[beklaagde] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen
beklaagde.
Het procesverloop
De klacht is bij het hof binnengekomen op 23 november 2015.
Ingevolge de beschikking van dit hof d.d. 24 november 2015 heeft de advocaat-generaal, onder overlegging van de processtukken, schriftelijk verslag gedaan.
Klager is, bijgestaan door mr. Poortman-de Boer voornoemd, op 25 mei 2016 door één van de leden van het hof in raadkamer gehoord.
Beklaagde is opgeroepen teneinde haar in de gelegenheid te stellen opmerkingen te maken over het in de klacht gedane verzoek en de gronden waarop dat berust.
Beklaagde heeft laten weten geen gebruik te maken van de haar geboden gelegenheid om op 12 oktober 2016 te worden gehoord. Wel is de advocaat van beklaagde mr. P.Th. van Jaarsveld, in raadkamer verschenen
Namens het openbaar ministerie is zowel op 25 mei 2016 als 12 oktober 2016 de advocaat-generaal mr. M.C. Weel in raadkamer verschenen.
De motivering
De inhoud van de klacht
1. De klacht richt zich tegen de beslissing van de officier van justitie, beklaagde niet te vervolgen ter zake van (medeplichtigheid aan) moord dan wel doodslag, volgens klager gepleegd op 8 juni 2015 te Hoogeveen.
Het standpunt van de advocaat-generaal
2. De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat de klacht dient te worden afgewezen wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs.
3. Ter zake van het feit waarop de klacht betrekking heeft, is door de politie Noord-Nederland een onderzoek ingesteld, waarvan de resultaten zijn vastgelegd in een dossier.
4. Uit de inhoud van voormeld dossier blijkt dat op 8 juni 2015 omstreeks 1.23 uur bij de meldkamer Noord-Nederland een melding binnen kwam van [naam 1] over een meisje dat op de grond voor de flat [naam complex] te Hoogeveen lag. Ter plaatse troffen politie-eenheden het levenloze lichaam aan van [slachtoffer] , de op 15 mei 2007 geboren dochter van beklaagde. Klager, die tussen 2006 en 2012 een relatie met beklaagde had, had [slachtoffer] , hoewel hij niet haar biologische vader was, als zijn kind erkend.
5. In een proces-verbaal van bevindingen relateert verbalisant [verbalisant 1] dat hij ter plaatse uit zijn dienstvoertuig stapte toen hij een man hoorde zeggen: "Daar loopt de moeder van het kindje". [verbalisant 1] zag een vrouw, naar later bleek beklaagde, vanaf de hoofdingang van de flat in de richting van een zwarte Peugeot op de parkeerplaats lopen. [verbalisant 1] en zijn collega [verbalisant 2] liepen naar beklaagde, die een bos met sleutels in haar handen had en het bestuurdersportier van de Peugeot probeerde te openen. [verbalisant 1] vroeg beklaagde wat ze aan het doen was. Beklaagde keek hem verdwaasd, met rooddoorlopen ogen aan. Haar adem riekte naar inwendig gebruik van alcohol. Ze was onvast ter been en liep op blote voeten. Beklaagde zei dat ze een sigaret wilde en dat die in de auto lagen. Beklaagde droeg iets onder haar hemd, ter hoogte van haar broeksband, naar later bleek twee flesjes bier. Ze begon te huilen en zei dat ze haar meisje wilde zien. Nadat beklaagde de cautie was gegeven, verklaarde ze dat ze die middag ruzie met haar dochter had gehad en dat haar dochter had gezegd dat ze haar moeder haatte. Beklaagde had een afscheidsbriefje van haar dochter in de woning zien liggen. Beklaagde verklaarde dat ze bier had gedronken en had liggen slapen.
6. [slachtoffer] werd aangetroffen op ongeveer 2 meter afstand van de gevel van de flat. Ze droeg een roze korte broek en een wit met roze gestreept t-shirt. Ze lag op haar rechter zij met haar linker hand over haar hoofd. Een paar meter van het lichaam lag een geelkleurige knuffel. [adres] , waar [slachtoffer] met haar moeder woonde, betreft een flatwoning op de tiende verdieping van een flatgebouw dat uit elf verdiepingen bestaat. Er is een centrale toegang voor bewoners die een sleutel hebben. Het licht op de galerij voor de woning knipperde. De galerij is voorzien van een balustrade, gemaakt van een metalen verzinkt hekwerk. Op een hoogte van 105 cm loopt een horizontale buis en op een hoogte van 20 centimeter een horizontale strip. Daartussen zitten verticale spijlen met een onderlinge afstand van 11 centimeter. Op de bovenste horizontale buis werden twee veegsporen aangetroffen met een onderlinge afstand van 44 centimeter. De verlichting in de woning was uit. De woning maakte een rommelige indruk. Er waren geen sporen van geweld of een worsteling. De slaapkamer van [slachtoffer] lag aan de galerijzijde. Het bed leek beslapen en het naar binnen draaiende raam stond open. De bovenste grendel stond op de 'open' stand en de onderste grendel op de 'gesloten' stand. Op het kozijn werden geen vingersporen van bruikbare kwaliteit aangetroffen. Op de vensterbank werden, behalve veel sporen van kattenpootjes, geen bruikbare sporen aangetroffen. Onder het raam stond een plastic poppenhuis, dat als opstap zou kunnen dienen. Daarop werden geen sporen van voetafdrukken aangetroffen. Niet bevestigd kon worden of iemand recentelijk vanuit de slaapkamer naar buiten was geklommen. Naast het bed lag een wit vel papier van A-4 formaat met daarop met blauw geschreven het woord 'liefste'. Daaroverheen stond met roze letters 'mama ik haat je'. Op het bed lag een soortgelijke knuffel als de knuffel die in de nabijheid van het lichaam van het meisje was aangetroffen. Het tweepersoonsbed in de slaapkamer van beklaagde leek eveneens beslapen. In de keuken op het aanrecht stonden twee lege bierflesjes. In de prullenbak in de keuken lagen bovenop twee lege bierflesjes en een lege fles Martini.
7. In opdracht van de officier van justitie vond op 9 juni 2015 een gerechtelijke sectie plaats door forensisch patholoog dr. V. Soerdjbalie-Maikoe van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). Het intreden van de dood werd door deze arts verklaard op grond van uitgebreide weefselschade aan de hersenen en longen met functieverlies van deze vitale organen, opgelopen in het kader van bij leven doorgemaakt hoogenergetisch trauma, zoals bij een val van een hoogte of een transportongeval kan worden opgeleverd.
8. [naam 1] , die de dood van [slachtoffer] als eerste bij de politie meldde, verklaart dat hij die nacht bij zijn moeder, woonachtig op de tweede verdieping van [adres] , sliep. Om 1.00 uur werd hij wakker, rookte een sigaret en ging weer naar bed. Toen hij een raar geluid hoorde - hij dacht eerst dat er een vuilniszak naar beneden werd gegooid - ging hij buiten kijken. Daar trof hij [naam 2] , de buurman van [adres] . [naam 1] zag vlak voor de flat iets liggen, naar hij vermoedde een persoon. Hij trok zijn broek aan, pakte zijn telefoon en sleutels en rende op blote voeten naar beneden. Ondertussen belde hij 112. Meteen nadat hij had opgehangen, keek hij omhoog en zag een vrouw vanaf de negende verdieping, die waar de lamp flikkerde, over de reling kijken. Hij schrok van haar en zij leek van hem te schrikken. Hij en [naam 2] gingen op straat staan. [naam 1] had meteen het idee dat de vrouw bij het meisje hoorde. Hij hoorde een deur en zag de vrouw in de richting van de liften rennen. Daarna zag hij de vrouw de flat [adres] , op de tweede verdieping, binnengaan. Heel kort daarna kwam ze weer naar buiten. Ze rende en leek in paniek.
9. [naam 2] verklaart dat hij die nacht omstreeks 1.30 uur een doffe knal hoorde. Hij liep naar buiten en zag zijn buurman [naam 1] over de reling kijken. Hij zei dat er beneden iemand lag. [naam 2] pakte zijn sleutels en liep via het trappenhuis naar beneden en zag een jong meisje liggen. [naam 2] belde de politie. [naam 2] dacht dat er misschien nog wel iemand zou springen. Hij en [naam 1] gingen op straat staan. Kort daarna zagen ze op de negende of tiende verdieping een jonge vrouw naar buiten lopen. Het staat hem vaag bij dat ze nog over de reling keek. Daarna ging de vrouw naar [adres] op de tweede verdieping. Hij zag haar daar naar binnen gaan. Toen ze weer naar buiten kwam, liep ze naar haar auto en deed de kofferbak open. Toen de politie kwam, wees [naam 2] de agenten op de vrouw.
10. In zijn aangifte verklaart klager dat hij het uitgesloten acht dat [slachtoffer] zichzelf iets aangedaan heeft en dat hij ervan overtuigd is dat beklaagde betrokken is geweest bij haar dood.
11. Beklaagde heeft zich in alle verhoren bij de politie op haar zwijgrecht beroepen.
12. Na het overlijden van [slachtoffer] is onder de naam 'Markab' een strafrechtelijk onderzoek gestart, waarbij gewerkt is met de volgende drie scenario's:
1) er is sprake van zelfmoord
2) er is sprake van een ongeluk, bijvoorbeeld als gevolg van slaapwandelen
3) er is sprake van een levensdelict.
13. Op 29 november 2016 ontving het hof via mr. Poortman-de Boer de resultaten van een in haar opdracht door het AC Kenniscentrum uitgevoerd onderzoek naar de mogelijke toedracht van het overlijden van [slachtoffer] . Allereerst is door de onderzoekers een klimexperiment uitgevoerd, waarbij negen kinderen tussen de zeven en twaalf jaar met een gemiddelde lengte van 1.30 m in een gymzaal over de legger van een brug moesten klimmen. De legger maakte onderdeel uit van een opstelling, die grotendeels overeenkwam met de balustrade van het flatgebouw [naam complex] te Hoogeveen. Alle deelnemers kozen voor een methode waarbij zij met de buik richting de denkbeeldige gevel stonden en alle kinderen plaatsen minstens één hand - maar meestal twee - op de legger van de brug. Indien [slachtoffer] over de reling geklommen zou zijn, zou een duidelijker dactyloscopisch spoort te verwachten zijn, aldus de onderzoekers. Daarnaast hebben de onderzoekers een valreconstructie uitgevoerd in een leegstand flatgebouw in Amsterdam, waarbij drie dummies zijn gebruikt die in totaal zestien keer in verschillende aanvangsposities vanaf de negende verdieping naar beneden zijn geworpen. De conclusie luidde dat de resultaten van het experiment met een aanvangspositie waarbij de dummie actief in horizontale liggende positie over de reling werd geworpen het meest overeenkwam met omstandigheden waarin het slachtoffer werd aangetroffen.
14. Door het openbaar ministerie en de advocaat van beklaagde zijn vraagtekens gezet bij de door het AC Kenniscentrum gebruikte onderzoeksmethodes, de specifieke expertise van de deskundigen die het onderzoek hebben uitgevoerd en de door hen getrokken conclusies. Hoewel het hof de ook door de onderzoekers toegegeven noodzakelijkerwijs beperkte opzet van het onderzoek onderkent, wil dat niet zeggen dat aan dit onderzoek geen enkele zeggingskracht kan worden toegekend. Uit het dossier lijkt geen andere redelijke verklaring voor de val van [slachtoffer] naar voren te komen zodat scenario 3 door het hof als het meest waarschijnlijke scenario wordt beschouwd.
15. [slachtoffer] bevond zich de betreffende nacht in de woning van beklaagde en stond onder haar zorg en toezicht. Er zijn geen sporen in of rondom de woning aangetroffen die duiden op de aanwezigheid van andere personen ten tijde van de val. Het stilzwijgen van beklaagde draagt bij aan die opvatting. Het moet er derhalve voor worden gehouden dat toen [slachtoffer] de woning op welke wijze dan ook verliet, alleen beklaagde zich daar bevond. Vast staat bovendien, gezien de getuigenverklaringen, dat beklaagde zich, onmiddellijk na de val, op de galerij bevond. Naar het oordeel van het hof is er derhalve een redelijk vermoeden dat beklaagde betrokken is geweest bij de dood van [slachtoffer] en vergt het openbaar belang, nu het hier gaat om een zeer ernstig misdrijf dat de rechtsorde heeft geschokt, dat beklaagde alsnog wordt vervolgd.
De beslissing
Het gerechtshof:
beveelt de vervolging van beklaagde ter zake van (medeplichtigheid aan) moord dan wel doodslag, gepleegd op 8 juni 2015 te Hoogeveen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.J. Beswerda, P.W.J. Sekeris en
W.M. van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. E.J. Schwerzel als griffier.