ECLI:NL:GHARL:2017:2004

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 maart 2017
Publicatiedatum
10 maart 2017
Zaaknummer
21-001125-15
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan criminele organisatie en valsheid in geschrift in het kader van hypotheekfraude

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 1964, was betrokken bij een criminele organisatie die zich bezighield met valsheid in geschrift en witwassen in het kader van hypotheekfraude. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 31 augustus 2006 tot en met 31 december 2008 deel uitmaakte van deze organisatie, die tot doel had het plegen van misdrijven, waaronder valsheid in geschrift en witwassen. De verdachte heeft valse werkgeversverklaringen en salarisspecificaties opgesteld om hypothecaire leningen te verkrijgen. Het hof heeft de verdachte veroordeeld voor het medeplegen van valsheid in geschrift en deelname aan een criminele organisatie, maar heeft hem vrijgesproken van het witwassen van een geldbedrag van € 49.555,00, omdat niet kon worden vastgesteld dat dit bedrag uit misdrijf afkomstig was. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden en het hof heeft de verbeurdverklaring van het aangetroffen geldbedrag bevolen. De uitspraak benadrukt de ernst van hypotheekfraude en de impact daarvan op de integriteit van het financieel verkeer.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001125-15
Uitspraak d.d.: 13 maart 2017
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 16 februari 2015 met parketnummer 07-662262-11 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964,
wonende te [adres] .
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 25 februari 2016, 21 april 2016, 5 januari 2017, 27 februari 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake de feiten 1 tot en met 4 tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met aftrek van voorarrest. De advocaat-generaal heeft voorts de verbeurdverklaring gevorderd van het bij verdachte aangetroffen geldbedrag van
€ 49.560,00.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. D. Duijvelshoff, naar voren is gebracht.
De rechtbank heeft verdachte ter zake de feiten 1 tot en met 4 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft voorts verbeurd verklaard het bij verdachte aangetroffen bedrag van € 49.560,--.
De ontvankelijkheid van verdachte in het hoger beroep
Het hoger beroep van verdachte is onbeperkt ingesteld en richt zich aldus mede tegen de partiële vrijspraak van hetgeen impliciet cumulatief onder feit 2 is ten laste gelegd met betrekking tot de woning [adres 1] en de bijbehorende hypothecaire geldlening van € 176.000,--.
Gelet op het bepaalde in artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep voor zover dit is gericht tegen deze vrijspraken.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en voor zover in hoger beroep nog aan de orde - tenlastegelegd dat:

2.2.hij in of omstreeks de periode van 31 augustus 2006 tot en met 31 oktober 2011 in de gemeente [gemeente 3] en/of [gemeente 1] en/of [gemeente 2] , althans in Nederland tezamen en in vereniging met een ander althans alleen, (van) onderstaande voorwerp(en)

- de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of vervreemding en/of verplaatsing heeft/hebben verborgen en/of verhuld, dan wel verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op dat/die voorwerp(en) is/was en/of
- heeft/hebben verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of gebruikt gemaakt, te weten
* (een) geldbedrag(en) van (ongeveer) 14.939,92 Euro, althans enig geldbedrag benoemd als salaris/uitbetaald loon gestort op rekening [nummer 2] ten name van [medeverdachte 1] (zaak 299) en/of
* (een) (maandelijks(e)) geldbedrag(en) van (ongeveer) 640,55 Euro en/of 645,89 en/of 1.000 Euro en/of 1.811,44 Euro en/of 1.318,42 Euro, althans enig geldbedrag benoemd als salaris/uitbetaald loon gestort op de rekening(en) van [naam 1] en/of [naam 2] en/of [naam 3] en/of [naam 4] (zaak 312),
terwijl hij verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.

3.hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 31 augustus 2006 tot en met 31 oktober 2011 in de gemeente [gemeente 1] en/of [gemeente 3] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) een of meer geschrift(en) die (dat) bestemd zijn (is) om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten loon/salarisafrekening(en) en/of specificatie(s) en/of loonsta(a)t(en) en/of werkgeversverklaring(en) valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen doen te gebruiken bestaande die valsheid uit het vermelden van onjuist(e) salaris(sen) en/of onjuiste salarisgegeven(s) en/of onjuiste salariscomponent(en) en/of onjuiste namen van werkgever(s) en/of dat gebruiken of doen gebruiken uit het overleggen van die valse/vervalste loon/salarisafrekening(en) en/of die salarisspecificatie(s) en/of loonsta(a)t(en) en/of werkgeversverklaring(en) aan banken ter financiering en verkrijging van een hypothecaire lening en/of het overleggen bij/aan de notaris ter fine van/voorafgaand aan het passeren van de leveringsakte en/of hypotheekakte met betrekking tot de onroerende za(a)k(en)/woning(en) gelegen aan de [adres 1] (zaak 10).

4.
hij op of omstreeks 31 oktober 2011 in de gemeente [gemeente 1] , althans in Nederland tezamen en in vereniging met een ander althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (van) onderstaande geldbedrag(en)
- de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of vervreemding en/of verplaatsing verborgen en/of verhuld (heeft), dan wel verborgen en/of verhuld (heeft) wie de rechthebbende op dat/die geldbedrag(en) is/was en/of
- verworven en/of voorhanden (gehad) en/of overgedragen en/of omgezet en/of gebruik gemaakt,
te weten (een) geldbedrag(en) van in totaal 49.555 Euro, in de vorm van een grote hoeveelheid diverse coupures (onder andere verborgen in kluizen, kleding en kasten), terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat/die geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraakmotivering feit 2
Tenlastelegging
Onder feit 2 wordt tenlastegelegd dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van meerdere geldbedragen die van de bankrekening van verdachtes bedrijf [bedrijf 1] onder vermelding van "salaris" zijn overgeboekt naar de in de tenlastelegging omschreven personen.
Feiten en omstandigheden
Bij de beoordeling van deze verwijten wordt uitgegaan van de volgende feiten en omstandigheden. [1]
[bedrijf 1] is een eenmanszaak die gedreven wordt voor rekening van verdachte. [2] Bankrekening [nummer 1] [3] is ten name gesteld van [bedrijf 1] .
Vanaf bankrekeningnummer [nummer 1] is in de periode van 28 juni 2007 tot en met 24 januari 2008 in totaal een bedrag van € 14.939,92, overgeboekt naar bankrekening [nummer 2] op naam van medeverdachte [medeverdachte 1] onder vermelding van - kort gezegd - "salaris Avondwinkel [naam 5] " of "salaris [naam 5] ". [4] Uit gegevens van de belastingdienst is niet gebleken van een dienstverband van [medeverdachte 1] bij Avondwinkel [naam 5] noch bij [bedrijf 1] . [5]
Vanaf bankrekening [nummer 1] hebben voorts maandelijkse overboekingen plaatsgevonden naar bankrekeningen op naam van [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] , telkens met omschrijving "salaris". [6]
Vanaf bankrekening [nummer 1] hebben in de periode van november 2006 tot en met oktober 2007 overboekingen plaatsgevonden naar de bankrekening van [naam 1] , telkens onder vermelding van "salaris". Er is drie keer een bedrag van € 640,55 en acht keer een bedrag van € 645,89 overgemaakt. [7] Verdachte heeft verklaard dat de naam van [naam 1] hem bekend voorkomt en dat [medeverdachte 2] deze hypotheekaanvraag heeft geregeld. [8]
Vanaf bankrekening [nummer 1] zijn in februari en maart 2007 twee overboekingen gedaan naar de bankrekening van [naam 3] van telkens € 1.811,44 onder vermelding van "salaris februari [naam 5] " en "salaris Avondwinkel [naam 5] ". [9]
Vanaf bankrekening [nummer 1] hebben in de periode van september 2006 tot en met juni 2007 overboekingen plaatsgevonden naar de bankrekening van [naam 2] van telkens € 1.000,00, onder omschrijving "salaris". [10] Verdachte heeft dienaangaande verklaard dat dit waarschijnlijk ook voor een hypotheekaanvraag is geweest. [11]
Vanaf bankrekening [nummer 1] zijn tot slot op de bankrekening van [naam 4] in februari en maart 2007 twee overboekingen gedaan van telkens € 1.318,42 onder vermelding van "salaris". [12]
Verdachte heeft verklaard dat alles wat over de bankrekening van [bedrijf 1] ging "fake" was. Er was niemand in dienst. Verdachte heeft verklaard dat hij contante geldbedragen die hij van [medeverdachte 3] of [medeverdachte 2] kreeg [13] (het hof begrijpt: [medeverdachte 3] of [medeverdachte 2] ), op deze bankrekeningen stortte, waarna deze werden overgeboekt naar anderen. Verdachte heeft tegenover de politie verklaard dat de bankpas behorende bij bankrekening [nummer 3] door meerdere personen gebruikt werd en beheerd werd door [medeverdachte 2] . [14] Dit heeft verdachte ter terechtzitting van het hof bevestigd. [15] Verdachte heeft meer in het algemeen verklaard dat het werken met valse dienstverbanden is begonnen in 2006. [16]
Standpunt openbaar ministerie
Het openbaar ministerie stelt zich op het standpunt dat het witwassen van de geldbedragen die als salaris zijn gestort op de rekeningen van de in de tenlastelegging opgesomde personen, kan worden bewezenverklaard conform het vonnis van de rechtbank. Verdachte heeft van [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 2] en/of anderen contante gelden ontvangen en deze gelden gestort op de bankrekening van zijn dekmantelbedrijfje. Vervolgens heeft verdachte [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 2] gelegenheid geboden om de gestorte gelden als fictieve salarissen uit te betalen aan diverse personen. Gelet op hetgeen verdachte bekend was omtrent de contante stortingen en het gebruik van de bankrekening van zijn dekmantelbedrijfje en de feitelijke gedragingen van verdachte, is sprake van het medeplegen van witwassen.
Standpunt verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het medeplegen van witwassen. Verdachte heeft hooguit als medeplichtige hand- en spandiensten verricht zoals het ter beschikking stellen van zijn bankrekening. Deze gedragingen kunnen niet als medeplegen worden aangemerkt.
Beoordeling
Uit voormelde feiten en omstandigheden blijkt dat verdachte contante geldbedragen die hij van [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 2] ontving, heeft gestort op de bankrekening van zijn bedrijf. Deze geldbedragen zijn vervolgens, al dan niet door verdachte zelf, overgeboekt naar de in de tenlastelegging opgenomen personen. Verdachte wordt het witwassen van
deze bedragenverweten. De vraag die mitsdien allereerst beantwoord dient te worden is of de contante geldbedragen die verdachte ontving en die vervolgens overgeboekt zijn, uit misdrijf afkomstig zijn. Daartoe wordt het volgende overwogen.
De advocaat-generaal heeft voor de bewezenverklaring van dit feit en dus het misdrijfkarakter van de contante geldbedragen in het requisitoir volstaan met een verwijzing naar de redenering van de rechtbank. Die redenering houdt het volgende in: verdachte heeft zijn bankrekening ter beschikking gesteld aan [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] om fictieve salarisbetalingen te realiseren en de contant op die rekening gestorte bedragen strekten ertoe die fictieve betalingen mogelijk te maken. Dat alles wist verdachte. Deze feiten en omstandigheden rechtvaardigen het ernstig vermoeden dat de als salaris uitbetaalde bedragen afkomstig zijn uit misdrijf. Een verklaring voor de herkomst van de bedragen is niet gegeven; van legale herkomst is ook anderszins niet gebleken. Dat betekent dat van het misdrijfkarakter kan worden uitgegaan.
Het hof beoordeelt de situatie anders.
Evident is dat de contant gestorte geldbedragen zijn aangewend voor fictieve salarisbetalingen via de dekmantelfirma van verdachte, welke betalingen ertoe strekten hypothecaire geldleningen los te krijgen op basis van valse werkgeversverklaringen en valse loonspecificaties. Die betalingen waren aldus instrumenteel voor
te plegen misdrijven. Voor het bewijs van witwassen is echter vereist dat de betalingen in kwestie afkomstig waren van reeds
gepleegde misdrijvenen dat verdachte dat wist of redelijkerwijs moest vermoeden.
Concrete misdrijven zijn door de advocaat-generaal niet aangewezen. Daarvan is ook anderszins niet gebleken.
Een veroordeling voor witwassen kan niettemin plaats vinden indien het weliswaar onmogelijk is, zoals hier, concrete grondmisdrijven aan te wijzen maar alle bekende feiten en omstandigheden, in onderling verband bezien, de conclusie rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat de tenlastegelegde voorwerpen zijn verkregen met geld dat uit misdrijf afkomstig is. De geschetste feiten en omstandigheden maken een vermoeden van illegale herkomst zeker begrijpelijk, maar aan dat vermoeden wordt tegenwicht geboden door de omstandigheid dat uit het dossier blijkt dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] in ieder geval ook legale inkomsten hadden. Aan die omstandigheid zou het karakter van voldoende tegenwicht vervolgens weer kunnen worden ontnomen indien het totale vermogen van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] (door vermenging van legale en illegale componenten) als "besmet" en dus als afkomstig van misdrijf moet worden aangemerkt. Ten aanzien van [medeverdachte 2] geldt dat de advocaat-generaal niet de stelling van "besmet" vermogen heeft betrokken. Het dossier bevat voorts onvoldoende ondersteuning voor het bestaan van die situatie. Ten aanzien van [medeverdachte 3] ligt het in feite niet anders, zij het dat ten aanzien van hem een kanttekening past. De centrale stelling van het openbaar ministerie in de Pesetazaak is dat het gehele vermogen van [medeverdachte 3] als "besmet" moet worden aangemerkt. In de zaak van [medeverdachte 3] is die stelling als uitdrukkelijk onderbouwd standpunt geponeerd en uitgewerkt en het hof is in die zaak om die reden uitgebreid ingegaan op de bewijsbaarheid van de stelling. Die stelling is echter in de zaak van deze verdachte niet als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt geponeerd en uitgewerkt. Om die reden wordt in deze zaak volstaan met de conclusie dat uit het dossier niet blijkt dat bij [medeverdachte 3] sprake is geweest van een zodanige stroom aan illegale inkomsten dat zijn totale vermogen daardoor als "besmet" moet worden aangemerkt.
De conclusie uit het voorgaande is dat de uit het dossier blijkende feiten en omstandigheden in de weg staan aan de conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat de tenlastegelegde voorwerpen zijn verkregen met geld dat uit misdrijf afkomstig is. Verdachte dient daarom van het hem tenlastegelegde te worden vrijgesproken.
Bewijsoverweging feit 3
Het hof acht op grond van wettige bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van verdachte, zoals opgenomen in het in de bijlage van dit arrest opgenomen bewijsmiddelenoverzicht, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Bewijsoverweging feit 4
Tenlastelegging
Onder feit 4 wordt tenlastegelegd dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van een bij hem aangetroffen geldbedrag van € 49.555,00.
Feiten en omstandigheden
In de woning aan [adres 2] , waar verdachte op 31 oktober 2011 is aangehouden, zijn op die datum op meerdere plaatsen in de woning bankbiljetten aangetroffen in diverse coupures, variërend van biljetten van € 10,00 tot biljetten van € 200,00. In totaal is een bedrag van € 49.555,00 aangetroffen.
Verdachte is op 1 juni 2008 met zijn bedrijf [bedrijf 1] gestopt en op 1 juli 2008 eveneens met zijn bedrijf [bedrijf 2] , zo volgt uit uittreksels uit het Handelsregister. Sinds januari 2010 ontvangt verdachte een WAO-uitkering van € 1.400,00 à € 1.500,00 per maand.
Standpunt openbaar ministerie
Het openbaar ministerie stelt zich op het standpunt dat het witwassen van voornoemd geldbedrag kan worden bewezenverklaard conform het vonnis van de rechtbank.
Standpunt verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat verdachte vrijgesproken dient te worden nu een alternatieve verklaringen is gegeven voor de herkomst van het bij verdachte aangetroffen geldbedrag.
Beoordeling
Nu vast staat dat bij verdachte op 31 oktober 2011 op verschillende plaatsen in de woning aan [adres 2] een bedrag van in totaal € 49.555,00 is aangetroffen, terwijl hij in 2008 is gestopt met zijn beide bedrijven en sinds januari 2010 een WAO-uitkering ontvangt, bestaat ten aanzien van verdachte het ernstige vermoeden dat deze bedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn. Van een concreet misdrijf is het hof niet gebleken.
Uit rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat onder deze omstandigheden van verdachte mag worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van deze geldbedragen.
Verdachte heeft op verschillende momenten diverse verklaringen afgelegd over de herkomst van het in zijn woning aangetroffen geldbedrag waarmee hij, concrete, verifieerbare en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijke, aanknopingspunten heeft geleverd voor het doen van nader onderzoek naar de herkomst van de aangetroffen geldbedragen. De aangetroffen geldbedragen zou hij van zijn ABN AMRO bankrekeningen [nummer 4] en [nummer 5] hebben opgenomen. Hij kon over deze bedragen op zijn bankrekeningen beschikken nu hij in het verleden winst heeft gemaakt uit woningverkopen en een schade-uitkering heeft ontvangen vanwege een woningbrand. Het openbaar ministerie heeft naar aanleiding van deze verklaring van verdachte nader onderzoek verricht en de resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het proces-verbaal van bevindingen n.a.v. verklaringen [verdachte] van 11 februari 2014 van verbalisant [verbalisant] [17] . De conclusie luidt - kort gezegd - dat de legale herkomst van het aangetroffen geldbedrag niet is komen vast te staan. Meer specifiek blijkt uit dit onderzoek dat van bankrekening
[nummer 4]geen contante opnamen in de periode 2008 tot en met 2010 hebben plaatsgevonden en dat de verzekering een bedrag van € 59.494,41 op dit bankrekeningnummer heeft gestort in de periode 2008/2009. Dit geldbedrag is niet opgenomen, maar (deels) overgeboekt naar andere rekeningnummers (o.a. € 10.000,00 naar de bankrekening van dochter [naam 6] en € 22.699,73 naar bankrekening [nummer 6] ).
Van bankrekening
[nummer 5]is weliswaar in 2008 een bedrag van totaal € 6.860,77 contant opgenomen, in 2009 een bedrag van totaal € 34.871,82 en in 2010 een bedrag van totaal € 8.464,94, maar deze opnamen passen gelet op de frequentie en hoeveelheid meer bij opnamen om in het dagelijks levensonderhoud te voorzien en zijn - vermoedelijk - hiertoe ook daadwerkelijk uitgegeven.
Ter terechtzitting van het hof heeft verdachte aanvullend verklaard dat hij voornoemde bedragen heeft opgenomen teneinde zijn spaarsaldo veilig te stellen vanwege de economische crisis en het ontbreken van vertrouwen in banken. Het hof acht deze verklaring ongeloofwaardig. Allereerst geldt zoals uit vorenstaande blijkt, dat de frequentie van de cashopnames alsmede de bedragen die worden opgenomen doen vermoeden dat het opnamen betreft om te voorzien in het normale levensonderhoud en dat deze hiertoe vermoedelijk ook zijn uitgegeven. Het opnemen van telkens kleine geldbedragen strookt voorts niet met het geschetste doel daarvan. Indien het verdachte er werkelijk om te doen was te voorkomen dat zijn geld zou verdwijnen als gevolg van mogelijke betalingsonmacht van zijn bank zouden enkele grotere opnames veel meer voor de hand hebben gelegen. Daarnaast blijkt dat verdachte in de periode januari 2005 tot en met oktober 2010 op een andere bankrekening van hem, te weten ABN-AMRO bankrekening [nummer 4] , in totaal een bedrag van € 51.035,00 contant heeft gestort. Het storten van geldbedragen strookt eveneens niet met de gegeven verklaring van verdachte dat hij zijn geld wilde veiligstellen omwille van de economische crisis. De door verdachte gegeven verklaring voor de herkomst van het bij hem aangetroffen geldbedrag is op deze grond ontoereikend.
Ter terechtzitting van het hof heeft verdachte zich nog op het standpunt gesteld dat hij ook contant geld van de rekening van zijn dochter heeft opgenomen en dat deze omstandigheid niet is betrokken in het nadere onderzoek. Verdachte heeft zijn stellingname echter op generlei wijze onderbouwd of toegelicht. Het hof acht het dan ook niet aannemelijk dat deze gestelde opnamen het bij hem aangetroffen geldbedrag kunnen verklaren.
Nu het door het openbaar ministerie verrichtte nadere onderzoek niet heeft geleid tot de vaststelling dat sprake is van een legale herkomst van het aangetroffen geldbedrag van € 49.555,00 en het hof de verklaringen die verdachte over de herkomst van de geldbedragen heeft gegeven onaannemelijk acht geldt dat de hiervoor genoemde en als ernstig vermoeden voor de illegale herkomst van het aangetroffen geldbedrag aangemerkte omstandigheden de conclusie rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn, dan dat het aangetroffen geldbedrag uit misdrijf afkomstig is.
Bewijsoverweging feit 1
Tenlastelegging
Onder feit 1 wordt verdachte verweten dat hij heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk had het plegen van meerdere misdrijven.
Standpunt openbaar Ministerie
Het openbaar ministerie heeft - onder verwijzing naar het in hoger beroep overgelegde bewijsmiddelenoverzicht 'appeluitwerking 140 Sr' - gerekwireerd tot bewezenverklaring conform de rechtbank. Dat wil zeggen dat verdachte in de periode van 31 augustus 2006 tot en met 31 december 2008 heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten van valsheid in geschrift en het plegen van witwassen.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte weliswaar hand- en spandiensten heeft verricht in het kader van de aankoop van de [adres 1] , maar dat hij niet als 'deelnemer' is aan te merken van een criminele organisatie.
Beoordeling
Onder een organisatie zoals hiervoor bedoeld wordt verstaan een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen verdachte en ten minste één andere persoon. Een zekere bestendigheid is vereist, echter is niet vereist dat de samenstelling van het samenwerkingsverband telkens dezelfde is. Volgens bestendige rechtspraak is van deelname aan een criminele organisatie sprake indien een persoon behoort tot de organisatie en een aandeel heeft in, dan wel ondersteunende gedragingen heeft verricht die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Voor deelname aan de criminele organisatie is niet vereist dat een betrokkene deelneemt aan de misdrijven waarop het oogmerk van de organisatie is gericht. Evenmin is vereist dat een betrokkene samenwerkt of bekend is met alle personen die deel uitmaken van een organisatie. Ten aanzien van de rol van een betrokkene geldt voorts dat een betrokkene in zijn algemeenheid moet weten, in de zin van voorwaardelijk opzet, dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Een betrokkene hoeft echter niet enige vorm van opzet te hebben gehad op concrete door de criminele organisatie beoogde misdrijven.
Met de rechtbank en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat er in de onderhavige zaak sprake is van een dergelijke organisatie, bestaande uit [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en verdachte. Binnen dit samenwerkingsverband was sprake van een gemeenschappelijke doelstelling, namelijk het plegen van valsheid in geschrift.
[bedrijf 3] , waarvan medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] twee van de drie directeuren waren, bemiddelde in hypotheken, onder meer voor personen die problemen hadden op financieel vlak en die - kennelijk - bij andere hypotheekverstrekkers niet terecht konden. [bedrijf 3] adviseerde deze groep klanten een tweede huis te kopen, een extra geldlening voor kwaliteitsverbetering aan te vragen maar die daar vervolgens niet voor aan te wenden. De geldlening werd gebruikt voor consumptieve bestedingen of aflossingen van schulden. Het was een bedrijfspraktijk die veelvuldig voorkwam en de normaalste zaak van de wereld was, zo heeft [getuige] verklaard. Er werd onderling met de leidinggevenden en de medewerkers gesproken over het toepassen van deze creatieve oplossingen. Medeverdachte [medeverdachte 4] was volgens [getuige] de creatiefste in het bedenken van oplossingen. Hij bedacht oplossingen als het kopen van een tweede huis en adviseerde mensen die schulden hadden een extra lening aan te vragen voor kwaliteitsverbetering die hier echter niet voor werd aangewend. Hoewel er niet mee geadverteerd werd, ging het als een lopend vuurtje dat [bedrijf 3] dergelijke oplossingen aanbood en kwamen klanten speciaal hiervoor naar [bedrijf 3] . [getuige] noemt naast medeverdachte [medeverdachte 4] ook medeverdachte [medeverdachte 3] die als één van de leidinggevenden, dergelijke constructies optuigde.
Bij hypotheekaanvragen werd vervolgens gebruik gemaakt van valse werkgeversverklaringen en salarisstroken zo blijkt onder meer uit de verklaring van verdachte. Verdachte heeft verklaard dat hij op enig moment door de jongens van [bedrijf 3] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] , gevraagd werd salarisstroken aan te maken. [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] kwamen met gegevens en die moest verdachte letterlijk overnemen in zijn salarisadministratieprogramma. Verdachte ontving daartoe salarisspecificaties inclusief fictieve werkgeversgegevens die hij moest invoeren in het salarisprogramma waardoor er een valse salarisstrook ontstond. Op verzoek van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] maakte hij altijd een combinatie van valse werkgeversverklaringen en valse loonstroken. Dit is tien tot twintig keer voorgekomen in de periode 2006 tot en met 2008, aldus verdachte. Een voorbeeld hiervan is de valse werkgeversverklaring en salarisspecificatie die ten behoeve van de woning aan de [adres 1] door verdachte is opgesteld.
Ook werden er door tussenkomst van [bedrijf 3] bouwdepots aangevraagd die vervolgens door het gebruik van valse facturen leeggetrokken werden. Een voorbeeld hiervan is de constructie die, zo blijkt uit de verklaring van [getuige] , door medeverdachte [medeverdachte 3] is opgezet ten behoeve van de woningen aan [adres 3] en [adres 4] . Een belangrijke schakel in dit geheel was medeverdachte [medeverdachte 5] , eigenaar van bouwbedrijf [bedrijf 4] . [medeverdachte 5] maakte facturen ter zake de door medeverdachte [medeverdachte 3] opgetuigde constructies op. Hij vermeldde in strijd met de waarheid op de factuur dat deze 'contant betaald' was, terwijl er geen verbouwingen hadden plaatsgevonden. [medeverdachte 5] ontving de gelden die vrijkwamen uit de betreffende bouwdepots op zijn rekening en boekte dit door naar medeverdachte [medeverdachte 3] . Dit heeft naar zijn zeggen zo'n 8 à 9 keer per jaar, vanaf 2007/2008 plaatsgevonden. Ook medeverdachte [medeverdachte 4] heeft zich hieraan in een andere zaak (ZD 244) schuldig gemaakt en adviseerde klanten een dergelijke constructie aan te gaan en droeg deze werkwijze uit aan zijn medewerkers.
Verdachte heeft zich derhalve in dit samenwerkingsverband meermalen schuldig gemaakt aan het (mede)plegen van valsheid in geschrift ten behoeve van het middels die valsheden verkrijgen van geldleningen. Werkgeversverklaringen en salarisspecificaties zijn immers per definitie bedoeld om tegenover derden te worden gebruikt bij het aangaan van financiële verplichtingen, met als doel het aantonen van een dienstverband en bijbehorend salaris. De uit de hypothecaire lening verkregen gelden zijn vervolgens aangewend/gebruikt voor de aankoop van woningen. Verdachte had hier ook wetenschap van getuige zijn verklaring ter zitting van het hof dat hij dacht dat de valse stukken gebruikt zouden worden bij het aanvragen van een lening of hypotheek of mogelijk bedoeld waren voor personen die vanuit het buitenland in Nederland gingen wonen. Over zijn drijfveer heeft verdachte verklaard: "
Het ging mij erom wat ik ervoor zou krijgen". [medeverdachte 3] was de 'gladde prater' en degene die "spiegelde" met geld en dure auto's en verdachte dure drank gaf.
Gelet op zijn rol binnen die organisatie heeft verdachte aldus een (wezenlijk) aandeel gehad in gedragingen die strekten tot of rechtstreeks verband hielden met de verwezenlijking van het oogmerk van die organisatie, te weten het plegen van valsheid in geschrift. Ten behoeve van deze organisatie heeft hij, zoals overwogen, op duurzame en gestructureerde wijze met [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] samengewerkt. Dat verdachte niet in het bijzonder met medeverdachten [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en [getuige] heeft samengewerkt ter zake individueel bewezenverklaarde strafbare gedragingen, staat een bewezenverklaring voor deelname aan een criminele organisatie waarvan ook anderen dan [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] deel uitmaakten, niet in de weg. Niet vereist is immers wetenschap van één of verscheidene onderling uiteenlopende concrete misdrijven. Onder de paraplu van [bedrijf 3] heeft medeverdachte [medeverdachte 4] dezelfde constructies opgetuigd en aldus een aandeel gehad in gedragingen die strekten tot en verband hielden met de verwezenlijking van het oogmerk. Datzelfde geldt voor [getuige] en [medeverdachte 5] .
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij in de periode van 31 augustus 2006 tot en met 31 december 2008 in de gemeente [gemeente 1] heeft deelgenomen aan een organisatie welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven namelijk het plegen van valsheid in geschrift.
3.
hij in de periode van 1 januari 2008 tot en met 1 juli 2008 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen, telkens geschriften bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een salarisspecificatie en een werkgeversverklaring valselijk heeft opgemaakt met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen doen te gebruiken bestaande die valsheid uit het vermelden van een onjuist salaris en onjuiste salarisgegevens en onjuiste salariscomponenten en onjuiste naam van de werkgever en dat gebruiken of doen gebruiken uit het overleggen van die valse salarisspecificatie en werkgeversverklaring aan banken ter financiering en verkrijging van een hypothecaire lening (zaak 10).

4.

hij op 31 oktober 2011 in de gemeente [gemeente 1] onderstaand geldbedrag heeft voorhanden gehad, te weten
een geldbedrag van in totaal € 49.555,-- in de vorm van een grote hoeveelheid diverse coupures (onder andere verborgen in kluizen, kleding en kasten),
terwijl hij verdachte, wist dat dat geldbedrag onmiddellijk of middellijk afkomstig was uit enig misdrijf.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de hieronder als bijlage opgenomen bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
Ontslag van rechtsvervolging ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde
Nu aannemelijk is dat het bij verdachte aangetroffen geld afkomstig is uit het deelnemen door verdachte aan een criminele organisatie en dus afkomstig is van eigen misdrijf zal verdachte worden ontslagen van rechtsvervolging.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van valsheid in geschrift. Hij heeft voorts ten behoeve van een criminele organisatie meegewerkt aan het op ruime schaal plegen van valsheid in geschrift. Verdachte stelde valse salarisstroken en werkgeversverklaringen op waarmee vervolgens hypothecaire leningen (inclusief bouwdepots) werden verkregen en woningen werden aangekocht. Verdachtes bedrijf was een onmisbare schakel in de constructie die hiervoor door zijn medeverdachten is opgetuigd.
Dit betreffen ernstige feiten, nu de integriteit van het financieel en economisch verkeer daardoor wordt aangetast. Het reguliere handels- en betalingsverkeer wordt door dergelijke feiten ondermijnd en de maatschappij wordt veel schade toegebracht. Meer specifiek geldt dat in het economische verkeer hypothecaire geldleningen een belangrijke rol spelen. Voor de beoordeling van de kredietwaardigheid van de aanvragen is de bank afhankelijk van de juistheid van de overgelegde stukken. Verdachte heeft door inzet van zijn bedrijf, welke een onmisbare schakel in de opgezette constructie was, misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer pleegt te worden gesteld in schriftelijke stukken met een bewijsbestemming alsook van het vertrouwen van de hypotheekverstrekker die er van uit moet kunnen gaan dat overgelegde documenten naar waarheid zijn opgemaakt.
Bij de strafoplegging wordt, ten voordele van verdachte, in aanmerking genomen dat hij, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 29 september 2016, niet eerder ter zake strafbare feiten is veroordeeld. Daarnaast houdt het hof rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, voor zover deze uit het dossier blijken, uit het omtrent hem opgesteld reclasseringsrapport van 21 november 2016 en zoals deze ter terechtzitting van het hof door hem en zijn raadsman naar voren zijn gebracht.
De ernst van de feiten maakt dat deze zaak niet kan worden afgedaan op een andere wijze dan middels oplegging van gevangenisstraf. In vele andere, vergelijkbare, zaken van hypotheekfraude werd en wordt die strafmodaliteit ingezet. Dat gebeurt deels omdat gevangenisstraf de enige passende vergeldingsvorm wordt geoordeeld jegens de individuele verdachte en deels om middels oplegging van gevangenisstraf aan derden duidelijk te maken dat op hypotheekfraude zware sancties staan.
Zoals ook in de zaken van medeverdachten [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] het geval is geldt dat verdachte slechts in beperkte mate te koppelen is aan concrete strafbare feiten. De bewezenverklaring getuigt daarvan. Het zwaartepunt ligt dus bij zijn rol in de bewezen verklaarde criminele organisatie. De exacte omvang van de criminele activiteiten waarbij verdachte binnen die organisatie betrokken was is niet vast te stellen, maar de bewijsmiddelen tonen aan dat van aanzienlijke omvang sprake was. In het bijzonder geldt dat verdachte gedurende een aantal jaren vele malen betrokken was bij het maken van valse werkgeversverklaringen en loonstrookjes. Daar hield zijn dienstverlening echter niet op. Hij verzorgde met zijn bedrijfje ook nog eens zogenaamde salarisbetalingen, kennelijk om aldus het verkrijgen van een hypotheek door de betrokkenen te vergemakkelijken. Die betrokkenheid was overigens van ondergeschikte aard in deze zin, dat verdachte handelde op initiatief en instructie van medeverdachte [medeverdachte 3] . Zijn rol was die van, bezien vanuit [medeverdachte 3] , betrouwbare en loyale, maar wel ondergeschikte, medewerker. Waar enerzijds de geruime duur (meerdere jaren) forse bestraffing rechtvaardigt is in het genoemde aspect van ondergeschiktheid reden gelegen de straftoemeting enigszins naar beneden bij te stellen.
Gelet op het vorenstaande, in onderling verband en samenhang bezien is de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden passend en geboden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden, doen zich niet voor. Het hof komt tot een hogere strafoplegging dan door het openbaar ministerie in hoger beroep gevorderd omdat het, hoewel erkennend dat verdachte niet meer was dan een werktuig in handen van [medeverdachte 3] , zwaarder tilt aan de langdurige vervalsings- en verhullingswerkzaamheden ('salaris'betalingen) van verdachte, die niet op zichzelf stonden maar werden gepleegd binnen de geoliede machine die de criminele organisatie vormde op het punt van valsheden en witwassen.
Ten aanzien van het tijdsverloop overweegt het hof als volgt.
De termijn van berechting in eerste aanleg bedroeg ruim drie jaar en 3 maanden, berekend vanaf het moment van aanhouding van verdachte op 31 oktober 2011. De zaken van verdachte en medeverdachten zijn in 2012 gezamenlijk op zitting aangebracht bij de (toenmalige) rechtbank Zwolle-Lelystad. In die zaken is na meerdere (regie)zittingen door de rechtbank uitspraak gedaan op 16 februari 2015. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat in deze fase geen sprake is van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM. De duur van de behandeling (drie jaar en ruim drie maanden) vindt zijn rechtvaardiging in de omstandigheid dat onderhavige zaak deel uitmaakt van een groot onderzoek, het een zeer omvangrijk dossier betreft en door diverse raadslieden in de met elkaar samenhangende strafzaken in verschillende stadia van het geding talrijke onderzoekswensen zijn ingediend die voor een deel ook zijn toegewezen en zijn uitgevoerd, welke uitvoering ook nog tot nader onderzoek heeft geleid. Het spreekt voor zich dat dit de nodige tijd in beslag heeft genomen. Ten aanzien van de onderhavige procedure in hoger beroep is sprake van een voortvarende behandeling nu het hof twee jaar en 16 dagen na het instellen van hoger beroep uitspraak doet. Dat is 16 dagen langer dan doorgaans als redelijk wordt ervaren, maar ook in hoger beroep geldt dat sprake is geweest van nadere, gehonoreerde, onderzoekswensen, die hebben gemaakt dat de genoemde termijn van twee jaar enigszins is overschreden. De termijn van berechting in zijn totaliteit beoordelend is, gegeven de bijzondere, hiervoor genoemde, omstandigheden van de zaak, al met al geen sprake van een overschrijding van de redelijke termijn.
Verbeurdverklaring
De advocaat-generaal heeft verbeurdverklaring van het onder verdachte in beslag genomen geldbedrag van € 49.560,00 gevorderd.
Vastgesteld is dat het niet anders kan zijn dan dat het geld is verkregen uit misdrijf. Er zijn geen aanwijzingen dat het geld is verkregen uit andere misdrijven dan waarvoor verdachte wordt veroordeeld.
Het hof is van oordeel dat het aangetroffen geldbedrag van € 49.555,00 dient te worden verbeurdverklaard omdat dit voorwerp op grond van artikel 33a van het Wetboek van Strafrecht voor verbeurdverklaring vatbaar is nu het geldbedrag geheel of grotendeels door middel van het onder 1 bewezenverklaarde feit is verkregen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen, 33, 33a, 47, 57, 140, 225, 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep ter zake feit 2 voor zover dit feit betrekking heeft op de woning aan [adres 1] en de bijbehorende hypothecaire geldlening van € 176.000,-..
Vernietigt het vonnis waarvan beroep - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - en doet opnieuw recht:
Spreekt verdachte vrij van het hem onder 2 tenlastegelegde.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 3 en 4 - voor zover in hoger beroep aan de orde - ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 4 bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat verdachte ten aanzien van dat feit van rechtsvervolging.
Verklaart het onder 1 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
twaalf (12) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf.
Verklaart verbeurd: een geldbedrag van € 49.555,00 (negenenveertigduizend vijfhonderdvijfenvijftig euro).
Aldus gewezen door
mr. W.P.M. ter Berg, voorzitter,
mr. G. Dam en mr. T.H. Bosma, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L.W. van Campen, griffier,
en op 13 maart 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Het dossier Peseta is een papieren dossier. Alle hierna te noemen bewijsmiddelen zijn ontleend aan dat papieren dossier. Ten behoeve van alle procesdeelnemers is dat papieren dossier (grotendeels) gedigitaliseerd. De bronvermelding van de bewijsmiddelen vindt, voor zover mogelijk, hierna plaats op basis van die digitale versie omdat de desbetreffende stukken aan de hand daarvan het gemakkelijkst te vinden zijn. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij telkens om processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een uittreksel uit het handelsregister d.d. 7 juni 2010, zd 299, p. 77.
3.Proces-verbaal verstrekking gegevens Belastingdienst [verdachte] d.d. 21 oktober 2011, zd 299, p. 81 tot en met 83.
4.Een proces-verbaal relaas d.d. 19 maart 2012, zd 299, p. 2 tot en met 18.
5.Proces-verbaal verstrekking fiscaal overzicht [medeverdachte 1] d.d. 24 oktober 2011, zd 299, p. 85 tot en met 92.
6.Een overzicht van mutaties op bankrekening [nummer 1] , zd 312, p. 143 tot en met 146.
7.Een proces-verbaal Feitencomplex zaak 312, Gewoontewitwassen door [verdachte] , d.d. 27 maart 2012, zd 312, pagina 10 tot en met 42.
8.Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 31 oktober 2011, zd 312, p. 50.
9.Een overzicht van mutaties op bankrekening [nummer 1] , zd 312, p. 143.
10.Een overzicht van mutaties op bankrekening [nummer 1] , zd 312, p. 143 en 144.
11.Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 31 oktober 2011, zd 312, p. 50.
12.Een overzicht van mutaties op bankrekening [nummer 1] , zd 312, p. 144.
13.Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 11 november 2011, zd 312, p. 69.
14.Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 31 oktober 2011, zd 312, p. 46.
15.Een proces-verbaal ter terechtzitting van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden d.d. 5 januari 2017.
16.Een proces-verbaal ter terechtzitting van de rechtbank d.d. 1 december 2014.
17.Een proces-verbaal van bevindingen n.a.v. verklaringen [verdachte] , d.d. 11 februari 2014.