Uitspraak
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in het principaal en het incidenteel hoger beroep
3.De vaststaande feiten
Artikel 1.
4.De procedure in eerste aanleg
5.De verzoeken in hoger beroep
6.De omvang van het geschil
7.De motivering van de beslissing
derde griefin incidenteel hoger beroep heeft aangevoerd - rekening houden met de opnames in rekening-courant dan wel dividenduitkeringen, nu vast is komen te staan dat de rekening-courantverhouding van de man bij [C] onder meer werd gebruikt om huishoudelijke uitgaven van te doen en de rekening-courantschuld gedurende het huwelijk (maar ook daarna) werd aangezuiverd door middel van het doen van dividenduitkeringen. De man heeft zich weliswaar op het standpunt gesteld dat er volgens hem geen sprake was van reguliere dividenduitkeringen, omdat er slechts eens in de zoveel jaren een grote dividenduitkering werd gedaan om zijn rekening-courantschuld bij [C] in te lopen, doch het hof volgt hem hierin niet. Immers, het feit dat er in de onderhavige zaak sprake is van het eens in de zoveel jaren uitkeren van een groot bedrag aan dividend in plaats van het ieder jaar uitkeren van een kleiner bedrag aan dividend, maakt niet dat er in het onderhavige geval geen sprake is van reguliere - in de zin van met enige regelmaat terugkerende - dividenduitkeringen. Daarnaast heeft er recent - derhalve ook na het wegvallen van een grote klant van de man - in 2014 nog een dividenduitkering van € 250.000,- plaatsgevonden. De vrouw heeft aangevoerd dat er in de afgelopen 16 jaar € 680.196,- aan dividend is uitgekeerd, waarbij zij geen rekening heeft gehouden met de aanschaf van een aandelenportefeuille door de man van circa € 324.000,-, die ook door middel van een dividenduitkering is betaald. De vrouw stelt dat dit neerkomt op een gemiddeld bedrag van € 56.683,- per jaar, hetgeen naar het oordeel van het hof afgerond € 42.512,- moet zijn. Dit bedrag van € 680.196,- is door de man niet, althans onvoldoende, weersproken, zodat het hof bij de beoordeling van het netto besteedbaar gezinsinkomen van partijen tevens van een brutodividend van € 42.512,- zal uitgaan, waarbij rekening gehouden zal worden met de dividend-/inkomstenbelasting (box 2).
twaalfde griefstelt de man de behoeftigheid van de vrouw aan de orde.
vierde en vijfde griefin incidenteel hoger beroep op tegen het door de rechtbank meegenomen inkomen van de man. Samengevat stelt de vrouw zich op het standpunt dat bij de beoordeling van de draagkracht van de man niet slechts rekening dient te worden gehouden met het salaris dat de man als directeur-grootaandeelhouder ontvangt, maar ook met de dividenduitkeringen en met de stamrechtuitkering die de man vanaf zijn 60ste zal ontvangen.
dertiende griefstelt de man zich - kort gezegd - op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met zijn lasten ten aanzien van [B] , de niet-vergoede tandartskosten en de advocaatkosten.
grieven 3, 4, 5 en 6van de man gezamenlijk behandelen, nu deze alle opkomen tegen voormelde overwegingen van de rechtbank.
- de aankoop en verbouwing van de woonhuizen in [A] ;
- de aankoop van en de vergroting van de aandelenportefeuille;
- de aankoop van vloot- en vastgoedfondsen;
- diverse privé-uitgaven.
grieven 1 en 2van de man richten zich tegen voornoemde beslissing.
grieven 1 en 2van de man falen.
grief 2 in incidenteel hoger beroepvan de vrouw, betreffende het aandelenbezit en de vastgoedportefeuilles/scheepsparticipaties van de man, niet toe.
grieven 7 en 8van de man en
grief 1in incidenteel hoger beroep van de vrouw zien op de afstorting van het aan de vrouw toekomende deel van het in eigen beheer opgebouwde pensioen. Het hof ziet aanleiding om deze grieven gezamenlijk te bespreken.
negende griefvan de man strandt, nu de door de man genoemde opname van € 2.400,- op 15 februari 2012 na de peildatum (te weten: 29 juli 2011) heeft plaatsgevonden en derhalve geen onderdeel uitmaakt van het onderhavige geschil. Dit brengt met zich dat het verzoek - dat ter zitting namens de man is gespecificeerd - om de vrouw te veroordelen om een bedrag van € 1.200,- aan de man te voldoen, reeds om die reden dient te worden afgewezen.
grief 10op het standpunt dat de roerende goederen die zich bij de woonark te [G] bevinden een waarde van in totaal € 20.000,- vertegenwoordigen en, nu deze zijn aangeschaft met verrekenplichtig inkomen, ter zake daarvan verrekening dient plaats te vinden. Primair verzoekt de man om de vrouw te veroordelen een bedrag van € 10.000,- aan hem te vergoeden en subsidiair om te bepalen dat de man 50% van de roerende goederen bij de woonark dient te ontvangen.
Grief 10faalt derhalve.
grief 11stelt de man dat de vrouw de woning aan de [a-straat] 54 te [A] vrijwel volledig heeft leeggehaald. Door haar is de inboedel ter waarde van circa € 40.000,- meegenomen. De man verzoekt het hof om de vrouw te veroordelen om aan de man de helft van deze waarde, derhalve € 20.000,-, te vergoeden.
grief 11enkel dat de vrouw inboedelgoederen heeft meegenomen die volgens hem een waarde van € 40.000,- vertegenwoordigen. Door hem is niet gespecificeerd waaruit de volledige inboedel van de voormalige echtelijke woning bestond en welke waarde deze inboedel (nog) vertegenwoordigde. De vrouw heeft daarentegen gemotiveerd betwist dat zij de woning vrijwel volledig heeft leeggehaald en dat zij ter zake van de inboedel van de voormalige echtelijke woning voor een bedrag van € 40.000,- zou zijn overbedeeld. Zij heeft dit onderbouwd door middel van het in het geding brengen van e-mail correspondentie en getuigenverklaringen. Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de man niet aan zijn stelplicht heeft voldaan. Daarbij komt dat de man, indien hieraan zou worden toegekomen, op dit punt geen specifiek bewijsaanbod heeft gedaan. Dit brengt met zich dat
grief 11eveneens faalt.
8.De beslissing
23 maart 2017uit te laten over hetgeen in rechtsoverweging 7.32 is overwogen;
18 mei 2017schriftelijk dienen uit te laten over de uitkomst daarvan;