Uitspraak
MedCos F&D,
[geïntimeerde],
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De verdere beoordeling van de grieven en de vordering
In de akte van 30 december 2007 wordt verwezen naar de notariële akte van schuldbekentenis van 10 oktober 2005 tussen Houdstermaatschappij C.R. van der Kamp B.V. (hierna: Van der Kamp B.V.) en [geïntimeerde] , waarin [geïntimeerde] verklaart een bedrag van
€ 45.832,18 (€ 44.055,58, te vermeerderen met rente) schuldig te zijn uit hoofde van een aantal in die akte genoemde bij onderhandse akte aangegane geldleningen en zich verplicht dit bedrag, vermeerderd met 6% rente, terug te betalen in maandelijkse termijnen van
€ 1.076,37 (inclusief rente). Zoals het hof heeft overwogen in het tussenarrest van
15 september 2015 volgt uit deze akte niet dat
MedCos F&Deen vordering op [geïntimeerde] heeft. De akte is opgemaakt tussen [geïntimeerde] en Van der Kamp B.V. Wel levert deze (authentieke) akte dwingend bewijs op jegens een ieder van het feit dat [geïntimeerde] op
10 september 2015 een bedrag van € 45.832,18 schuldig was aan Van der Kamp B.V.
Bij onderhandse akte van 29 december 2007 met als aanduiding "overdracht rechten van geldlening d.d. 29 december 2007" tussen "MediFinance Financieringen en Dienstverlening BV", [geïntimeerde] en Van der Kamp B.V. heeft Van der Kamp B.V. haar vorderingen uit hoofde van de notariële akte van 10 oktober 2005 overgedragen aan de eerstgenoemde vennootschap. [geïntimeerde] heeft niet bestreden dat hij deze akte heeft ondertekend. Uit het door MedCos F&D overgelegde uittreksel uit het handelsregister volgt dat "Medi Finance Financieringen en Dienstverlening BV" een van haar handelsnamen is. [geïntimeerde] heeft dat ook niet bestreden. Het hof gaat daar dan ook vanuit. Dat betekent dat Van der Kamp B.V. haar in de notariële akte van 10 oktober 2005 vastgelegde vordering op [geïntimeerde] aan MedCos F&D heeft gecedeerd. Van deze cessie is aan [geïntimeerde] , die de akte van cessie heeft ondertekend, mededeling gedaan.
Het hof acht met deze akte, met de door MedCos F&D overgelegde correspondentie tussen MedCos B.V. en ABN AMRO Bank N.V. en met het overgelegde betalingsbewijs bewezen dat MedCos B.V. een schuld van [geïntimeerde] aan ABN AMRO Bank N.V. heeft betaald en dat partijen in verband daarmee een overeenkomst van geldlening zijn aangegaan betreffende de door MedCos B.V. voor [geïntimeerde] betaalde bedragen. Daarmee staat echter nog niet vast dat MedCos F&D een vordering uit hoofde van geldlening op [geïntimeerde] heeft gekregen. MedCos B.V. en MedCos F&D zijn verschillende vennootschappen. Gesteld noch gebleken is dat MedCos B.V. haar vordering op [geïntimeerde] heeft overgedragen aan MedCos F&D. Met de overgelegde stukken heeft MedCos F&D dan ook niet bewezen dat [geïntimeerde] het bedrag van € 24.324,-, dat in de akte van 30 december 2007 begrepen zou zijn, aan haar verschuldigd is.
[geïntimeerde] is betaald. De akte van 30 december 2007 heeft volgens haar mede betrekking op dit bedrag. MedCos F&D beroept zich voor deze stelling op een door haar overgelegd rekeningafschrift. Het hof stelt vast dat dit rekeningafschrift betrekking heeft op een bankrekening op naam van MedCos B.V., niet op naam van MedCos F&D. [geïntimeerde] heeft gewezen op de omschrijving van de betaling "Voorschot conform afspraak d.d. 16 oktober jl.". Volgens hem betrof de betaling een voorschot op het [geïntimeerde] nog toekomende loon. Wat daar ook van zij, de omschrijving van de betaling biedt geen steun voor de stelling dat de betaling ten titel van geldlening is geschied. Nu de betaling bovendien afkomstig is van een andere vennootschap dan MedCos F&D is niet bewezen dat MedCos F&D ook dit bedrag aan [geïntimeerde] heeft geleend.
30 december 2007. [geïntimeerde] heeft echter aangeboden tegenbewijs te leveren door getuigen. Hij heeft aangegeven welke getuigen hij in dat verband wenst te horen. Het hof zal [geïntimeerde] in de gelegenheid stellen tegenbewijs te leveren door getuigen. Het hof merkt daarbij op dat indien MedCos F&D
ten aanzien van het onderwerp van de bewijsleveringgetuigen wil doen horen, zij deze getuigen bij gelegenheid van de contra-enquête dient te laten horen (vgl. Hoge Raad 26 april 2014, ECLI:NL:HR:2013:BZ8766).
3.De beslissing
7 maart 2017, waarna dag en uur van het verhoor (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld;