ECLI:NL:GHARL:2017:1999

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 maart 2017
Publicatiedatum
9 maart 2017
Zaaknummer
21/004251-15
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis rechtbank Overijssel inzake overtreding Opiumwet door coffeeshophouder met aanzienlijke voorraad softdrugs

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel. De verdachte, een coffeeshophouder, was eerder veroordeeld voor het opzettelijk aanwezig hebben van een grote hoeveelheid softdrugs, namelijk ruim 34 kilogram, terwijl de gedoogde hoeveelheid voor coffeeshops 500 gram bedraagt. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte bewust een veel grotere voorraad heeft aangehouden dan toegestaan, wat hij als een bedrijfsmatige keuze verdedigde. Het hof oordeelde dat deze keuze een risico is dat voor rekening van de verdachte komt, vooral gezien zijn eerdere veroordelingen voor vergelijkbare feiten.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en een onvoorwaardelijke taakstraf opgelegd, in combinatie met een voorwaardelijke geldboete van €50.000 en een gevangenisstraf van 285 dagen. De verdachte is strafbaar bevonden, aangezien er geen omstandigheden zijn die zijn strafbaarheid uitsluiten. Het hof heeft ook de in beslag genomen softdrugs aan het verkeer onttrokken, ondanks dat deze inmiddels vernietigd waren. De uitspraak benadrukt de strikte naleving van de Opiumwet en de verantwoordelijkheden van coffeeshophouders in het kader van het gedoogbeleid.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004251-15
Uitspraak d.d.: 3 maart 2017
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel van 7 juli 2015 met parketnummer 08-730553-14 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1961] ,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 17 februari 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. A.R. Maarsingh, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 15 september 2014 te Deventer in de uitoefening van beroep of bedrijf opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 34.497 gram hennep en/of Hasj en/of Cannabis, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van (een) materia(a)l(en) bevattende hennep en/of Hasj en/of Cannabis, zijnde hennep en/of Hasj en/of Cannabis (telkens) (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, terwijl dit gepleegde feit (mede) betrekking heeft op een grote hoeveelheid van (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, welke hoeveelheid meer bedraagt dan de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid van (een) middel(en) (te weten 34.497 gram, althans meer dan 500 gram hennep en/of Hasj); art 11 lid 3 van de Opiumwet art 11 lid 5 van de Opiumwet
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op of omstreeks 15 september 2014 te Deventer
in de uitoefening van beroep of bedrijf opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt, in elk gevalopzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 34.497 gram hennep en/of Hasj en/of Cannabis, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van (een) materia(a)l(en) bevattende hennep en/of Hasj en/of Cannabis, zijnde hennep en/of Hasj en/of Cannabis (telkens) (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,terwijl dit gepleegde feit (mede) betrekking heeft op een grote hoeveelheid van (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, welke hoeveelheid meer bedraagt dan de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid van (een) middel(en) (te weten 34.497 gram, althans meer dan 500 gram hennep en/of Hasj);
art 11 lid 3 van de Opiumwet art 11 lid 5 van de Opiumwet
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich als coffeeshophouder schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van ruim 34 kilogram aan hasjiesj en hennep (cannabis).
De gedoogde hoeveelheid voorraad softdrugs in een coffeeshop is 500 gram. Verdachte heeft deze hoeveelheid zeer fors overschreden door ruim 34 kilogram softdrugs in voorraad te hebben en met name die omstandigheid neemt het hof bij de strafoplegging in aanmerking. Verdachte wist dat de toegestane handelsvoorraad 500 gram bedroeg, hetgeen ook blijkt uit de gedoogverklaring van de gemeente Deventer. Verdachte is de eigenaar van een coffeeshop en heeft al een aantal jaren de bedrijfsvoering over deze gedoogde activiteit en is als zodanig bekend met de geldende regelgeving.
Het feit dat verdachte er bewust voor gekozen heeft om een veel grotere voorraad dan 500 gram softdrugs van leveranciers af te nemen, hetgeen naar zijn zeggen een bedrijfsmatige keuze betrof, is een risico dat voor rekening van verdachte komt. Het gaat hier om een activiteit die sterk gereguleerd wordt door vergunningen en een gedoogbeleid. Verdachte verkeerde hierdoor in een uitzonderingspositie, reden te meer zich aan de regelgeving te houden.
Bovendien gold verdachte als een gewaarschuwd mens omdat hij eerder voor een dergelijk feit is veroordeeld, zo blijkt uit het Uittreksel Justitiële Documentatie van 19 januari 2017.
In strafmatigende zin neemt het hof in aanmerking dat de coffeeshop een periode gesloten is. Tot slot is belang dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, zoals door de rechtbank toegepast en ook bij het hof bepleit door de verdediging, niet aan de orde is. Het hof acht oplegging van na te melden onvoorwaardelijke taakstraf, in combinatie met een voorwaardelijke geldboete passend en geboden.

Het inbeslaggenomen voorwerp

Het tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan met betrekking tot de inbeslaggenomen softdrugs. Het feit dat deze inmiddels zijn vernietigd maakt niet dat het beslag is komen te vervallen, zodat daarover alsnog moet worden beslist. Het hof zal de softdrugs aan het verkeer onttrekken aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24, 24c, 36b, 36c en 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 50.000,00 (vijftigduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
285 (tweehonderdvijfentachtig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen, (thans vernietigde) voorwerp, te weten: één partij softdrugs.
Aldus gewezen door
mr. A. van Maanen, voorzitter,
mr. H. Abbink en mr. M.B.T.G. Steeghs, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. P.A.C. Admiraal, griffier,
en op 3 maart 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. M.B.T.G. Steeghs en de griffier zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 3 maart 2017.
Tegenwoordig:
mr. H. Abbink, voorzitter,
mr. M. van Leent, advocaat-generaal,
mr. F.A.A.M. van der Veen, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.