ECLI:NL:GHARL:2017:1691

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 februari 2017
Publicatiedatum
1 maart 2017
Zaaknummer
200.173.565/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over verhuurverplichtingen van vakantiewoningen in natuurdorp met betrekking tot verjaring en derdenbedingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellanten], eigenaren van een vakantiewoning in het Natuurdorp Suyderoogh, tegen de Vereniging van Eigenaren (VvE) van het natuurdorp. De VvE had in eerste aanleg gevorderd dat de zelfstandig verhurende eigenaren, waaronder [appellanten], zouden worden verboden om hun vakantiewoning zonder tussenkomst van de door de VvE aangewezen verhuurbemiddelingsorganisatie te verhuren. De voorzieningenrechter had deze vorderingen toegewezen, maar [appellanten] zijn in hoger beroep gegaan.

Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals die in het vonnis van de voorzieningenrechter zijn beschreven, en heeft zich gebogen over de vraag of de vordering van de VvE is verjaard. De VvE baseerde haar vordering op een bepaling in de Bijzondere Bepalingen van de akte van levering, waarin staat dat verhuur alleen via de VvE mag plaatsvinden. Het hof oordeelt dat de verjaringstermijn van vijf jaar van toepassing is en dat deze is aangevangen in 1999, toen [appellanten] zelfstandig zijn gaan verhuren. Dit betekent dat de vordering van de VvE in 2004 is verjaard, tenzij er sprake is van stuiting.

Het hof heeft vastgesteld dat de VvE niet voldoende heeft aangetoond dat de verjaring is gestuit. De VvE had aangevoerd dat er in 2009 een gedoogovereenkomst tot stand was gekomen, maar het hof oordeelt dat deze overeenkomst niet door [appellanten] is getekend en dat de VvE niet heeft aangetoond dat er een geldige overeenkomst is gesloten. Het hof vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter en wijst de vorderingen van de VvE af, waarbij het de VvE in de kosten van beide instanties veroordeelt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.173.565/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/155904 / KG ZA 15-99)
arrest van 28 februari 2017
in de zaak van

1.[appellant] ,

wonende te [A] (Duitsland),
hierna:
[appellant],
2. [appellante] ,
wonende te [A] (Duitsland),
hierna:
[appellante],
appellanten,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna gezamenlijk te noemen:
[appellanten] c.s.,
advocaat: mr. M. van Weeren, kantoorhoudend te Amsterdam,
tegen
Vereniging van Eigenaren van het Natuurdorp "Suyderoogh",
gevestigd te [B] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
de VvE,
advocaat: mr. J.H. Linstra, kantoorhoudend te Groningen.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 5 juni 2015 dat de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, heeft gewezen (hierna: de voorzieningenrechter).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 3 juli 2015,
- het herstelexploot d.d. 9 juli 2015,
- de memorie van grieven (met producties),
- de memorie van antwoord (met producties),
- een akte van de zijde van [appellanten] c.s.,
- een antwoordakte van de zijde van de VvE.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
[appellanten] c.s. vorderen in hoger beroep bij arrest dat het hof, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
“I. het vonnis van 5 juni 2015 (zaak-/rolnummer: C/18/155904/KG.ZA 15-99), waarvan
beroep, te vernietigen, en (in lijn met hetgeen in eerste aanleg en hoger beroep is
aangevoerd door Appellanten), onder verbetering en de aanvulling van gronden, opnieuw recht te doen, en, de vordering(en) van Suyderoogh alsnog (geheel, althans gedeeltelijk) af te wijzen;
II. Suyderoogh zal veroordelen om al hetgeen Appellanten ter uitvoering van het bestreden
vonnis van 5 juni 2015 aan Suyderoogh hebben voldaan of nog zullen voldoen aan Appellanten terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente van de dag van
betaling tot de dag van terugbetaling;
III. Suyderoogh te veroordelen in de proceskosten in beide instanties, nasalaris hieronder te
begroten, onder bepaling dat indien de gedingkosten niet binnen veertien dagen na de
dag waarop het arrest is gewezen aan Appellanten zijn voldaan, daarover vanaf de
veertiende dag wettelijke rente verschuldigd is.”

3.De vaststaande feiten

3.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.10 van het vonnis van 5 juni 2015, voor zover daartegen geen grieven zijn gericht, aangevuld met de feiten die in hoger beroep als niet of onvoldoende weersproken zijn komen vast te staan. Daarmee staat het volgende vast.
3.2
Natuurdorp Suyderoogh is een natuurdorp met 219 (vakantie)woningen in het Lauwersmeergebied in de provincie Groningen. Ongeveer tweederde van die woningen wordt verhuurd en ongeveer een derde wordt door de eigenaren gebruikt voor eigen recreatie.
3.3
[appellanten] c.s. zijn sinds 1994 eigenaar van een vakantiewoning (nummer [000] ) in het Natuurdorp Suyderoogh. In de akte van levering is het navolgende opgenomen (hierna te noemen: de Bijzondere Bepalingen):
“BIJZONDERE BEPALINGEN
1. De koper is verplicht lid te worden van de vereniging genaamd: Vereniging van Eigenaren van het Natuurdorp Suyderoogh, gevestigd te [B] en verplicht zich tot nakoming van de verplichtingen uit dat lidmaatschap voortvloeiende.
2. Zonder schriftelijke toestemming van de vereniging van eigenaren mag een bouwkavel niet
gedeeltelijk worden vervreemd, bij overtreding op verbeurte van de hierna sub 5 te vermelden boete.
3. Indien de koper het gekochte (met recreatie-landhuis) wenst te verhuren, zal dit dienen te
geschieden door bemiddeling van een door de Vereniging van Eigenaren aan te wijzen organisatie.
4. Op de gekochte kavel(s) zal maximaal één recreatie-landhuis mogen worden gebouwd.
5. De bepalingen van de leden I, 2, 3 en 4, in dit artikel vermeld - zolang deze leden van kracht zijn - alsmede de bepaling van dit lid, moeten bij elke vervreemding in eigendom of zakelijk genotsrecht van het geheel of een gedeelte van het bij deze akte verkochte aan de nieuwe verkrijger(s) in eigendom of zakelijk genotsrecht worden opgelegd, ten behoeve van de verkoper, diens rechtsopvolger(s) en voor de Vereniging van Eigenaren worden bedongen en aangenomen en in elke akte van vervreemding woordelijk worden opgenomen, zulks op verbeurte door de koper en iedere opvolgende eigenaar of zakelijk gerechtigde, die verzuimt op te leggen, te bedingen, aan te nemen of te doen opnemen van een onmiddellijk opeisbare boete van éénhonderd duizend gulden (f 100.000,--) per overtreding ten behoeve van de verkoper dan wel de Vereniging van Eigenaren en voorts één duizend gulden (f 1.000,--) voor elke dag dat de overtreding voortduurt.”
3.4
De VvE is een vereniging die bij notariële akte van 16 april 1993 is opgericht.
3.5
In de periode van 1994 tot en met 2003 heeft verhuur van de vakantiewoningen
op het Natuurdorp Suyderoogh plaatsgevonden via de verhuurorganisatie Creatief/Gran Dorado. Aanvankelijk hebben [appellanten] c.s. de verhuur van hun vakantiewoning via deze organisatie doen plaatsvinden. Omdat [appellanten] c.s. op enig moment ontevreden waren, hebben zij de verhuurovereenkomst met deze organisatie opgezegd.
3.6
Voor de periode 2004 tot en met 2008 heeft de VvE een overeenkomst gesloten met Landal Greenparks Beheer en Projecten B.V. (hierna te noemen: Landal), waarbij deze organisatie is aangewezen als de exclusieve verhuurbemiddelingsorganisatie die zich zal bezighouden met de verhuur van de individuele vakantiewoningen. Voor de periode 2008 tot en met 2013 heeft de VvE opnieuw een verhuurbemiddelingsovereenkomst gesloten met Landal en in 2013 heeft zij wederom een verhuurbemiddelingsovereenkomst met Landal gesloten, ditmaal met een looptijd van 7 jaar, ingaande op 1 januari 2014 en derhalve eindigende op 31 december 2020.
3.7
Vanaf 1999 hebben [appellanten] c.s. hun vakantiewoning zelfstandig verhuurd, dat wil zeggen zonder tussenkomst van de door de VvE aangewezen verhuurbemiddelings-organisatie. Naast [appellanten] c.s. hebben ook een aantal andere eigenaren van vakantiewoningen op het Natuurdorp Suyderoogh hun vakantiewoning zelfstandig verhuurd (hierna te noemen: de zelfstandig verhurende eigenaren).
3.8
Tijdens een overleg in februari 2013 tussen (een bestuursdelegatie van) de VvE en enkele zelfstandig verhurende eigenaren heeft de VvE aangegeven dat de gedoogovereenkomst die met enkele zelfstandig verhurende eigenaren was gesloten en waarbij het zelfstandig verhuren werd gedoogd, niet zou worden verlengd.
3.9
Bij brief van 29 mei 2013 heeft de VvE aan [appellanten] c.s. duidelijk gemaakt dat hun positie als zelfstandig verhurende eigenaren niet zou worden voortgezet, waarbij de mogelijkheid werd geboden om tot de verhuurpool van de VvE - met Landal als verhuurorganisatie - toe te treden.
3.1
In een overleg tussen (een bestuursdelegatie van) de VvE en onder andere [appellanten] c.s. op 5 februari 2014 heeft men gesproken over de situatie dat diverse eigenaren (onder wie [appellanten] c.s.) doorgaan met zelfstandige verhuur. Uit het daarvan opgemaakte conceptverslag blijkt de intentie om te streven naar een vreedzame oplossing en de afspraak dat het bestuur zich zou buigen over een voorstel voor een beperkte overgangs- c.q. gedoogperiode.
3.11
Nadien hebben [appellanten] c.s. hun lidmaatschap van de VvE opgezegd.
3.12
Bij brief van 14 maart 2014 heeft de VvE de zelfstandig verhurende eigenaren een voorstel gedaan. [appellanten] c.s. hebben te kennen gegeven daarmee niet in te stemmen.

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1
De VvE heeft in eerste aanleg kort gezegd gevorderd [appellanten] c.s. en de vier andere gedaagden (de vordering tegen één van de gedaagden is ingetrokken), die de zelfstandig verhurende eigenaren worden genoemd, (I) te verbieden om zonder tussenkomst van Landal hun vakantiewoning(en) te verhuren en hun (II) te gebieden hun vakantiewoning(en) niet langer op publieke websites aan te bieden, beide op straffe van een dwangsom dan wel (III) voor zover rechtens zou komen vast te staan dat aan hen het verhuurverbod niet is opgelegd of voor hen niet geldt, hen hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een boete van € 45.378,- en van € 453,78 voor elke dag dat de overtreding voortduurt, (IV) met veroordeling in de buitengerechtelijke en de proceskosten.
4.2
De VvE heeft aan haar vordering het bepaalde onder punt 3 van de Bijzondere Bepalingen ten grondslag gelegd. Daar staat dat indien de eigenaar zijn vakantiewoning wenst te verhuren, dit dient te geschieden via bemiddeling van een door de VvE aangewezen organisatie. Ter nadere toelichting hierop heeft de VvE aangevoerd dat het hier een derdenbeding betreft dat door de VvE is aanvaard, zodat de VvE een zelfstandig vorderingsrecht jegens de zelfstandig verhurende eigenaren heeft.
4.3
De zelfstandig verhurende eigenaren hebben de spoedeisendheid betwist alsmede de ontvankelijkheid van de VvE. Voorts hebben zij zich onder andere op het standpunt gesteld dat de rechtsvordering van de VvE is verjaard, althans dat er sprake is van rechtsverwerking, althans zich beroepen op de vernietigbaarheid van punt 3 van de Bijzondere Bepalingen op grond van artikel 6:237 sub j BW.
4.4
De voorzieningenrechter heeft de vorderingen I en II van de VvE toegewezen en de zelfstandig verhurende eigenaren veroordeeld in de proceskosten van de VvE. De voorzieningenrechter heeft kort gezegd overwogen dat sprake is van een spoedeisend belang, dat de VvE ontvankelijk is in haar vordering en dat de zelfstandig verhurende eigenaren het beroep op verjaring hebben prijsgegeven door het sluiten van de gedoogovereenkomst in 2009, zodat het beroep op verjaring moet worden verworpen. Ook alle overige verweren zijn door de voorzieningenrechter verworpen, zodat de zelfstandig verhurende eigenaren gebonden zijn aan het bepaalde onder punt 3 van de Bijzondere Bepalingen.

5.De beoordeling van de grieven en de vordering

5.1
Naar het oordeel van het hof duidt het oorspronkelijk door de VvE gestelde op een spoedeisend belang. Niet is gebleken dat het spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening in appel is komen te ontbreken, zodat het hof een spoedeisend belang aanwezig acht.
5.2
[appellanten] c.s. zijn met 8 grieven opgekomen tegen het vonnis van de voorzieningenrechter van 5 juni 2015.
Grief Iricht zich tegen de vaststelling door de voorzieningenrechter dat tussen de VvE en [appellanten] c.s. in 2009 een gedoogovereenkomst tot stand is gekomen. Met
grief IIkomen [appellanten] c.s. op tegen de verwerping van het beroep op verjaring door de voorzieningenrechter.
Grief IIIricht zich tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat het bepaalde onder punt 3 van de Bijzondere Bepalingen geen algemene voorwaarde in de zin van artikel 6:231 BW is en
grief IVricht zich tegen het oordeel dat niet ter zake doet of de eventueel tussen [appellanten] c.s. en Landal te sluiten overeenkomst onredelijk bezwarende bedingen bevat. Tegen de verwerping van het beroep op een opschortingsrecht door de voorzieningenrechter richt zich
grief V.
Grief VIkomt er op neer dat de voorzieningenrechter ten onrechte niet in het dictum heeft laten terugkomen dat voor op dat moment bestaande (reeds gesloten) huurovereenkomsten geen dwangsommen kunnen worden gevorderd door de VvE.
Grief VIIten slotte, richt zich tegen het gebod van de voorzieningenrechter de vakantiewoningen niet langer op publieke websites aan te bieden. De laatste grief,
grief VIII, is een zogenaamde veeggrief.
5.3
Het beroep op verjaring van [appellanten] c.s. zal als meest verstrekkend verweer eerst door het hof worden beoordeeld. Het hof zal daarom eerst grief II en in het verlengde daarvan grief I beoordelen.
5.4
Gelet op het tussen partijen gevoerde debat is allereerst de vraag aan de orde welke verjaringstermijn van toepassing is. [appellanten] c.s. hebben aangevoerd dat de verjaringstermijn van artikel 3:307 BW van toepassing is, hetgeen door de VvE is bestreden. Het draait daarbij om de vraag of in het onderhavige geval sprake is van een verbintenis uit overeenkomst tot een geven of een doen. Artikel 3:307 BW bepaalt dat een vordering tot nakoming van een dergelijke verbintenis verjaart door verloop van vijf jaar na de aanvang van de dag volgende op de dag waarop de vordering opeisbaar is geworden.
5.5
Tussen partijen is niet in geschil dat punt 3 van de Bijzondere Bepalingen (inhoudende: “Indien de koper het gekochte (met recreatie-landhuis) wenst te verhuren, zal dit dienen te geschieden door bemiddeling van een door de Vereniging van Eigenaren aan te wijzen organisatie”) een derdenbeding is. Tussen partijen is voorts niet in geschil dat dit derdenbeding door de VvE is aanvaard. Door die aanvaarding is de VvE, anders dan zij lijkt te menen, partij geworden bij de overeenkomst (zie artikel 6:254 BW). Dit betekent dat de VvE nakoming kan vorderen van de door [appellanten] c.s. jegens de verkoper aangenomen verplichting om niet buiten een door de VvE aangewezen organisatie om hun vakantiewoning te verhuren, zoals de VvE zelf ook heeft gesteld in haar inleidende dagvaarding. Deze verplichting kan worden gekwalificeerd als een verplichting om te doen, namelijk (in geval van verhuur) het verhuren van de vakantiewoning via de aangewezen organisatie. Het is deze verplichting die de VvE aan haar vordering in kort geding ten grondslag heeft gelegd, te weten dat zij een zelfstandig vorderingsrecht heeft jegens de eigenaren van de vakantiewoningen ter zake het bepaalde onder punt 3 van de Bijzondere Bepalingen. Dat de VvE feitelijk geen nakoming van deze verplichting heeft gevorderd, maar een verbod om zonder tussenkomst van Landal de vakantiewoning te verhuren, doet hier niet aan af, nu dit verbod is gebaseerd op de verplichting onder punt 3 van de Bijzondere Bepalingen.
5.6
Voor zover de VvE heeft bedoeld te stellen dat sprake is van onrechtmatig handelen door [appellanten] c.s. jegens de VvE, faalt deze stelling, nu de VvE heeft nagelaten dit te onderbouwen. Zij heeft volstaan met de stelling dat sprake is van een stelselmatige voortdurende inbreuk op een subjectief recht van de VvE waardoor zij doorlopend schade ondervindt, welke stelling niet althans onvoldoende nader is uitgewerkt of toegelicht. Gelet hierop is naar het voorlopig oordeel van het hof de verjaringstermijn van artikel 3:307 BW van vijf jaar van toepassing.
5.7
Thans is de vraag aan de orde wanneer de verjaringstermijn van artikel 3:307 BW is aangevangen. In dat kader is door de VvE aangevoerd dat het gaat om een verbintenis tot nakoming na onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 3:307 lid 2 BW, zodat de verjaringstermijn pas is gaan lopen met het verzenden van de brief van 29 mei 2013 van de VvE waarin zij heeft gesteld dat [appellanten] c.s. niet zelfstandig mogen verhuren.
5.8
Artikel 3:307 lid 2 BW bepaalt dat in geval van een verbintenis tot nakoming na onbepaalde tijd, de in lid 1 bedoelde termijn pas loopt van de aanvang van de dag, volgende op die waartegen de schuldeiser heeft medegedeeld tot opeising over te gaan, en verjaart de in lid 1 bedoelde rechtsvordering in elk geval door verloop van twintig jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waartegen de opeising, zonodig na opzegging door de schuldeiser, op zijn vroegst mogelijk was. Van een verbintenis tot nakoming na onbepaalde tijd in de zin van artikel 3:307 lid 2 BW is geen sprake. Uit het bepaalde onder 3 van de Bijzondere Bepalingen volgt immers op geen enkele wijze dat de verplichting niet terstond opeisbaar zou zijn. Nu zonder nadere toelichting, die ontbreekt, uit het bepaalde onder 3 van de Bijzondere Bepalingen niet valt af te leiden dat sprake is van nakoming na onbepaalde tijd, dient het beroep op artikel 3:307 lid 2 BW van de VvE te worden verworpen. Ingevolge het bepaalde in artikel 3:313 BW is de termijn van verjaring aangevangen op de dag volgende op die waarop de onmiddellijke nakoming kon worden gevorderd. Vaststaat dat [appellanten] c.s. sinds 1999 hun vakantiewoning zelfstandig verhuren. Naar het voorlopig oordeel van het hof is de verjaringstermijn dan ook aangevangen in 1999. Dit brengt met zich dat de verjaring in 2004 is voltooid, behoudens stuiting.
5.9
Ingevolge artikel 3:317 lid 1 BW wordt de verjaring van een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis gestuit door een schriftelijke aanmaning of door een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig het recht op nakoming voorbehoudt.
5.1
Uit het verweer op grief I maakt het hof op dat de VvE het standpunt inneemt dat een eventuele verjaring is gestuit, nu zij stelt dat zij zich het recht op nakoming ondubbelzinnig heeft voorbehouden in de gedoogovereenkomst bij de bespreking en de totstandkoming waarvan [appellanten] c.s. betrokken zijn geweest en dat [appellanten] c.s. wisten dat zelfstandige verhuur niet was toegestaan. De VvE verwijst daarbij naar de e-mail correspondentie uit 2004, in het bijzonder de e-mail d.d. 30 maart 2004 (in de stukken staat 2014 doch het hof neemt aan dat hier sprake is van een verschrijving). Het verweer faalt. De VvE heeft onvoldoende duidelijk gemaakt wat de inhoud was van de gedoogovereenkomst die blijkbaar in 2004 is besproken, dat [appellanten] c.s. die overeenkomst heeft ontvangen en dat daaruit volgt dat het recht op nakoming ondubbelzinnig werd voorbehouden door de VvE. De stelling dat [appellanten] c.s. wisten dat zelfstandige verhuur niet was toegestaan en dat de VvE dit wilde gedogen is onvoldoende voor een geslaagd beroep op verjaring, gelet op de eisen die artikel 3:317 stelt aan een stuiting. Het bewijsaanbod van de VvE dat zij telkenmale heeft gewezen op het verbod tot zelfstandige verhuur en dat zelfstandige verhuur niet werd getolereerd, is gelet op het vorenstaande naar het voorlopig oordeel van het hof ook niet ter zake dienend en zal om die reden gepasseerd worden. Waar het immers om gaat is of de VvE zich jegens [appellanten] c.s. in een schriftelijke mededeling het recht op nakoming ondubbelzinnig heeft voorbehouden.
5.11
Indien er echter veronderstellenderwijs vanuit wordt gegaan dat de verjaring in 2004 met het verzenden van een gedoogovereenkomst en de kennisneming daarvan door [appellanten] c.s. is gestuit, dan betekent dit dat een nieuwe verjaringstermijn van vijf jaar is gaan lopen die ergens in 2009 is geëindigd. Door de VvE is niet gesteld dat de verjaring in die periode opnieuw is gestuit, hetgeen betekent dat de rechtsvordering in dat geval ergens in 2009 is verjaard.
5.12
Wel heeft de VvE aangevoerd dat – ook – met [appellanten] c.s. in 2009 een gedoogovereenkomst is gesloten. Gelet op het door de VvE in eerste aanleg aangevoerde en hetgeen door de VvE is aangevoerd bij de toelichting op grief I, begrijpt het hof dit verweer van de VvE aldus, dat met aanvaarding van de gedoogovereenkomst in 2009 door [appellanten] c.s. afstand is gedaan van de reeds voltooide verjaring.
5.13
Het hof zal daarom thans beoordelen of tussen de VvE en [appellanten] c.s. een gedoogovereenkomst tot stand is gekomen. Tussen partijen is in appel vast komen te staan dat de gedoogovereenkomst niet door [appellanten] c.s. is getekend. De VvE heeft evenwel aangevoerd dat [appellanten] c.s. desondanks de overeenkomst wel hebben aanvaard. Ter onderbouwing hiervan is door de VvE verwezen naar de e-mailcorrespondentie overgelegd als productie 2 bij memorie van antwoord. [appellanten] c.s. betwisten de overeenkomst te hebben aanvaard.
5.14
Het hof oordeelt als volgt. De VvE stelt zelf, hetgeen ook uit de e-mailcorrespondentie blijkt, dat [appellanten] c.s. een voorwaarde stelden. Uit de e-mail d.d. 30 maart 2004 waarnaar de VvE verwijst, blijkt dat de VvE de door [appellanten] c.s. gestelde voorwaarde niet accepteert. Niet gesteld is door de VvE dat die voorwaarde nadien alsnog door de VvE is geaccepteerd en dat daarmee een perfecte overeenkomst tot stand is gekomen. Wat hier echter ook van zij, de overgelegde e-mailcorrespondentie dateert uit 2004 en de gedoogovereenkomst zou in 2009 gesloten zijn. Door de VvE wordt geen verklaring gegeven voor dit tijdsverloop, noch geeft zij informatie over de tussenliggende periode en ook is onduidelijk of het hier om dezelfde gedoogovereenkomst gaat. Daarbij worden jaartallen foutief weergegeven, hetgeen de duidelijkheid niet ten goede komt. Gelet op het verweer van [appellanten] c.s. had het op de weg gelegen van de VvE om haar stelling dat [appellanten] c.s. de gedoogovereenkomst in 2009 hebben aanvaard nader te onderbouwen, nu daar blijkbaar voor het laatst in 2004 contact over is geweest. Gelet hierop heeft de VvE naar het voorlopig oordeel van het hof niet aan haar stelplicht voldaan, zodat aan bewijslevering niet wordt toegekomen, en het verweer van de VvE dat [appellanten] c.s. afstand hebben gedaan van verjaring door het hof wordt verworpen. Dit brengt met zich dat de grieven I en II slagen.
5.15
Nu de grieven I en II slagen, behoeven de overige grieven geen bespreking meer. Het slagen van de grieven I en II brengt met zich dat het door de VvE onder I en II gevorderde dient te worden afgewezen en het bestreden vonnis niet in stand kan blijven. Wel brengt de devolutieve werking van het appel met zich dat het hof dient te beoordelen of het door de VvE in eerste aanleg onder III gevorderde voor toewijzing in aanmerking komt. In eerste aanleg heeft de VvE voor het geval rechtens zou komen vast te staan dat het verhuurverbod niet is opgelegd of niet geldt, hoofdelijk veroordeling gevorderd van de zelfstandig verhurende eigenaren tot betaling van een boete van € 45.378,- en een boete van € 453,78 voor elke dag dat de overtreding voortduurt. Nog daargelaten dat door de VvE geen grondslag is aangevoerd voor deze vordering, brengt het feit dat de rechtsvordering van de VvE jegens [appellanten] c.s. is verjaard niet met zich dat het verhuurverbod niet geldt of niet is opgelegd. Door de verjaring is het recht niet tenietgaan - het verhuurverbod geldt nog steeds, ook voor [appellanten] c.s. - maar is slechts het vorderingsrecht verjaard. In geval van verkoop zal [appellanten] c.s. dan ook gehouden zijn het beding aan een koper door te geven. De aan het gevorderde onder III verbonden voorwaarde is dan ook niet vervuld. Gelet hierop dient ook het onder III door de VvE gevorderde te worden afgewezen.

6.De slotsom

6.1
De grieven slagen, zodat het bestreden vonnis moet worden vernietigd.
6.2
Als de (overwegend) in het ongelijk te stellen partij zal het hof de VvE in de kosten van beide instanties veroordelen.
De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van [appellanten] c.s. zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 262,-
- salaris advocaat
€ 452,-(1 punt x tarief II (€ 452,-))
Totaal € 714,-
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [appellanten] c.s. zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 101,95
- griffierecht € 311,-
- salaris advocaat
€ 1.341,-(1,5 punten x tarief II (€ 894,-))
Totaal € 1.753,95
6.3
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.
6.4
Als eveneens niet weersproken zal het hof de vordering van [appellanten] c.s. tot terugbetaling van de reeds betaalde proceskosten toewijzen.

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van 5 juni 2015 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen en doet opnieuw recht;
veroordeelt de VvE om al hetgeen [appellanten] c.s. ter uitvoering van het bestreden vonnis van 5 juni 2015 aan de VvE hebben voldaan aan [appellanten] c.s. terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente van de dag van betaling tot de dag van terugbetaling;
veroordeelt de VvE in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van [appellanten] c.s. wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op € 262,- voor verschotten en op € 452,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 412,95 voor verschotten en op
€ 1.341,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief; te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
veroordeelt de VvE in de nakosten, begroot op € 131,-, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 68,- in geval de VvE niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden; een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening.
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.W. Zandbergen, I.F. Clement en H.M. Fahner en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
28 februari 2017.