdt enkel tot uitzondering, zo volgt uit het hiervoor aangehaalde arrest van 11 juli 2011, indien de niet-natuurlijke persoon wordt voortgezet door een andere niet-natuurlijke persoon. Daarvan is in onderhavige zaak geen sprake.
7. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de sanctie ten onrechte aan de betrokkene is opgelegd. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter vernietigen en doen wat de kantonrechter had behoren te doen, namelijk het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaren en die beslissing alsmede de inleidende beschikking vernietigen. Het aan zekerheid betaalde bedrag moet worden gerestitueerd. Dit brengt mee dat de overige bezwaren van de gemachtigde tegen de beslissing van de kantonrechter geen bespreking meer behoeven.
8. Namens de betrokkene is verzocht om vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Nu de beslissing van de kantonrechter, de beslissing van de officier van justitie en de inleidende beschikking worden vernietigd is er grond voor toekenning van een proceskostenvergoeding. Het hof ziet echter aanleiding om slechts de kosten van indiening van de nadere toelichting op het hoger beroep voor vergoeding in aanmerking te brengen nu daarbij voor het eerst de grond die leidt tot vernietiging van de beslissingen naar voren is gebracht. Onder die omstandigheden en in aanmerking genomen dat de gemachtigde moet worden beschouwd als professioneel rechtsbijstandsverlener van wie mag worden verwacht dat hij deze grond reeds in administratief beroep naar voren had kunnen brengen, acht het hof het niet redelijk om de eerder gemaakte proceskosten voor vergoeding in aanmerking te brengen. Aan het indienen van een nadere toelichting wordt 0,5 punt toegekend. De waarde per punt bedraagt € 490,-. Gelet op de aard van de zaak past het hof wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toe. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 122,50,- (= 0,5 x € 490,- x 0,5).

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond en vernietigt die beslissing;
vernietigt de inleidende beschikking waarbij onder CJIB-nummer 176866866 de administratieve sanctie is opgelegd;
bepaalt dat hetgeen namens de betrokkene op de voet van artikel 11 van de WAHV tot zekerheid is gesteld door de advocaat-generaal wordt gerestitueerd;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 122,50 te betalen op bankrekeningnummer [rekeningnummer] ten name van [gemachtigde] te [plaats] .
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Stoop als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.