ECLI:NL:GHARL:2017:1542

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 februari 2017
Publicatiedatum
22 februari 2017
Zaaknummer
200.208.719/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot schorsing van de uitvoerbaarheid van een ontruimingsvonnis in huurzaak met drugshandel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 februari 2017 uitspraak gedaan in een incident tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van een ontruimingsvonnis. De huurder, [appellante], was in eerste aanleg door de kantonrechter veroordeeld tot ontruiming van haar woning vanwege de aanwezigheid van verdovende middelen, die het vermoeden van drugshandel door haar zoon rechtvaardigden. De huurder heeft in hoger beroep gevraagd om schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis, waarbij zij stelde dat het vonnis op feitelijke en juridische misslagen berustte en dat er geen sprake was van overlast voor omwonenden. Het hof heeft de belangen van partijen afgewogen en geconcludeerd dat het belang van de verhuurder, stichting Elkien, om omwonenden te beschermen tegen drugshandel zwaarder weegt dan het belang van de huurder om in de woning te blijven. Het hof heeft de incidentele vordering van de huurder afgewezen, waarbij het belang van de verhuurder bij handhaving van de huurvoorwaarden en het voorkomen van overlast doorslaggevend was. De huurder had weliswaar een groot belang bij voortzetting van de bewoning, maar het hof oordeelde dat dit niet opwoog tegen de belangen van de verhuurder. De beslissing over de kosten van het incident is gereserveerd voor de einduitspraak in de hoofdzaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.208.719/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 5077763 \ CV EXPL 16-5821)
arrest in het incident ex art. 351 Rv van 21 februari 2017
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
eiseres in het incident,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. A. Speksnijder, kantoorhoudend te Akkrum,
tegen
stichting Elkien,
gevestigd te Heerenveen,
geïntimeerde,
verweerster in het incident,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
Elkien,
advocaat: mr. W.E.A. Stegeman, kantoorhoudend te Groningen.

1.Het geding in eerste instantie

1.1
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen van 4 oktober 2016 en 24 januari 2017 van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden (hierna: de kantonrechter).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep, tevens houdende een incidentele vordering tot schorsing van tenuitvoerlegging ex artikel 351 RV, waarin de grieven zijn opgenomen, van 3 februari 2017;
- de akte houdende overlegging producties;
- de conclusie van eis;
- de antwoordconclusie in het incident ex artikel 351 Rv met producties.
2.2
De conclusie van de appeldagvaarding strekt in de hoofdzaak tot vernietiging van het eindvonnis van de kantonrechter van 24 januari 2017, waarvan beroep, en tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van Elkien, met veroordeling van Elkien in de proceskosten in beide instanties. In het incident vordert [appellante] schorsing van de tenuitvoerlegging van het beroepen vonnis, kosten rechtens.
2.3
Elkien heeft bij antwoordconclusie in het incident geconcludeerd tot afwijzing van de incidentele vordering met veroordeling van [appellante] in de kosten van het incident.
2.4
Partijen hebben arrest gevraagd in het incident en daartoe de stukken overgelegd.

3.De feiten, het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1
Het gaat in deze zaak - voor zover relevant voor de beoordeling in het incident - in het kort over het volgende.
3.2
Elkien verhuurt de woning aan [adres] (hierna: de woning) met ingang van 3 juli 2012 aan [appellante] . [appellante] bewoont de woning samen met haar zoons [zoon 1] (hierna: [zoon 1] ) en [zoon 2] .
3.3
Op de huurovereenkomst zijn de Algemene Huurvoorwaarden (hierna: de huurvoorwaarden) van toepassing. In art. 9.3 van de huurvoorwaarden is bepaald dat de huurder ervoor zal zorgdragen dat aan omwonenden geen overlast en hinder wordt veroorzaakt door huurder, huisgenoten en door derden die zich met toestemming van de huurder in de woning bevinden. Onder overlast en hinder wordt onder meer verstaan:
- drugsgebruik, drugshandel in of rond het gehuurde;
- het kweken van hennep waar dan ook in het gehuurde, dan wel het verrichten van activiteiten die op grond van de Opiumwet strafbaar worden geacht.
3.4
Naar aanleidingen van drie meldingen via Meld Misdaad Anoniem dat in de woning door [zoon 1] in drugs zou worden gehandeld heeft op 9 december 2015 op last van de rechter-commissaris een huiszoeking plaatsgevonden. Blijkens het proces-verbaal zijn daarbij in de woonkamer aangetroffen: een zakje wiet, een vuilniszak met hennepresten en een pot hennep. In de slaapkamer van [zoon 1] zijn aangetroffen: 2 pillen in een zakje, 41 XTC pillen verdeeld over vier zakjes, 2 assimilatielampen, 15 wikkels vermoedelijk gevuld met cocaïne, een zakje met restanten wit poeder, een transformator, een hygrometer, 5 zakken bruin/wit poeder, een maatbeker met poederresten en een vierkant wit plastic bakje met wit poeder.
3.5
De burgemeester van [woonplaats] heeft bij besluit van 15 februari 2016 de woning ingaande 29 februari 2016 voor een periode van zes maanden gesloten wegens overtreding van art. 13b lid 1 van de Opiumwet. De voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland, sector bestuursrecht, heeft dit besluit geschorst bij uitspraak van 2 maart 2016. Van gemeentewege is nadien aangegeven dat het besluit van 15 februari 2016 zal worden herroepen.
3.6
Per e-mail van 14 november 2016 heeft de heer [X] van de politie aan Elkien laten weten dat de in de woning aangetroffen goederen zijn getest door de Forensische Opsporing. Hieruit is gebleken dat 12,194 gram aan pillen een positief resultaat gaf op XTC, diverse wikkels met poeder zijn positief getest voor cocaïne en bruin plantengruis van totaal 19,96 gram testte positief op cannabis. De overige goederen hadden een negatief of onduidelijk testresultaat.
3.7
In eerste aanleg heeft Elkien gevorderd (samengevat) ontbinding van de huurovereenkomst en een veroordeling van [appellante] tot ontruiming van de woning, met nevenvorderingen en kosten rechtens.
3.8
In zijn eindvonnis van 24 januari 2017, waarvan beroep, heeft de kantonrechter (samengevat) de tussen Elkien en [appellante] bestaande huurovereenkomst met betrekking tot de woning ontbonden en [appellante] veroordeeld om de woning binnen twee weken na betekening van het vonnis te ontruimen, met nevenveroordelingen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en [appellante] is door de kantonrechter verwezen in de proceskosten
3.9
Elkien heeft de ontruiming van de woning aangezegd tegen 23 februari 2017.

4.De beoordeling in het incident

4.1
[appellante] heeft zes genummerde grieven ontwikkeld tegen het vonnis waarvan beroep. Ter onderbouwing van haar incidentele vordering stelt [appellante] (samengevat) dat het vonnis van de kantonrechter op feitelijke dan wel juridische misslagen berust en dat Elkien geen enkel redelijk belang heeft bij tenuitvoerlegging van het vonnis. De enkele aanwezigheid van verdovende middelen, zonder de overige feiten en omstandigheden in aanmerking te nemen, is onvoldoende om een tekortkoming van de huurder aan te nemen. Ten onrechte heeft de kantonrechter aangenomen dat het belang van Elkien er mede uit bestaat andere huurders te vrijwaren van drugshandel. Nu van overlast niet is gebleken, zou dit betekenen dat een huurovereenkomst kan worden ontbonden indien in het gehuurde (enige) drugs zouden worden aangetroffen. Het belang van Elkien is echter beperkt tot het verschaffen van woongenot en het vrijwaren van andere huurders van ernstige en doorgaande overlast. Voor het tegengaan van ongewenst drugsgebruik en drugshandel zijn de strafrechtelijke autoriteiten aangewezen en kan de burgemeester ter handhaving van de openbare orde ingrijpen op grond van art. 13b Opiumwet. Mede gelet op de omstandigheid dat de bestuursrechter de sluiting van de woning door de burgemeester heeft geschorst, ligt het alleszins in de rede dat het bestreden vonnis zal worden vernietigd. Ook heeft de kantonrechter miskend dat de ontbinding en de ontruiming in het licht van art. 8 EVRM disproportioneel zijn en niet in overeenstemming met de eisen van redelijkheid en billijkheid. De ontruiming zou voor [appellante] ernstig nadeel betekenen. [appellante] is ernstig ziek en [zoon 1] verleent haar intensieve mantelzorg. Zij heeft daarom groot belang bij voortzetting van de bewoning in afwachting van de uitkomst in de hoofdzaak, aldus [appellante] .
4.2
Ter afwering van de incidentele vordering heeft Elkien aangevoerd (samengevat) dat uit de voorhanden zijnde informatie voldoende aannemelijk is geworden dat [zoon 1] in drugs heeft gehandeld. Elkien voert een
zero tolerancebeleid ten aanzien van drugs en zij heeft groot belang bij handhaving van haar huurvoorwaarden. Elkien heeft reeds in eerste aanleg aangeboden om aansluitend op de ontruiming enkel [appellante] te herhuisvesten. [appellante] heeft echter de haar tijdens de comparitie in eerste aanleg aangeboden woning afgewezen. Het aanbod om [appellante] te herhuisvesten, doet Elkien in appel gestand. Van misslagen, feitelijk of juridisch, is in het beroepen vonnis volgens Elkien geen sprake. Verder is namens [appellante] in eerste aanleg ook gesteld dat zij "terminaal" zou zijn, doch dit is tot op heden niet met (medisch objectieve) stukken onderbouwd.
4.3
De vraag waar het in het incident om gaat, is of er voldoende grond bestaat voor schorsing van de executie van het vonnis waarvan beroep op de voet van art. 351 Rv. Het hof stelt bij deze beoordeling de volgende maatstaven voorop, onder verwijzing naar arresten van de Hoge Raad van 20 maart 2015 (ECLI:NL:HR:2015:688) en 30 mei 2008 (ECLI:NL:HR: 2008:BC5012):
( i) De eiser in het incident moet belang hebben bij de door hem gevorderde schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis of de gevorderde zekerheidstelling.
(ii) Bij de beoordeling van een incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een vonnis of tot zekerheidstelling moeten de belangen van partijen worden afgewogen in het licht van de omstandigheden van het geval. Daarbij moet worden nagegaan of op grond van die omstandigheden het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand tot op het hoger beroep is beslist, zwaarder weegt dan het belang van zijn wederpartij bij (voortzetting van) de tenuitvoerlegging van het vonnis.
(iii) Bij deze belangenafweging moet worden uitgegaan van de bestreden beslissing en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het hoger beroep in beginsel buiten beschouwing.
(iv) Indien de rechtbank in eerste aanleg een gemotiveerde beslissing heeft gegeven over de uitvoerbaarverklaring bij voorraad, zal de incidenteel eiser die wijziging van deze beslissing wenst, aan zijn vordering ten grondslag moeten leggen een kennelijke juridische of feitelijke misslag in de bestreden uitspraak dan wel feiten en omstandigheden die bij die beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de uitspraak hebben voorgedaan, en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
( v) Indien de rechtbank in eerste aanleg geen gemotiveerde beslissing heeft gegeven op de vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad, geldt de hiervoor onder (iv) vermelde eis niet en moet worden beslist met inachtneming van het hiervoor onder (i) tot en met (iii) vermelde.
4.4
De kantonrechter heeft geen gemotiveerde beslissing gegeven op de vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Het hof zal de incidentele vordering daarom beoordelen aan de hand van de hiervoor in 4.3 onder (i) tot en met (iii) gegeven maatstaven.
4.5
In het vonnis waarvan beroep heeft de kantonrechter overwogen dat de in de woning aangetroffen drugs "een bedrijfsmatige hoeveelheid van harddrugs vormen", welke aanwezigheid naar het oordeel van de kantonrechter een tekortkoming zijdens [appellante] in de nakoming van de huurovereenkomst (art. 9 lid 3 huurvoorwaarden) oplevert. De afwezigheid van overlast en de omstandigheid dat [zoon 1] kennelijk niet strafrechtelijk wordt vervolgd, doen hieraan naar het oordeel van de kantonrechter niet af.
4.6
Het standpunt van [appellante] komt erop neer, dat de kantonrechter er ten onrechte aan voorbij gegaan is dat niet is gebleken van overlast, noch van drugshandel. Van een tekortkoming die ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt - en daarmee ontruiming van de woning - is volgens [appellante] geen sprake.
4.7
Een feitelijke misslag is een vergissing in de feiten die zo evident is dat daaromtrent geen redelijke twijfel bestaat. Van een juridische misslag is pas sprake wanneer het evident is dat het beroepen vonnis op een vergissing in het recht berust. Daarvan is nog geen sprake wanneer ook een andere beslissing mogelijk was. Het hof overweegt dat de hoeveelheid drugs die zich in de woning bevond (41 XTC-pillen, 10 wikkels met totaal 7 gram cocaïne en 19,96 gram cannabis) de toegestane gebruikershoeveelheden (0,5 gram cocaïne, 1 XTC-pil) overschreed. Dat de kantonrechter hieraan de conclusie heeft verbonden dat sprake was van een handelshoeveelheid verdovende middelen, is geen misslag in vorenbedoelde zin. [appellante] wist - zo heeft zij in eerste aanleg toegegeven - dat haar zoon [zoon 1] omstreeks mei 2015 drugs heeft gebruikt. Gelet hierop en tegen de achtergrond van de drie meldingen via Meld Misdaad Anoniem dat in de woning door [zoon 1] in drugs zou worden gehandeld, kan niet worden gezegd dat het oordeel van de kantonrechter dat het om een handelshoeveelheid drugs gaat, een evidente vergissing is.
4.8
Hetzelfde geldt voor het oordeel van de kantonrechter dat art. 9 lid 3 van de huurvoorwaarden niet vereist dat omwonenden daadwerkelijk overlast ervaren. Op grond van die bepaling rust op de huurder de verplichting ervoor te zorgen dat geen overlast en hinder in en rond het gehuurde wordt veroorzaakt, waarbij met name is genoemd "drugsgebruik, drugshandel in of rond het gehuurde". Klaarblijkelijk heeft de kantonrechter deze bepaling aldus uitgelegd dat de negatieve aspecten die aan drugshandel verbonden zijn, zodanig ernstig zijn dat indien drugshandel in de woning voldoende komt vast te staan, dit een tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst oplevert. Dit is geen juridische misslag als bedoeld in 4.7. De omstandigheid dat ook een andere uitleg mogelijk is, is daarvoor immers niet voldoende. Bij deze uitleg komt - anders dan [appellante] ingang wil doen vinden - geen gewicht toe aan de omstandigheid dat het besluit van de burgemeester om de woning tijdelijk te sluiten, is of zal worden herroepen.
4.9
Of voormelde oordelen van de kantonrechter stand houden, zal door het hof in de hoofdzaak worden beoordeeld. Voor zover de stellingen van [appellante] erop neerkomen dat de oordelen van de kantonrechter onjuist zijn, strijdig met art. 8 EVRM en de eisen van redelijkheid en billijkheid miskennen, stuiten die erop af dat de kans van slagen van het appel bij de beoordeling van dit incident in beginsel buiten beschouwing blijft. In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd ziet het hof onvoldoende aanleiding om een uitzondering op dat beginsel aan te nemen.
4.1
Het belang van [appellante] bij voortzetting van de bewoning is evident. Met dien verstande dat [appellante] weliswaar gesteld heeft dat [zoon 1] haar "intensieve mantelzorg" verleent, maar zij heeft dit verder niet onderbouwd. Voor zover [appellante] betoogt dat Elkien geen redelijk belang heeft bij tenuitvoerlegging van het beroepen vonnis, gaat het hof hieraan voorbij. Door Elkien is voldoende aannemelijk gemaakt dat zij een
zero tolerancebeleid voert ten aanzien van (de handel in) verdovende middelen. Het is ook voldoende aannemelijk dat Elkien met handhaving van art. 9 lid 3 van de huurvoorwaarden andere huurders van Elkien tracht te vrijwaren van de overlast die (de handel in) verdovende middelen niet zelden veroorzaakt.
4.11
Bij de hiervoor in 4.3 onder (ii) vermelde belangenafweging is een belangrijk gezichtspunt dat de rechter in vorige instantie de vordering of het verzoek toewijsbaar heeft geoordeeld en dat moet worden voorkomen dat het aanwenden van rechtsmiddelen wordt gebezigd als middel om uitstel van executie te verkrijgen (HR 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:688). Mede gelet hierop weegt het belang van [appellante] in dit geval naar het oordeel van het hof niet op tegen het belang van Elkien. Door de ontruiming van de woning kan Elkien het door haar nagestreefde belang dienen, terwijl [appellante] niet noodzakelijkerwijs op straat komt te staan, aangezien Elkien heeft aangeboden [appellante] (maar zonder haar zoons) te herhuisvesten. Gesteld noch gebleken is dat de mantelzorg die [zoon 1] aan [appellante] zou verlenen, niet evengoed elders zou kunnen plaatsvinden. Alles afwegende ziet het hof dan ook onvoldoende grond voor het oordeel dat de belangen van [appellante] bij schorsing van de tenuitvoerlegging dienen te prevaleren boven de belangen van Elkien bij (verdere) executie van het vonnis van de kantonrechter van 24 januari 2017. De vordering in het incident ex art. 351 Rv zal dan ook worden afgewezen.
4.12
De beslissing omtrent de kosten van het incident zal worden gereserveerd tot de einduitspraak in de hoofdzaak. De hoofdzaak zal naar de rol worden verwezen om voort te procederen.
De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
in het incident ex art. 351 Rv
wijst de vordering af
bepaalt dat omtrent de kosten zal worden beslist bij einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak
verwijst de (hoofd)zaak naar de rol van
dinsdag 4 april 2017voor memorie van antwoord.
Dit arrest is gewezen door mr. M.W. Zandbergen, mr. M.E.L. Fikkers en mr. B.J.H. Hofstee, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 21 februari 2017.