ECLI:NL:GHARL:2017:1545

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 februari 2017
Publicatiedatum
23 februari 2017
Zaaknummer
21-007582-15
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van brandstichting en veroordeling voor wapenbezit en dierenleed

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte werd vrijgesproken van de ten laste gelegde brandstichtingen in zijn woning en garage, omdat er onvoldoende wettig bewijs was voor zijn daderschap. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot vier jaar gevangenisstraf, maar het hof kwam tot de conclusie dat er geen bewijs was dat de verdachte de branden had aangestoken. De verdachte had op 14 februari 2015 brand gesticht in zijn woning en een auto in een garage, maar het hof oordeelde dat er geen bewijs was dat hij dit had gedaan.

Wel werd de verdachte veroordeeld voor het voorhanden hebben van een semi-automatisch pistool en het doodschieten van zijn hond. Het hof legde een gevangenisstraf van één jaar op, met aftrek van voorarrest. Het wapen en de munitie werden onttrokken aan het verkeer. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat er geen causaal verband kon worden vastgesteld tussen de gevorderde schade en de bewezen feiten. Het hof oordeelde dat de verdachte strafbaar was, ondanks het ontbreken van eerdere veroordelingen, en dat de opgelegde straf recht deed aan de ernst van de feiten.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-007582-15
Uitspraak d.d.: 24 februari 2017
Tegenspraak
Promis
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 29 december 2015 met het parketnummer 18-950012-15 in de strafzaak van

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1957] ,
ten tijde van het onderzoek ter terechtzitting van 10 februari 2017 verblijvende in de penitentiaire inrichting Leeuwarden.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het gerechtshof van 12 augustus 2016 en 10 februari 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het gerechtshof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, ertoe strekkende dat het gerechtshof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen en inhoudende dat het gerechtshof de verdachte zal vrijspreken van het onder 1 en 2 aan hem ten laste gelegde en ter zake van het onder 3 en 4 aan hem ten laste gelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het gerechtshof de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal verklaren in de vordering tot schadevergoeding. De advocaat-generaal heeft de schriftelijke vordering na voorlezing aan het gerechtshof overgelegd.
Het gerechtshof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. J.W. Brouwer, ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd.

Het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht

Bij het hierboven genoemde vonnis heeft de rechtbank de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 aan hem ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de rechtbank de teruggave aan de verdachte gelast van de in beslag genomen kleding, de onttrekking aan het verkeer gelast van het in beslag genomen wapen en de in beslag genomen munitie en de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
Het gerechtshof zal het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht vernietigen omdat het gerechtshof op onderdelen tot een andere bewijsbeslissing - en dientengevolge tot een andere strafoplegging - komt dan de rechtbank. Het gerechtshof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 14 februari 2015 te [plaats] opzettelijk brand heeft gesticht in/op/aan een woning, gelegen aan de [adres] , immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk (de zolderverdieping van) die woning in brand gestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met (de zolderverdieping van) die woning, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die woning en/of inboedel geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor een op korte afstand van die woning staand garagegebouw en/of (een) zich in dat garagegebouw bevindend(e) goed(eren) en/of een op korte afstand van die woning staande andere woning en/of de inboedel daarvan, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was,
en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) zich in die andere woning bevindend(e) perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was.
2.
hij op of omstreeks 14 februari 2015 te [plaats] opzettelijk brand heeft gesticht in/op/aan een auto, staande in een garagegebouw, gelegen aan/nabij de [adres] , immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk die auto in brand gestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met die auto, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die auto geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor dat garagegebouw en/of (een) zich in dat garagegebouw bevindend(e) goed(eren) en/of een op korte afstand van dat garagegebouw staande woning(en) (behorende bij perceel [adres] ) en/of de inboedel van die woning(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was,
en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) zich in de woning (behorende bij perceel [adres] ) bevindend(e) perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was.
3.
hij op of omstreeks 14 februari 2015 te [plaats] een of meer wapens van categorie III, te weten een semiautomatisch pistool, (merk Manurhin, model Walther PPK, kaliber 7.65 mm), en/of munitie van categorie III, te weten 3 kogelpatronen en/of 1 huls, voorhanden heeft gehad.
4.
hij op of omstreeks 14 februari 2015 te [plaats] , in de gemeente [gemeente] , in elk geval Nederland, zonder redelijk doel en/of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar was, opzettelijk bij een of meer dieren, te weten een hond, pijn en/of letsel heeft veroorzaakt en/of de gezondheid en/of het welzijn van dat/die dier(en) heeft benadeeld, immers heeft hij die hond (met een vuurwapen) gedood.

Standpunt advocaat-generaal en verdediging

Zowel de advocaat-generaal als de verdediging hebben zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van de tenlastegelegde brandstichtingen op grond van het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs voor het daderschap van de verdachte.
Met betrekking tot de overige feiten heeft de verdediging zich aan het oordeel van het hof gerefereerd.

Vrijspraak van de onder 1 en 2 ten laste gelegde brandstichtingen

Het gerechtshof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde brandstichtingen heeft begaan, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het gerechtshof grondt deze beslissingen op het volgende.
Vast staat dat op 14 februari 2015 brand is gesticht in de woning (op de zolderverdieping) en in het garagegebouw (in een daarin geparkeerde auto) aan de [adres] in [plaats] .
De woning werd destijds bewoond door de verdachte. De woning zou op 14 februari 2015 om zeven uur in de ochtend door hem verlaten moeten zijn op grond van een rechterlijk vonnis, gewezen tussen mevrouw [benadeelde] , (ex) echtgenote van verdachte als eiseres en verdachte als gedaagde.
Sporen van braak zijn niet aangetroffen aan de woning en de garage, die afgesloten waren toen de brandweer en politie vroeg in de ochtend van 14 februari 2015 arriveerden.
Ter plaatse van de brand werd de verdachte op dat moment evenmin aangetroffen.
De verdachte heeft ontkend de brandstichtingen te hebben gepleegd.
Het hof is van oordeel dat wettig (direct) bewijs voor het daderschap van de verdachte ontbreekt nu in of buiten de woning geen (technisch) bewijs is aangetroffen, noch hebben getuigen verklaringen afgelegd, op grond waarvan daderschap van verdachte kan worden vastgesteld.
Het gerechtshof kent anders dan de rechtbank in licht van het voornoemde geen bijzondere betekenis toe aan de omstandigheid dat verdachte over een sleutel van de woning beschikte reeds om de reden dat in hoger beroep – anders dan waar de rechtbank van uitging – duidelijk is geworden dat niet meer met zekerheid kan worden gesteld dat verdachte als enige over een sleutel van de woning beschikte.
Het bovenstaande brengt met zich dat er onvoldoende redengevende feiten en omstandigheden in het dossier aanwezig zijn die het daderschap van de verdachte wettig en overtuigend kunnen bewijzen. Dit dient te leiden tot vrijspraak.

Bewezenverklaring van het onder 3 en 4 ten laste gelegde

Op grond van wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat ten laste gelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het gerechtshof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 en 4 aan hem ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
3.
hij op 14 februari 2015 te [plaats] een wapen van categorie III, te weten een semiautomatisch pistool, merk Manurhin, model Walther PPK, kaliber 7.65 mm, en munitie van categorie III, te weten 3 kogelpatronen en 1 huls, voorhanden heeft gehad.
4.
hij op 14 februari 2015 te [plaats] , in de gemeente [gemeente] , zonder redelijk doel opzettelijk bij een dier, te weten een hond, letsel heeft veroorzaakt, immers heeft hij die hond met een vuurwapen gedood.
Het gerechtshof acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 2.1 van de Wet dieren

Strafbaarheid van de verdachte

Met betrekking tot de persoon van de verdachte is een rapport van 6 november 2015 opgemaakt door T. den Boer, psychiater en J. Harkink, GZ-psycholoog, onder supervisie van E. Muller, psycholoog, allen verbonden aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum, Psychiatrische Observatiekliniek te Utrecht.
De conclusie van dit rapport is - zakelijk weergegeven - dat de onderzoekers geen antwoord
kunnen geven op de diagnostische vraagstelling omdat de verdachte heeft geweigerd om mee te werken aan het onderzoek.
Gelet hierop acht het gerechtshof de verdachte strafbaar, aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van de bewezen verklaarde delicten en de omstandigheden waaronder die delicten zijn begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het gerechtshof heeft in het bijzonder acht geslagen op het volgende.
De verdachte heeft op 14 februari 2015 een semi-automatisch pistool, zijnde een verboden wapen, voorhanden gehad. Het ongecontroleerde bezit van wapens brengt in zijn algemeenheid een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich en veroorzaakt een gevoel van onveiligheid in de maatschappij. Door te handelen zoals hij heeft gedaan, heeft de verdachte daaraan bijgedragen.
Het gerechtshof rekent het de verdachte aan dat hij dit wapen niet heeft uitgeleverd aan de politie toen die hem op 12 februari 2015 vroeg naar uitlevering van een wapen.
De politie kwam hiertoe omdat de toenmalige vrouw van de verdachte de politie had gewaarschuwd dat de verdachte thuis over een wapen beschikte en de politie hem in verband daarmee thuis opzocht. De verdachte heeft toen, in plaats van het semi-automatisch pistool af te geven, doelbewust de politie misleid door vooraf een ander wapen, een legaal veerdrukwapen, neer te leggen op de plaats die door zijn (ex)vrouw was opgegeven bij de politie als de plaats in huis waar het wapen zich zou bevinden.
Het wapen heeft de verdachte vervolgens kort daarop daadwerkelijk gebruikt. De verdachte heeft op 14 februari 2015 met dat semi-automatisch pistool zijn woning verlaten en heeft zijn hond daarmee doodgeschoten. Door het plegen van dit laatste delict heeft de verdachte in strijd met de Wet dieren gehandeld.
Het gerechtshof heeft bij het bepalen van de straf tevens acht geslagen op het de verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 17 januari 2017, waaruit blijkt dat de verdachte nimmer is veroordeeld ter zake van het plegen van een strafbaar feit. Er zijn derhalve geen justitiële antecedenten aanwezig die van belang kunnen zijn bij de strafoplegging. Het gerechtshof kent hieraan geen bijzondere betekenis toe, nu het uitblijven van enig delictgedrag als een normale omstandigheid heeft te gelden.
Voorts heeft het gerechtshof rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die naar voren komen in het trajectconsult van 25 februari 2015, opgemaakt door T.S. van der Veer, psychiater NIFP, het reclasseringsadvies van het Leger des Heils van 8 mei 2015 en het hierboven genoemde rapport van het Pieter Baan Centrum, en zoals die overigens uit het onderzoek ter terechtzitting zijn gebleken.
Gelet op het bovenstaande en uit een oogpunt van normhandhaving en vergelding zal het gerechtshof aan de verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van één jaar, met aftrek van voorarrest. Het gerechtshof legt hiermee een zwaardere gevangenisstraf op dan door de advocaat-generaal is gevorderd. Het gerechtshof komt tot deze beslissing omdat het gerechtshof dit een passende straf acht die méér recht doet aan de ernst van de gepleegde delicten, met name de omstandigheden waaronder het delict ingevolge de Wet wapens en munitie is gepleegd, dan de gevangenisstraf die de advocaat-generaal heeft gevorderd.

In beslag genomen voorwerpen

Onder de verdachte is kleding in beslag genomen. Het gerechtshof zal ter zake daarvan de teruggave aan de verdachte gelasten.
Onder de verdachte is voorts in beslag genomen een wapen en munitie, zoals genoemd in het onder 3 bewezen verklaarde. Het gerechtshof zal deze voorwerpen onttrekken aan het verkeer, omdat het voorwerpen betreft met betrekking tot welke de onder 3 en 4 bewezen verklaarde delicten zijn begaan en het ongecontroleerde bezit van deze voorwerpen in strijd is met de wet en met het algemeen belang.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij [benadeelde] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van materiële schade ten bedrage van € 29.115,84.
De vordering is bij het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich binnen de grenzen van de eerste vordering opnieuw gevoegd in de strafzaak in hoger beroep. Derhalve duurt de voeging ter zake van de in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding voort in de strafzaak in hoger beroep.
De benadeelde partij heeft vergoeding gevorderd van schade die blijkens de vordering en het strafdossier, in onderling verband bezien, is aangericht door diverse vernielingen in de woning aan de [adres] in [plaats] die kennelijk zijn aangericht vóórdat de brandstichting in die woning heeft plaatsgevonden. Ter zake van deze gevorderde schade kan echter geen causaal verband worden vastgesteld met het thans bewezen verklaarde. Vernieling is immers niet ten laste gelegd. De benadeelde partij kan daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Nu door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op de verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het gerechtshof heeft gelet op de artikelen 36b, 36c en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en de artikelen 2.1 en 8.12 van de Wet dieren. Deze wettelijke voorschriften zijn toegepast zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 3 en 4 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) jaar.

Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
wapen en munitie.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
kleding.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Aldus gewezen door
mr. J. Dolfing, voorzitter,
mr. K. Lahuis en mr. A. van Holten, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Kingma, griffier,
en op 24 februari 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Van Holten is buiten staat dit arrest te ondertekenen.