In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende, [X], tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 22 oktober 2015, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2011. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard. De Inspecteur had de aanslag vastgesteld op basis van een overnamesom van € 70.000, die belanghebbende ontving bij de verkoop van zijn onderneming, [A]. Belanghebbende betwistte de hoogte van de aanslag en stelde dat een deel van de overnamesom, € 27.500, als terugbetaling van werkkapitaal moest worden aangemerkt. De zaak werd behandeld op de zitting van 27 januari 2017, waar belanghebbende verzocht om uitstel van de zitting, omdat hij zich niet goed had kunnen voorbereiden. Dit verzoek werd door het Hof afgewezen, omdat de nieuwe gemachtigde van belanghebbende over de benodigde stukken beschikte.
Het Hof oordeelde dat de gehele overnamesom van € 70.000 terecht was aangemerkt als winst uit onderneming. Het Hof wees erop dat de onderneming van belanghebbende als eenmanszaak was ingeschreven en dat de winst volledig bij belanghebbende was verantwoord. De stelling van belanghebbende dat er sprake was van medegerechtigdheid door [B] en [C] werd niet gevolgd, omdat er geen bewijs was dat deze personen daadwerkelijk als medegerechtigden konden worden aangemerkt. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegewezen.