ECLI:NL:GHARL:2017:1935

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 februari 2017
Publicatiedatum
8 maart 2017
Zaaknummer
200.202.445/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van gezinsproblematiek en opvoedcapaciteiten van de moeder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de uithuisplaatsing van de minderjarige [de minderjarige1]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, is van mening dat zij in staat is om [de minderjarige1] op te voeden en verzoekt de beschikking van de kinderrechter van 22 juli 2016 te vernietigen. De kinderrechter had destijds de uithuisplaatsing van [de minderjarige1] verlengd tot 11 augustus 2017, omdat de persoonlijke situatie van de moeder als onveilig en instabiel werd beoordeeld. De moeder heeft in de periode voor de zitting te maken gehad met ernstige problemen, waaronder huiselijk geweld, alcohol- en drugsgebruik, en suïcidaliteit. Ondanks dat de moeder aangeeft dat haar situatie is verbeterd, oordeelt het hof dat de gronden voor uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn. De GI (gecertificeerde instelling) heeft meerdere kansen voor de moeder gecreëerd om aan haar opvoedingsvaardigheden te werken, maar de voortgang is onvoldoende. Het hof concludeert dat de continuïteit en veiligheid van [de minderjarige1] niet gewaarborgd zijn bij een terugplaatsing bij de moeder. De beschikking van de kinderrechter wordt dan ook bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.202.445/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/167637 / JE RK 16-432)
beschikking van 16 februari 2017
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.S. Özsaran te Groningen,
en
Stichting Jeugdbescherming Noord,
gevestigd te Groningen,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI (gecertificeerde instelling).
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
de pleegouders,
wonende op een geheim adres.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 22 juli 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 21 oktober 2016;
- het verweerschrift met productie(s);
- een brief van de GI van 16 september 2016 met productie(s);
- een brief van de GI van 6 december 2016 met productie(s);
- een journaalbericht namens mr. Özsaran van 13 januari 2017 met productie(s);
- een journaalbericht namens mr. Özsaran van 16 januari 2017 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 17 januari 2017 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat en persoonlijk begeleidster van [B] , mevrouw [C] . Namens de GI zijn verschenen mevrouw [D] , gezinsvoogd, en de heer [E] , voormalig gezinsvoogd.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit de moeder is geboren [in] 2012 te [F] [de minderjarige1] (hierna: [de minderjarige1] ). De vader is onbekend, althans niet in beeld. De moeder is van rechtswege alleen belast met het gezag over [de minderjarige1] . Uit (een) eerdere relatie(s) van de moeder zijn geboren [in] 2007 [de minderjarige2] (hierna: [de minderjarige2] ) en [in]
2009 [de minderjarige3] (hierna: [de minderjarige3] ). [de minderjarige2] woont bij zijn grootouders vaderszijde. [de minderjarige3] is overleden op 6 januari 2010. De moeder is zwanger. De uitgerekende datum is 10 april 2017.
3.2
[de minderjarige1] staat sinds 11 augustus 2015 onder toezicht van de GI. Deze maatregel is geldig tot 11 augustus 2017.
3.3
Op 3 februari 2016 is [de minderjarige1] met een (spoed)machtiging uit huis geplaatst tot
11 augustus 2016.
3.4
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter deze machtiging verlengd, tot uiterlijk 11 augustus 2017.
3.5
[de minderjarige1] is op 3 februari 2016 geplaatst in een netwerkpleeggezin. Op 18 oktober 2016 is hij met spoed overgeplaatst naar de pleegouders.

4.De omvang van het geschil

De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen van de beschikking van 22 juli 2016. Deze grief ziet op de verlenging van de uithuisplaatsing. De moeder verzoekt de beschikking van 22 juli 2016 te vernietigen (het hof begrijpt voor zover het de uithuisplaatsing betreft) en (in zoverre) het verzoek van de GI tot verlenging van de uithuisplaatsing van [de minderjarige1] af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:265c lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter op verzoek van - voor zover hier aan de orde - de gecertificeerde instelling de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
5.2
De moeder kan zich met de verlenging van de uithuisplaatsing van [de minderjarige1] niet verenigen. Zij voert aan dat zij de opvoedcapaciteiten bezit die nodig zijn om [de minderjarige1] te verzorgen en op te voeden. Zij stelt hulpverlening te accepteren. Nu haar persoonlijke situatie is genormaliseerd kan [de minderjarige1] weer bij haar komen wonen, aldus de moeder. De moeder is van mening dat het perspectief van [de minderjarige1] bij haar is.
5.3
De GI vindt inmiddels dat het perspectief van [de minderjarige1] niet meer bij de moeder ligt. De GI stelt dat de moeder zowel voor als na de uithuisplaatsing van [de minderjarige1] meerdere kansen heeft gekregen om te werken aan haar opvoedingsvaardigheden en persoonlijke problematiek. Desondanks komt de hulpverlening niet van de grond en doen zich bij herhaling zodanige onrustige en dreigende situaties voor in het leven van de moeder dat een thuisplaatsing van [de minderjarige1] niet (meer) tot de mogelijkheden behoort.
5.4
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen is het hof van oordeel dat, anders dan de moeder aanvoert, de gronden voor uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn. Bij beschikking van 16 februari 2016 heeft de kinderrechter geoordeeld dat de persoonlijke situatie van de moeder op dat moment te onveilig en instabiel was voor [de minderjarige1] . De kinderrechter vond het destijds in het belang van zowel [de minderjarige1] als de moeder dat [de minderjarige1] in een pleeggezin verbleef. De komende periode zal moeten uitwijzen of de moeder in staat is om [de minderjarige1] - zo nodig met de inzet van de benodigde hulpverlening - een veilige en stabiele thuissituatie te bieden, aldus de kinderrechter op 16 februari 2016.
Voor zover de moeder stelt dat sprake is van gewijzigde omstandigheden acht het hof dat standpunt onvoldoende gemotiveerd. De noodzaak van de spoeduithuisplaatsing op
3 februari 2016 staat (ook wat de moeder betreft) niet ter discussie. [de minderjarige1] was daags ervoor voor de zoveelste keer getuige geweest van een (ernstig) geweldsincident in de thuissituatie bij de moeder. De moeder is na de uithuisplaatsing van [de minderjarige1] aanvankelijk vervallen in een situatie van (forse) verwaarlozing, aanhoudend huiselijk geweld en veelvuldig alcohol- en drugsgebruik. Zij heeft destijds ook twee pogingen tot suïcide gedaan. De moeder heeft ook erkend dat het in de periode van februari 2016 tot oktober 2016 slecht met haar ging. Zij stelt nu echter goed bezig te zijn. Sinds een paar maanden gaat het gewoon hartstikke goed met mij, aldus de moeder ter zitting van 17 januari 2017. Zij stelt dat zij ten gevolge van de behandeling bij [G] , momenteel enkel bestaande uit gesprekken met een psycholoog, veel rustiger is geworden.
Vaststaat dat de moeder is gediagnosticeerd met borderline en kampt met PTSS klachten. Zij heeft forse problemen met haar emotieregulatie. Voor zover bekend kenmerken haar leven en relaties zich de afgelopen jaren door een patroon van betrekkelijk rustige periodes afgewisseld door zeer onrustige periodes.
Met de GI wil het hof best aannemen dat de moeder momenteel in een "positieve flow" zit, maar dat neemt niet weg dat zij nog steeds niet is toegekomen aan het stelselmatig aanpakken van haar problemen die mede tot de uithuisplaatsing van [de minderjarige1] hebben geleid. Integendeel. Zij is in juli 2016 opnieuw zwanger geraakt. De moeder en de vader van de ongeboren baby hebben geen relatie met elkaar. Het toch al gecompliceerde leven van de moeder lijkt daardoor bepaald niet eenvoudiger te zijn geworden. Daarbij komt dat de door [G] voor de moeder geïndiceerd geachte EMDR-therapie op advies van het ziekenhuis is uitgesteld vanwege haar huidige zwangerschap.
5.5
Wat er ook zij van het bezwaar van de moeder dat de GI [de minderjarige1] 's perspectief ten onrechte enkel en alleen laat afhangen van het in september 2016 vroegtijdig beëindigen van haar traject richting opname in [H] , het hof is op grond van het vorenstaande van oordeel dat overduidelijk is dat de situatie van de moeder niet stabiel genoeg is om [de minderjarige1] in de ter beoordeling staande periode een veilige thuissituatie te kunnen bieden. Haar persoonlijke problematiek staat nog steeds op de voorgrond. Zolang zij de daarvoor door de professionals noodzakelijk geachte hulpverlening/therapie - om welke reden dan ook - nog niet heeft doorlopen, is de kans zeer groot dat het tot op heden door de moeder getoonde patroon van wisselvalligheid en onvoorspelbaarheid blijft met alle risico's van dien. [de minderjarige1] , thans 4,5 jaar oud, mag daar niet opnieuw aan worden blootgesteld. Hij heeft al veel meegemaakt en lijkt inmiddels tot rust te komen bij de pleegouders en laat daar gaandeweg minder angst zien. [de minderjarige1] ontwikkelt zich naar omstandigheden dan ook goed. Het is bijzonder spijtig dat de moeder niet in staat is geweest, ook niet na een verlengde intake bij [H] , om voldoende tijdig het belang van [de minderjarige1] op de eerste plaats te zetten.
5.6
Het hof is van oordeel dat bij het uitblijven van de verzochte verlenging de continuïteit van [de minderjarige1] en de veiligheid in zijn dagelijkse verzorging en opvoeding niet is gewaarborgd en beoordeelt de verlenging van de uithuisplaatsing dan ook noodzakelijk.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, te bekrachtigen.
7. De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 22 juli 2016, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, A.W. Beversluis en M.P. den Hollander, bijgestaan door mr. D.M. Welbergen als griffier, en is op 16 februari 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.