ECLI:NL:GHARL:2017:1796

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 maart 2017
Publicatiedatum
6 maart 2017
Zaaknummer
16/00157 en 16/00158
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met betrekking tot aftrekposten en belastbare inkomens

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin de rechtbank de bezwaren van belanghebbende tegen de aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2012 en 2013 ongegrond heeft verklaard. Belanghebbende had aanslagen ontvangen voor de jaren 2012 en 2013, waarop hij bezwaar had aangetekend. De rechtbank oordeelde dat de bezwaren ongegrond waren, waarna belanghebbende in hoger beroep ging. De zaak betreft diverse aftrekposten, waaronder negatief loon, reiskosten, kosten in verband met de verzorging van zijn vader, en kosten voor levensonderhoud van zijn kinderen.

Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft op 7 maart 2017 uitspraak gedaan. Het Hof oordeelde dat belanghebbende voor het jaar 2012 recht heeft op een aftrek van negatief loon, waardoor het belastbare inkomen uit werk en woning van dat jaar verminderd wordt. Voor het jaar 2013 werd het beroep ongegrond verklaard. Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank voor het jaar 2012 vernietigd en de aanslag verminderd. Tevens werd de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende en moest het betaalde griffierecht worden vergoed.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor belanghebbende om aannemelijk te maken dat hij recht heeft op de gevraagde aftrekposten, en dat de belastingplichtige moet voldoen aan de voorwaarden voor aftrek, zoals het overleggen van bewijsstukken. Het Hof heeft de argumenten van belanghebbende voor de aftrek van reiskosten en kosten voor levensonderhoud van zijn kinderen verworpen, omdat hij niet aan de bewijslast voldeed. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken in cassatie te gaan.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummers 16/00157 en 16/00158
uitspraakdatum:
7 maart 2017
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 31 december 2015, nummers AWB 15/3035 en AWB 15/3161, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Utrecht(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende zijn voor de jaren 2012 en 2013 aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de bezwaren ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende werkte tot en met 2012 bij de [A] .
2.2.
Met dagtekening 9 augustus 2013 schrijft [B] ( [C] ) aan belanghebbende onder meer:
“ Onlangs hebben wij elkaar telefonisch gesproken. In dit gesprek gaf u aan dat u financiële schade heeft geleden omdat uw voormalige werkgever bij het einde van uw dienstverband een aantal zaken niet aan u heeft uitbetaald. Het betreft opgebouwde maar niet genoten verlofuren (327 uren) de eindejaarsuitkering en het vakantiegeld. U heeft mij verzocht te berekenen wat het totaal bedrag is van deze componenten.
Voorop staat dat ik niet betrokken ben geweest bij de afwikkeling van uw zaak. Wel moet ik u erop wijzen dat ik uit het dossier afleid dat u geen vordering heeft op uw voormalige werkgever. Dit in verband met de afspraken die destijds zijn gemaakt omtrent de beëindiging van uw dienstverband.
Op basis van uw salarisstrook van oktober 2012 komt ik tot de volgende bedragen:
- Verlofuren: 327 × € 12,10 = € 3956,70
- Eindejaarsuitkering: € 679,28
- Vakantiegeld: 909,00 ”
2.3.
Belanghebbende verleent zorg aan zijn vader. Hij wordt hiervoor uit het persoonsgebonden budget van zijn vader betaald. Belanghebbende en zijn vader hebben ervoor gekozen hun arbeidsrelatie als dienstbetrekking aan te merken (opting-in-regeling, artikel 4, onderdeel f, van de Wet op de loonbelasting 1964).
2.4.
Belanghebbende heeft drie kinderen. De kinderen wonen niet bij belanghebbende.
2.5.
Dochter [D] is geboren [in] 1991. In 2012 studeerde zij en had zij recht op studiefinanciering.
2.6.
Zoon [E] is geboren [in] 1992. Hij genoot in 2012 € 2.701 bijstandsuitkering en netto loon € 949. Voor het derde kwartaal 2012 heeft de Inspecteur ter zake van deze zoon uiteindelijk een aftrek levensonderhoud kinderen van € 355 in aanmerking genomen.
2.7.
Dochter [F] is geboren [in] 1994. Belanghebbende heeft een verklaring overgelegd waarin drs. [G] , Orthopedagoog/NVO-generalist, verklaart dat bij deze dochter dyslexie is vastgesteld. Deze dochter genoot in 2012 een netto loon van € 6.903.
2.8.
Bij brief van 17 september 2015 heeft belanghebbende een door SNS-bank verstrekt overzicht toegezonden. In dat overzicht staat:
Saldo 1‑1‑2012
Saldo 31‑12‑2012
Door u betaalde rente
Door u ontvangen rente
97.81.22.879
Klimrente Eind
10.000,00
10.000,00
0,00
0,00
880.29.88.293
SNS Keuzesparen
0,00
15.487,50
0,00
0,00
880.29.92.517
SNS Keuzedeposito
15.000,00
0,00
0,00
487,50
880.14.97.881
SNS Plussparen
15.000,00
15.367,65
0,00
367,65
Totaal sparen
40.000,00
40.855,15
0,00
855,15

3.Het geschil

3.1.
In geschil is of belanghebbende recht heeft op de volgende aftrekposten: negatief loon, reiskosten, aftrek kosten in verband met verzorging vader, levensonderhoud kinderen en ziektekosten. Voorts is de hoogte van rendementsgrondslag in geschil.

4.Beoordeling van het geschil

Negatieve inkomsten

4.1.
Belanghebbende stelt voor het jaar 2012 recht te hebben op een aftrek negatief loon van de [A] van € 5.545. Dit bedrag heeft, aldus belanghebbende, betrekking op bedragen inzake vakantietoeslag, overwerk en niet genoten vakantiedagen waarop hij recht had bij het einde van zijn dienstbetrekking bij de [A] . Deze bedragen zijn niet aan hem uitbetaald.
4.2.
De Inspecteur wijst erop dat niet uitbetaalde bedragen niet behoren te zijn opgenomen in het op de jaaropgave vermelde loon. Er zijn geen aanwijzingen dat deze bedragen wel zijn begrepen in de jaaropgave van belanghebbende. Nu deze bedragen niet in de jaaropgave zijn opgenomen, is er geen reden ze als negatief loon aan te merken, aldus de Inspecteur.
4.3.
De gegevens van de jaaropgave komen uit de loonadministratie van de werkgever. Deze moet daarop slechts het loon vermelden dat aan de werknemer is uitbetaald. Naar het oordeel van het Hof kan ervan worden uitgegaan dat deze gegevens met de werkelijkheid plegen overeen te stemmen. Belanghebbende heeft niets aangevoerd, waarom dat in dit geval anders zou zijn. Naar het oordeel van het Hof heeft de Inspecteur aannemelijk gemaakt dat belanghebbende het op de jaaropgave vermelde loon heeft genoten.
Reiskosten
4.4.
In het bij het beroep ingeleverde aangiftebiljet claimt belanghebbende een aftrek van € 436. Hij heeft twaalf treinkaartjes overgelegd van reizen die hij in de loop van 2012 heeft gemaakt: zeven kaartjes zijn een retour [Z] -Hilversum en vijf kaartjes zijn een retour [Z] -Utrecht.
4.5.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat aftrek slechts mogelijk is als belanghebbende een ov-verklaring van het vervoerbedrijf of een reisverklaring van zijn werkgever overlegt. Nu belanghebbende niet zo’n verklaring heeft, is aftrek niet mogelijk.
4.6.
Het Hof is het eens met de Rechtbank. Het Hof voegt daaraan toe dat aftrek van reiskosten slechts is toegestaan voor reizen die de belastingplichtige ten minste eenmaal per week over een reisafstand van meer dan 10 kilometer naar dezelfde arbeidsplaats maakt. De reizen waarvoor belanghebbende aftrek claimt voldoen daar niet aan. Ook daarom is geen aftrek mogelijk.
Kosten in verband met verzorging vader
4.7.
Belanghebbende verzorgde in de onderhavige jaren zijn vader en ontving daarvoor een tegemoetkoming uit een persoonsgebonden budget. Belanghebbende, zijn vader en de SVB, die de tegemoetkoming uitbetaalde, hebben gebruik gemaakt van de opting-in-regeling, waardoor deze inkomsten werden aangemerkt als loon uit dienstbetrekking. Daarom heeft de SVB daarop loonbelasting ingehouden en is, anders dan belanghebbende betoogt, aftrek van kosten niet mogelijk.
Kosten levensonderhoud dochter [D] (geboren [in] 1991)
4.8.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat belanghebbende op deze aftrek geen recht heeft, omdat deze dochter gedurende het gehele jaar 2012 recht had op studiefinanciering. Dan bestaat geen recht op kostenaftrek, ook al zou belanghebbende kosten voor deze dochter hebben betaald. Het Hof is het daarmee eens en voegt daaraan toe dat vanaf het tweede kwartaal van 2012 te meer geen kostenaftrek mogelijk was, reeds omdat deze dochter toen 21 jaar was.
Kosten levensonderhoud zoon [E] (geboren [in] 1992).
4.9.
In het bij het beroepschrift ingeleverde aangiftebiljet 2012 claimt belanghebbende een aftrek van € 355 voor het derde kwartaal 2012. Deze aftrek is verleend, zodat er voor het jaar 2012 geen geschil meer is.
4.10.
In het bij het beroepschrift ingeleverde aangiftebiljet 2013 claimt belanghebbende een aftrek van € 355 voor het eerste kwartaal van 2013. De kosten betreffen, aldus belanghebbende (brief van 8 april 2015), een buitenlandse reis en een overboeking van € 500.
4.11.
De Inspecteur wijst erop dat deze zoon in het eerste kwartaal van 2013 21 jaar is geworden en dat reeds daarom voor het tweede, derde en vierde kwartaal van dat jaar geen recht op aftrek bestaat.
4.12.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de betalingen waarvan bewijsstukken zijn overgelegd (betalingen aan restaurants en een vakantie), strekken tot ondersteuning in het levensonderhoud van dit kind. Voorts heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat hij zich tot het voorzien in het levensonderhoud gedrongen zou moeten voelen, aldus de Rechtbank.
4.13.
Het Hof onderschrijft het oordeel van de Rechtbank. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij in het eerste kwartaal van 2013 enige betaling heeft gedaan tot voorziening in het levensonderhoud van deze zoon. Hij komt daarom niet voor aftrek in aanmerking.
Kosten levensonderhoud dochter [F] (geboren [in] 1994).
4.14.
Belanghebbende claimt in het aangiftebiljet 2012 een aftrek van € 415 voor het eerste kwartaal en € 710 voor elk van de volgende kwartalen.
4.15.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat deze dochter in het vierde kwartaal van 2012 en het gehele jaar 2013 recht had op studiefinanciering en dat daarom in die tijdvakken geen recht bestaat op kostenaftrek. Naar het oordeel van het Hof is die beslissing juist. Daaraan doet niet af dat dit kind slechts recht had op een basisbeurs en dat belanghebbende daarnaast nog kosten betaalde. Ook doet daaraan niet af dat bij deze dochter dyslexie is vastgesteld, waardoor zij hogere uitgaven heeft dan anderen.
4.16.
Voor wat betreft de eerste drie kwartalen van 2012 voert de Inspecteur aan dat de dochter zelf inkomsten heeft genoten, dat belanghebbende geen inzicht heeft verschaft in de uitgaven van de dochter, zodat niet kan worden vastgesteld dat de dochter niet zelf in haar levensonderhoud kon voorzien.
4.17.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat deze dochter gelet op haar looninkomsten in haar eigen levensonderhoud kon voorzien en dat belanghebbende daarom geen recht heeft op kostenaftrek. Voorts heeft de Rechtbank in aanmerking genomen dat de overgelegde bewijsstukken van betaalde kosten met name betrekking hebben op een buitenlandse reis, die naar het oordeel van de Rechtbank niet behoort tot het normale bestedingspatroon van een
17-jarig kind.
4.18.
Op belanghebbende rust de last aannemelijk te maken dat deze dochter voor haar levensonderhoud mede was aangewezen op bijdragen van belanghebbende. Nu deze dochter zelf inkomsten heeft genoten en geen inzicht is verschaft in haar uitgaven, heeft belanghebbende naar het oordeel van het Hof niet aan deze bewijslast voldaan. Er bestaat daarom geen recht op deze aftrek. Dat belanghebbende niet op de hoogte was van de inkomsten van deze dochter, acht het Hof daarbij niet van belang. Als belanghebbende deze bijdragen voor zijn dochter heeft betaald zonder zich op de hoogte te stellen van haar inkomenspositie, kan niet worden gezegd dat hij zich redelijkerwijs gedrongen voelde tot het doen van deze bijdragen.
Ziektekosten
4.19.
Belanghebbende claimt in het aangiftebiljet 2012 een aftrek van € 2.850, als volgt gespecificeerd: medicijnen € 32, vervoer € 118, dieet € 2.700. Na een verhoging en aftrek van het drempelbedrag is de aftrek € 3.609. Ter zitting van het Hof heeft de Inspecteur ermee ingestemd dat deze aftrek wordt verleend.
4.20.
Belanghebbende stelt dat hij in 2013 kosten heeft gemaakt voor een behandeling door een kaakchirurg. De Inspecteur betwist dat, omdat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij deze kosten heeft betaald. Ter zitting van de Rechtbank heeft belanghebbende verklaard dat hij deze kosten aan de balie (contant of met pin) heeft betaald. Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende verklaard dat iemand anders deze kosten voor hem heeft betaald en dat hij die ander nadien deze kosten heeft terugbetaald. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat hij deze kosten heeft betaald. Er is daarom geen aftrek mogelijk. De overige kosten bedragen minder dan het drempelbedrag.
Box 3
4.21.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat de Inspecteur met het overleggen van renseignementen van banken aannemelijk heeft gemaakt dat het vastgestelde belastbare inkomen uit sparen en beleggen niet te hoog is.
4.22.
In hoger beroep voert belanghebbende aan dat op de renseignementen twee maal een tegoed van € 15.000 bij de SNS-bank staat vermeld en dat dat op een vergissing berust, omdat op slechts één rekening dat tegoed stond.
4.23.
Het Hof acht op grond van het door belanghebbende overgelegde overzicht aannemelijk dat belanghebbende beschikte over twee rekeningen met beide een tegoed van € 15.000. Kennelijk stond op de rekening Plussparen op 1 januari 2012 een saldo van € 15.000, is op deze rekening € 367,65 rente vergoed, is deze rente bij het saldo geboekt en stond op 31 december 2012 aldus € 15.367,65 op deze rekening. Op de rekening Keuzedeposito stond op 1 januari 2012 kennelijk eveneens € 15.000, is daarop € 487,50 rente vergoed en is het tegoed samen met de rente overgeboekt naar de rekening Keuzesparen. Het Hof acht aannemelijk dat de Inspecteur is uitgegaan van de juiste gegevens.
Tot slot
4.24.
Op grond van het vorenoverwogene is het hoger beroep voor het jaar 2012 gegrond en moet het belastbare inkomen uit werk en woning van dat jaar worden verminderd tot (€ 28.268 - € 3.609 =) € 24.659.
4.25.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op het verzamelinkomen. Belanghebbende heeft hiertegen geen zelfstandige grieven aangevoerd. Het verzamelinkomen over 2012 moet worden verminderd tot (€ 29.382 - € 3.609 =) € 25.773.
4.26.
Het beroep voor het jaar 2013 is ongegrond, zowel wat betreft de aanslag als wat betreft het verzamelinkomen.

5.Griffierecht en proceskosten

Omdat het Hof het hoger beroep gegrond verklaart, bepaalt het Hof dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt.
Het Hof ziet aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende voor de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken.
De proceskosten van belanghebbende zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht te berekenen op zijn reiskosten voor het bijwonen van de zittingen van de Rechtbank en het Hof, begroot op € 50.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze betrekking heeft op het jaar 2012,
– verklaart het tegen de uitspraken van de Inspecteur voor het jaar 2012 ingestelde beroep gegrond,
– vernietigt de uitspraak van de Inspecteur inzake het jaar 2012,
– vermindert de aanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.659 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.114,
– vermindert het verzamelinkomen tot € 25.773,
– bevestigt de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze betrekking heeft op het jaar 2013,
– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 50 en
– gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende de betaalde griffierechten vergoedt, te weten € 45 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 124 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van de Merwe, voorzitter, mr. A.J.H. van Suilen en mr. P.L.M. van Gorkom, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.
De beslissing is op 7 maart 2017 in het openbaar uitgesproken.
De griffier,
De voorzitter,
(S. Darwinkel)
(J. van de Merwe)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 7 maart 2017
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.