ECLI:NL:GHARL:2017:2162

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 maart 2017
Publicatiedatum
14 maart 2017
Zaaknummer
WAHV 200.169.108
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep tegen een beslissing van de officier van justitie inzake een boete

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland van 24 maart 2015. De zaak betreft een beroep van de betrokkene tegen een beslissing van de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie, waarbij het beroep ongegrond werd verklaard. De gemachtigde van de betrokkene stelde dat het openbaar ministerie niet bevoegd was om bezwaren tegen boetes te behandelen, maar het hof oordeelde dat deze stelling geen beroepsgrond vormde. Het hof bevestigde de beslissing van de kantonrechter en verklaarde het beroep niet-ontvankelijk.

Het procesverloop begon met een inleidende beschikking van 29 juli 2013, waarbij aan de betrokkene een sanctie werd opgelegd. De gemachtigde van de betrokkene heeft op 6 september 2013 beroep ingesteld, maar zonder de benodigde gronden te vermelden. De officier van justitie heeft de betrokkene in de gelegenheid gesteld om het verzuim te herstellen, maar dit is niet tijdig gebeurd. De officier van justitie verklaarde het beroep niet-ontvankelijk, wat door de kantonrechter werd bevestigd.

Het hof concludeerde dat de kantonrechter terecht oordeelde dat het beroep ongegrond was, omdat de betrokkene niet had voldaan aan de vereisten van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) met betrekking tot het indienen van gronden. De beslissing van de kantonrechter werd bevestigd, en het hof benadrukte dat de stelling van de gemachtigde over de bevoegdheid van het openbaar ministerie niet als een geldige beroepsgrond kon worden aangemerkt.

Uitspraak

WAHV 200.169.108
14 maart 2017
CJIB 174023366
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland
van 24 maart 2015
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [woonplaats] ,
voor wie als gemachtigde optreedt [gemachtigde] ,
wonende te [plaats] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing ongegrond verklaard.

Het procesverloop

De gemachtigde van de betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Hiervan is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene ongegrond verklaard, omdat de betrokkene, ondanks de geboden gelegenheid tot herstel van het verzuim, geen gronden heeft aangevoerd in het beroep tegen de inleidende beschikking en het beroep derhalve terecht niet-ontvankelijk is verklaard door de officier van justitie.
2. De gemachtigde voert aan tijdig en onderbouwd beroep te hebben aangetekend tegen de inleidende beschikking.
3. Het hof stelt - voor zover van belang - het volgende vast.
Bij inleidende beschikking van 29 juli 2013 is aan de betrokkene een sanctie opgelegd, waarna de gemachtigde van de betrokkene bij faxbericht van 6 september 2013, ontvangen op 7 september 2013, beroep heeft ingesteld. In het beroepschrift staat - voor zover hier van belang - het volgende: "De bezwaargronden tegen de beschikking zullen door mij worden geformuleerd na ontvangst van informatie die ik heb opgevraagd met de WOB".
4. Bij brief van 29 oktober 2013 stelt de officier van justitie voor zover hier van belang vast dat de gronden van het beroep ontbreken en dat zodoende sprake is van een verzuim. Vervolgens stelt de officier van justitie (de gemachtigde van) de betrokkene in de gelegenheid het verzuim te herstellen binnen vier weken na dagtekening van de brief en wijst op de gevolgen van het niet (tijdig) verstrekken van de ontbrekende gegevens. Bij faxbericht van 6 november 2013 laat de gemachtigde, zakelijk weergegeven, weten dat het openbaar ministerie geen bevoegdheid toekomt om bezwaren tegen boetes te behandelen, nu deze bevoegdheid toekomt aan de gemeente Zuidhorn.
5. Bij beslissing van 6 december 2013 heeft de officier van justitie het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat het verzuim, hoewel ontvangen, niet aan de wettelijke gestelde vereisten voldoet en zodoende niet (tijdig) is hersteld.
6. Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, sub d, van de Awb dient een beroepschrift de gronden van het beroep te bevatten. Indien niet is voldaan aan dat vereiste kan het beroep op grond van artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
7. Met de gronden van het beroep worden de redenen bedoeld die de indiener heeft om een besluit vernietigd, gewijzigd of herroepen te krijgen. De stelling dat het openbaar ministerie niet bevoegd is om bezwaren tegen boetes te behandelen betreft geen reden waarom de inleidende beschikking vernietigd, gewijzigd of herroepen zou moeten worden en kan derhalve niet als grond worden aangemerkt. De officier van justitie heeft het beroep tegen de inleidende beschikking terecht niet-ontvankelijk verklaard, nu de gemachtigde het verzuim niet (tijdig) heeft hersteld.
8. Gelet op het hiervoor overwogene heeft de kantonrechter het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie terecht ongegrond verklaard. Het hof zal de beslissing derhalve bevestigen.

Beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Stoop als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.