In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aftrekbaarheid van kosten in verband met de afkoop van een leasecontract door belanghebbende, die als belastingadviseur werkzaam was. De zaak betreft de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2011 en 2012, waarbij de inspecteur van de Belastingdienst aan belanghebbende aanslagen had opgelegd. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen, maar de rechtbank Gelderland had de beroepen ongegrond verklaard. Belanghebbende stelde dat de kosten van de afkoop van het leasecontract, die € 5.550 bedroegen, in 2011 ten laste van de winst konden worden gebracht, terwijl de inspecteur betoogde dat deze kosten niet aan dat jaar toerekenbaar waren.
Het Hof oordeelde dat de reguliere leasetermijnen in 2011 ten laste van de winst waren gebracht, maar dat de kosten van de afkoop van het leasecontract moesten worden toegerekend aan 2012. Het Hof stelde vast dat de kosten niet in 2011 konden worden toegerekend, omdat het pas in 2012 duidelijk werd dat het leasecontract niet langer rendabel was. Daarnaast oordeelde het Hof dat belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat er in 2012 een kostenegalisatiereserve van € 100.000 kon worden gedoteerd. Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze betrekking had op de aanslag IB/PVV 2011 en de beschikking heffingsrente, en verlaagde de aanslag tot € 42.319. De overige uitspraken van de rechtbank werden bevestigd.
De uitspraak benadrukt het belang van de toerekening van kosten aan de juiste belastingjaren en de bewijslast die op de belastingplichtige rust om kosten te onderbouwen. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.