ECLI:NL:GHARL:2017:1811

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 maart 2017
Publicatiedatum
6 maart 2017
Zaaknummer
200.191.187/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Partneralimentatie en terugbetalingsverplichting in hoger beroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de partneralimentatie en de terugbetalingsverplichting van de man aan de vrouw. De partijen, die in 1990 met elkaar zijn gehuwd en in 2010 feitelijk uit elkaar zijn gegaan, hebben in 2013 hun huwelijk ontbonden. De rechtbank Overijssel had in een eerdere beschikking van 25 februari 2016 bepaald dat de man een bijdrage in de kosten van levensonderhoud aan de vrouw moest betalen. De man heeft hiertegen gegriefd en verzocht om de bestreden beschikking te vernietigen.

Het hof heeft in zijn uitspraak de ingangsdatum van de alimentatie, 1 april 2015, niet ter discussie gesteld. De rechtbank had de behoefte van de vrouw vastgesteld op € 2.630,- netto per maand, met een aanvullende behoefte van € 1.298,- netto per maand, wat resulteerde in een bruto behoefte van € 1.927,- per maand in 2015. De man heeft echter aangevoerd dat hij niet in staat is om de alimentatie te betalen vanwege zijn financiële situatie, die onder andere is beïnvloed door onroerende zaken in Turkije die hij niet kan verkopen.

Het hof heeft geoordeeld dat de man niet in staat is geweest om zijn huwelijkse schulden volledig af te lossen en heeft besloten om de bijdrage in de kosten van levensonderhoud over de periode van 1 april 2015 tot 1 januari 2018 op nihil te stellen. Voor de periode vanaf 1 januari 2018 is de bijdrage vastgesteld op € 1.554,- per maand. De beslissing van het hof houdt rekening met de financiële situatie van beide partijen en de afspraken die in het verleden zijn gemaakt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders verzochte is afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.191.187/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel C/08/172716 / FA RK 15-1366)
beschikking van 2 maart 2017
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. G.A.M. Jansen te Zoetermeer,
en
[verweerster],
wonende te [B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. S.H.G. Swennen te Schalkhaar.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, verder te noemen de rechtbank, van 25 februari 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 13 mei 2016;
- het verweerschrift met productie(s);
- een journaalbericht namens mr. Jansen van 24 mei 2016 met productie(s);
- een journaalbericht namens mr. Jansen van 17 juni 2016 met productie(s);
- een journaalbericht namens mr. Jansen van 2 december 2016 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Swennen van 30 november 2016.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 15 december 2016 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
Mr. Jansen heeft ter zitting mede het woord gevoerd aan de hand van een door hem overgelegde pleitnotitie.

3.De vaststaande feiten

3.1
Partijen zijn [in] 1990 met elkaar gehuwd. De man en de vrouw zijn eind 2010 feitelijk uit elkaar gegaan. Hun huwelijk is [in] 2013 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 9 november 2011, bekrachtigd door het toenmalige gerechtshof Leeuwarden bij beschikking van 20 december 2012, in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
Bij beschikking van de (toenmalige) rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Zwolle, van 4 juli 2012 heeft de rechtbank - voor zover hier van belang - met betrekking tot de verdeling van de tussen partijen bestaande huwelijksgoederengemeenschap bepaald dat:
"(…)
  • De beide woningen in Turkije, alsmede de bijbehorende inboedelgoederen en de zich aldaar bevindende scooter(s) worden verkocht en de netto opbrengst gelijkelijk tussen partijen verdeeld, een en ander voor zover partijen niet anders overeenkomen.
  • De aandelen in [C] Beheer B.V. (en in [D] B.V. voor zover niet in eigendom van Beheer) dienen op naam te worden gezet van de man. De man vrijwaart de vrouw voor claims van de fiscus en/of [C] Beheer B.V. ter zake van de rekening-courantvordering.
(…)
  • De man neemt de aflossing en rentebetalingen van de leningen voor zijn rekening onder gehoudenheid de vrouw ter zake te vrijwaren.
  • De vrouw dient de man bij wijze van overbedeling (€ 50.240,- minus € 1.029,- is) € 49.211,- te voldoen, te verhogen met de wettelijke rente vanaf vier weken na datum van deze beschikking.
(…)"
3.3
Bij de onder 3.1. genoemde beschikking van het hof Leeuwarden is - voor zover hier van belang - de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand -6 juni 2013- op € 1.693,- per maand bepaald.
3.4
Uit het proces-verbaal van 25 juni 2014 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag blijkt dat partijen ter afwikkeling van de tussen hen bestaande doch ontbonden huwelijksgemeenschap - voor zover hier van belang - zijn overeengekomen:
"1 De onroerende zaken in Turkije (een villa en een appartement) worden toebedeeld aan de man.
2 De man verbindt zich om de restantschuld aan [a-bank] te voldoen en vrijwaart de vrouw terzake van iedere aansprakelijkheid. De aan deze schuld verbonden kapitaalverzekering bij [E] - volgens de opgave van de man circa € 13.000,- - wordt toebedeeld aan de man.
3 De vrouw doet afstand van haar vordering tot betaling van achterstallige alimentatie. De vrouw ziet voorts af van een aanspraak op betaling van alimentatie tot 1 april 2015.
4 De vrouw heft op de door haar gelegde beslagen ten laste van de man onder [F] B.V. (productie 4 bij antwoord). De vrouw zal de deurwaarder per ommegaande instrueren. Het mogelijk onder dit beslag vallende vakantiegeld van de vrouw over 2013/2014, uitbetaald in 2014, komt toe aan de vrouw.
5 Met betrekking tot de alimentatieaanspraak van de vrouw met ingang van 1 april 2015 treden partijen met elkaar in overleg. De man zal aan de vrouw alle gegevens verstrekken die nodig zijn om de draagkracht van de man per die datum te bepalen. Voor het geval over de alimentatie per 1 april 2015 geen overeenstemming wordt bereikt, behoudt ieder van partijen zich het recht voor in dat geval de rechter om een beslissing te vragen.
6 De man doet afstand van zijn vordering op de vrouw ter zake van overbedeling en heft het terzake gelegde beslag derdenbeslag op. Daartoe zal de man de deurwaarder per ommegaande instrueren.
7 Partijen doen ook overigens over en weer afstand van alle vorderingen op elkaar die zij aan de ontbonden huwelijksgemeenschap zouden kunnen ontlenen, waaronder mede zijn te verstaan de vorderingen ter zake van achterstallig onderhoud van onroerende zaken in Turkije.
8 De overeenkomst met betrekking tot de punten 3 en 5 wordt ontbonden indien de man op enig moment zijn verplichtingen uit hoofde van de restschuld aan [a-bank] niet behoorlijk zou nakomen.
(…)"
3.5
De vrouw heeft de rechtbank bij inleidend verzoekschrift, binnengekomen bij de griffie van de rechtbank op 12 juni 2015, verzocht - kort gezegd - om de man te veroordelen om met ingang van 1 april 2015 een bedrag van € 1.607,- bruto per maand aan partneralimentatie aan de vrouw te voldoen. De man heeft zich daartegen verweerd en de rechtbank verzocht het verzoek van de vrouw af te wijzen.
3.6
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank - voor zover hier van belang - de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud over de periode van 1 april 2015 tot 1 september 2018 op € 1.105,- per maand en over de periode vanaf 1 september 2018 op € 1.554,- per maand bepaald. Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is de uitkering in de kosten van levensonderhoud van de vrouw. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking die bijdrage over de periode van 1 april 2015 tot 1 september 2018 op € 1.105,- per maand en over de periode vanaf 1 september 2018 op € 1.554,- per maand bepaald.
4.2
De man is met twee grieven in hoger beroep gekomen. De grieven van de man zien op de bij de beoordeling van zijn draagkracht mee te nemen lasten. De man verzoekt het hof - kort gezegd - de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het inleidend verzoek van de vrouw af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

de ingangsdatum
5.1
De door de rechtbank gehanteerde ingangsdatum van de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud (te weten: 1 april 2015) staat in hoger beroep niet ter discussie, zodat het hof daar ook vanuit zal gaan.
de behoefte en behoeftigheid van de vrouw
5.2
De rechtbank heeft geconcludeerd dat de behoefte van de vrouw destijds in 2012 op € 2.630,- netto per maand is gesteld en heeft haar aanvullende behoefte aan een bijdrage van de man in de kosten van haar levensonderhoud op een bedrag van € 1.298,- netto per maand (te weten: € 2.630,- minus € 1.332,-), derhalve € 1.927,- bruto per maand in 2015 gesteld. Aangezien daartegen in hoger beroep geen grieven zijn gericht, zal het hof daar bij de beoordeling van de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud vanuit gaan.
de draagkracht van de man
5.3
Er is in hoger beroep evenmin gegriefd tegen de door de rechtbank bij de beoordeling van de draagkracht van de man meegenomen inkomsten van de man, fiscale kortingen en (aftrek)posten en de huurlasten en ziektekosten van de man. Derhalve zal het hof ook op die punten aansluiting zoeken bij de berekening van de rechtbank van de draagkracht van de man.
5.4
In hoger beroep staat slechts ter discussie of bij de beoordeling van de draagkracht van de man rekening dient te worden gehouden met de kosten van het onderhoud van de onroerende zaken in Turkije, de aflossingen van de man aan de [a-bank] Bank ter zake de restschuld van de echtelijke woning en de aflossingen op de rekening-courantschuld bij [C] Beheer B.V.
5.5
Het hof houdt - net als de rechtbank - bij de beoordeling van de draagkracht geen rekening met de door de man gestelde onderhoudskosten ten aanzien van de onroerende zaken in Turkije. Door de man wordt enkel verwezen naar onderhoudskosten die hij in de jaren 2012, 2013 en 2014 zou hebben gemaakt. Nu in de onderhavige zaak de periode vanaf 1 april 2015 aan het hof ter beoordeling voorligt, heeft de man zijn stelling op dit punt onvoldoende onderbouwd.
5.6
Het hof is - anders dan de rechtbank - van oordeel dat bij de beoordeling van de draagkracht van de man rekening dient te worden gehouden met de door hem gestelde aflossing op de schuld aan de [a-bank] Bank en de rekening-courantschuld bij [C] Beheer B.V. en overweegt daartoe als volgt.
5.7
Partijen hebben destijds - blijkens bovengenoemd proces-verbaal van 25 juni 2014 - overeenstemming bereikt over onder meer de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie, de restschuld bij de [a-bank] Bank en de onroerende zaken in Turkije. Uit de verklaringen van partijen ter zitting in hoger beroep is gebleken dat partijen zijn overeengekomen dat de man de onroerende zaken in Turkije toebedeeld zou krijgen, omdat het partijen in die tijd niet lukte om samen tot afspraken te komen in het kader van de verkoop van deze onroerende zaken. De overeenstemming van partijen kwam er op neer dat de man alle huwelijkse schulden (waaronder de restschuld uit de verkoop van de voormalige echtelijke woning aan de [a-bank] Bank) en de rekening-courantschuld van de man bij [C] Beheer B.V. ter hoogte van € 100.000,- voor zijn rekening zou nemen, de vrouw de overbedelingsvordering van € 49.211,- niet aan de man behoefde te voldoen, de man in ruil daarvoor de onroerende zaken in Turkije kreeg toebedeeld en de vrouw over een bepaalde periode (te weten: tot 1 april 2015) zou afzien van een bijdrage van de man in de kosten van haar levensonderhoud. De bedoeling van partijen was destijds dat de man de onroerende zaken in Turkije zou verkopen en daarmee, alsmede met de inkomsten die hij niet aan partneralimentatie hoefde te besteden, (een deel van) de schuldenlast kon aflossen. Partijen zijn er bij het sluiten van de overeenkomst in 2014 kennelijk vanuit gegaan dat de man bovengenoemde schulden op 1 april 2015 wel (weer) afgelost zou hebben en financiële ruimte zou hebben voor het betalen van partneralimentatie.
5.8
De man stelt zich op het standpunt dat het in de huidige tijd - in verband met de politieke situatie in Turkije - niet lukt om de onroerende zaken te verhuren of te verkopen. Hij heeft er, naar eigen zeggen, zelf ook belang bij dat de onroerende zaken worden verkocht, aangezien het onderhoud van de onroerende zaken hem ook geld kost. Hoewel de rechtbank reeds in 2012 had bevolen dat de onroerende zaken in Turkije verkocht diende te worden, zijn de voorbereidingen daartoe volgens de man pas in de zomer van 2014 opgestart omdat partijen er eerst samen niet uitkwamen en de man de onroerende zaken eerst verkoopklaar wilde maken, nadat er was ingebroken en storm- en waterschade was geconstateerd. Hij heeft in 2016 een tweede makelaar ingeschakeld. De man heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat de vraagprijs van de onroerende zaken thans lager is dan de prijs waarvoor hij de onroerende zaken destijds heeft aangekocht.
5.9
De vrouw is van mening dat de man nog steeds een te hoge vraagprijs hanteert. Ook bij een lagere verkoopprijs zou de man volgens de vrouw zijn financiële positie kunnen verbeteren. De keuze van de man om te wachten totdat de markt weer aantrekt, mag niet ten koste van haar komen, aldus de vrouw.
5.1
Het hof is van oordeel dat de man voldoende heeft onderbouwd dat hij - mede vanwege het feit dat de onroerende zaken in Turkije nog niet zijn verkocht - nog niet in staat is geweest om de schuld aan de [a-bank] Bank en de rekening-courantschuld bij [C] Beheer B.V. in zijn geheel af te lossen. De vrouw heeft niet bestreden dat de man maandelijks een bedrag van € 1.000,- aflost op de schuld aan de [a-bank] Bank en een bedrag van € 1.000,- aflost op zijn rekening-courantschuld bij [C] Beheer B.V. Zij stelt enkel dat de man in de periode van 2010 tot 2014 voldoende financiële middelen tot zijn beschikking heeft gehad om aan zijn financiële verplichtingen in dat kader te kunnen voldoen, omdat hij in 2010 onder meer een ontslagvergoeding heeft ontvangen. Het hof gaat voorbij aan hetgeen de vrouw heeft opgemerkt over de inkomsten van de man in 2010, nu partijen hun onderlinge (financiële) verhoudingen op 25 juni 2014 hebben herijkt en dus aan de hand van recentere, te weten nadien opgetreden, feiten en omstandigheden beoordeeld dient te worden of de man in staat is om vanaf 1 april 2015 een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw te voldoen. Het hof is van oordeel dat genoegzaam is komen vast te staan dat de man niet in staat is geweest om de (huwelijkse) schuldenlast van partijen - die door de overeenstemming in 2014 voor zijn rekening is gekomen - volledig af te lossen. Gelet op het vorenstaande ziet het hof aanleiding om in redelijkheid nog tot 1 januari 2018 rekening te houden met de door de man gestelde aflossingen.
5.11
Op grond van de huidige op dit moment bekende feiten en omstandigheden dient naar het oordeel van het hof vanaf 1 januari 2018 geen rekening meer te worden gehouden met de door de man gestelde aflossingen, omdat alsdan naar alle waarschijnlijkheid - rekening houdend met de beide aflossingen van € 1.000,- per maand - de schuld aan de [a-bank] Bank al voor een groot deel en de rekening-courantschuld bij [C] Beheer B.V. nagenoeg geheel zullen zijn afgelost en daarbij van de man verwacht mag worden dat hij de onroerende zaken in Turkije voor 1 januari 2018 heeft verkocht, desnoods voor een lager bedrag dan hij wenst, om het dan nog resterende deel van de totale schuld bij de [a-bank] Bank en de rekening-courantschuld bij [C] Beheer B.V. daarmee te kunnen aflossen. Immers, dit is ook wat partijen bij het sluiten van de overeenkomst in 2014 voor ogen stond. Dit brengt met zich dat het hof voor de periode vanaf 1 januari 2018 zal aansluiten bij de aan de bestreden beschikking gehechte draagkrachtberekening van de man zonder aflossing, alsmede de aan de bestreden beschikking gehechte jusvergelijking over die periode, en de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud met ingang van 1 januari 2018 op een bedrag van € 1.554,- per maand zal bepalen.
5.12
Uit de in kopie aangehechte en door de griffier gewaarmerkte draagkrachtberekening volgt dat de man over de periode van 1 april 2015 tot 1 januari 2018 - berekend aan de hand van de tarieven 2015-1 - een beschikbare draagkrachtruimte heeft voor een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw van € 50,- netto per maand (derhalve € 104,- bruto per maand). Het hof heeft, evenals de rechtbank aanleiding gezien een jusvergelijking te maken over de periode van 1 april 2015 tot 1 januari 2018. Uitgaande van het door de rechtbank meegenomen netto besteedbaar inkomen van de vrouw en het draagkrachtloos inkomen van de vrouw, blijkt dat de vrouw over deze periode meer vrije ruimte overhoudt dan de man. Derhalve zal het hof de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud over de periode van 1 april 2015 tot 1 januari 2018 op nihil bepalen.
de teveel ontvangen partneralimentatie
5.13
Ter zitting is gebleken dat de man sinds de bestreden beschikking € 1.105,- per maand heeft voldaan en er geen sprake is van achterstallige termijnen. Dit brengt met zich dat de vrouw op basis van de onderhavige beschikking een teveel aan partneralimentatie zal hebben ontvangen. Nu in deze procedure de datum waarop de wijziging van de partneralimentatie in gaat (met terugwerkende kracht) tussen partijen niet in geschil is, de vrouw zich in de procedure niet heeft uitgelaten over terugbetaling door haar van teveel betaalde partneralimentatie en het hof niet beschikt over recente stukken van de vrouw betreffende haar vermogenssituatie, ziet het hof geen reden om de uit deze beslissing voortvloeiende terugbetalingsverplichting van de vrouw te matigen of op nihil te stellen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 25 februari 2016, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud over de periode van 1 april 2015 tot 1 januari 2018 op nihil en over de periode vanaf 1 januari 2018 op € 1.554,- per maand, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.W. Beversluis, mr. M.P. den Hollander en mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, bijgestaan door mr. R.J. Krist als griffier, en is op 2 maart 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.