ECLI:NL:GHARL:2017:1529

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 februari 2017
Publicatiedatum
22 februari 2017
Zaaknummer
200.165.979/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de hoogte van het in rekening gebrachte gasverbruik tussen een consument en energieleverancier

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een consument, [appellant], en de energieleverancier Hoist Kredit AB over de hoogte van het in rekening gebrachte gasverbruik. De appellant, wonende te [A], was in eerste aanleg gedaagde en wordt in hoger beroep bijgestaan door advocaat mr. T.P. Schut. Hoist, gevestigd te [B], was in eerste aanleg eiseres en wordt vertegenwoordigd door advocaat mr. J.D. van Vlastuin. De procedure in hoger beroep is voortgevloeid uit een eerdere uitspraak van de kantonrechter te Leeuwarden, waarin de appellant werd veroordeeld tot betaling van een bedrag dat hij betwistte.

Het hof heeft in een tussenarrest van 12 juli 2016 Hoist opgedragen om nader te onderbouwen dat het gasverbruik van de appellant over de periode van 26 januari 2010 tot en met 30 augustus 2011 correct was vastgesteld. Hoist heeft in haar akte het gasverbruik herberekend en kwam uit op 9.795,85 m3, wat slechts in geringe mate afwijkt van het door Essent berekende verbruik van 9.925 m3. De appellant heeft betoogd dat het door Essent in rekening gebrachte gasverbruik onterecht hoog was, maar het hof oordeelt dat hij onvoldoende heeft onderbouwd dat het verbruik niet klopt.

Het hof concludeert dat de appellant gehouden is tot betaling van het door Essent in rekening gebrachte gasverbruik, met een correctie van 129,15 m3, wat resulteert in een te betalen bedrag van € 2.190,54. Daarnaast wordt de wettelijke rente over dit bedrag toegewezen vanaf de datum van verzuim. Het hof vernietigt het eerdere vonnis voor zover het de hoogte van de betaling betreft en veroordeelt de appellant tot betaling van het gecorrigeerde bedrag aan Hoist, met veroordeling van de appellant in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.165.979/01
(zaaknummer rechtbank Leeuwarden 2798988 CV EXPL 14-1686)
arrest van 21 februari 2017
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [A] ,
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. T.P. Schut, kantoorhoudend te Amsterdam,
tegen
Hoist Kredit AB,
gevestigd te [B] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
Hoist,
advocaat: mr. J.D. van Vlastuin, kantoorhoudend te Veenendaal.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 12 juli 2016 hier over.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- een akte van Hoist,
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen d.d. 14 december 2016.
1.2
Tijdens de comparitie van partijen is geen schikking tot stand gekomen. Daarop heeft het hof arrest bepaald.

2.De verdere beoordeling in hoger beroep

2.1
Bij het tussenarrest van 12 juli 2016 heeft het hof aan Hoist opgedragen om bij akte nader te onderbouwen dat Essent over de periode van 26 januari 2010 tot en met 30 augustus 2011 een gasverbruik van in totaal 9.925 m3 in rekening mocht brengen, alsmede hoe zij in dit verband een gemiddeld jaarverbruik van 7.315 m3 heeft vastgesteld. Tevens heeft het hof een comparitie van partijen gelast teneinde (onder meer) de inhoud van deze akte te bespreken en een schikking te beproeven.
2.2
In haar akte heeft Hoist het gasverbruik over de periode 26 januari 2010 tot en met 30 augustus 2011 als volgt (her)berekend. Zij is uitgegaan van het totale gasverbruik van 20.033 m3 over de gehele periode van 27 juni 2008 tot en met 31 augustus 2011. Aangezien zij niet beschikt over de 'geheime' formule van Essent, die is gebaseerd op de daadwerkelijk gemeten temperaturen in het desbetreffende jaar, heeft zij het gebruik in de meegenomen jaren telkens in gelijke mate gewogen. Daarbij is zij uitgegaan van de verdeling van het gasverbruik in percentages, zoals deze is weergegeven in de e-mail van Essent aan [appellant] (productie 13 bij conclusie van repliek in eerste aanleg). Rekening houdend met 5 (van de 31) verbruiksdagen in januari 2010 leidt dit tot een herberekend verbruik over de periode 26 januari 2010 tot en met 30 augustus 2011 van 9.795,85 m3. Dit wijkt in geringe mate af van het door Essent over die periode berekende verbruik ad 9.925 m3. Essent is bij die berekening uitgegaan van een gemiddeld jaarverbruik van 6.620 m3, terwijl Hoist in haar herberekeningen uitgaat van een gemiddeld jaarverbruik van 6.459 m3. Tijdens de comparitie van partijen heeft Hoist desgevraagd te kennen gegeven, dat zij haar eis niet wenst te verminderen, aangezien de door haar opgevoerde berekening volgens haar slechts dient te worden beschouwd als een (nadere) onderbouwing van het door Essent over deze periode in rekening gebrachte, thans door Hoist gevorderde bedrag.
2.3
Hoist heeft in haar akte voorts te kennen gegeven dat zij niet heeft kunnen achterhalen hoe Essent tot een jaarverbruik van 7.315 m3 is gekomen. Volgens haar is dit voor de onderhavige vordering ook niet van belang. Gelet op hetgeen hiervoor onder 2.2 is overwogen, volgt het hof haar in dit standpunt.
2.4
Ter comparitie heeft [appellant] betoogd dat het door Essent in rekening gebrachte gasverbruik ongeveer vijf keer zo hoog is als het gemiddelde gasverbruik in Nederland van 1.500 m3 per jaar. Dit kan volgens hem niet kloppen. Hij woonde alleen en gebruikte alleen gas voor douchen en verwarming. In januari 2011 is sprake geweest van een piek in het gasverbruik, terwijl het toen nauwelijks heeft gevroren. Deze piek heeft mogelijk te maken met werkzaamheden aan de gasleiding door Stedin. Mogelijk is er door de werkzaamheden vuil in de gasmeter gekomen. Bij zijn verzoek om ijking van de gasmeter verwees Essent hem naar Stedin en Stedin naar Essent. In het thans door Hoist overgelegde overzicht wordt nog steeds geen rekening gehouden met het feit dat de gasmeter mogelijk ondeugdelijk was. Het feit dat de nieuwe bewoners wel een normaal gasverbruik hebben, komt mogelijk doordat de meter is vervangen. In maart 2011 had Essent aan de hand van de door [appellant] doorgegeven stand kunnen constateren dat sprake was van een zeer hoog gasverbruik. Essent had toen actie moeten ondernemen, aldus [appellant] .
2.5
Hoist heeft hiertegenover het volgende aangevoerd.
Volgens de door Essent gehanteerde algemene voorwaarden is de klant zelf verantwoordelijk voor problemen met de gasmeter. Als er sprake zou zijn geweest van een lek in de gasleiding als gevolg van werkzaamheden door Stedin in de tuin, zou de meter dit niet hebben geregistreerd. Deze meet immers slechts het gas dat langs de meter komt. Uit het Toegankelijk Meetregister (productie 12 bij de conclusie van repliek in eerste aanleg) kan worden afgeleid dat de meter niet is vervangen nadat [appellant] uit de woning is vertrokken, aangezien sprake is van doortellende meterstanden, aldus Hoist.
2.6
Het hof overweegt als volgt.
Gelet op de thans door Hoist overgelegde berekening, die slechts in geringe mate afwijkt van het verbruik dat Essent over de periode van 26 januari 2010 tot en met 31 augustus 2011 heeft berekend, heeft Hoist een gasverbruik van 9.795,85 m3 voldoende onderbouwd en heeft [appellant] onvoldoende gemotiveerd betwist dat dit verbruik strookt met het daadwerkelijke gasverbruik. Dit brengt mee dat [appellant] gehouden is tot betaling voor dit verbruik. Indien en voor zover de gasmeter het verbruik niet juist zou hebben weergegeven, zoals [appellant] betoogt, komt dit krachtens de overeenkomst met Essent in beginsel voor zijn rekening. Hier komt bij dat [appellant] niet dan wel onvoldoende heeft onderbouwd dat inderdaad sprake is van ondeugdelijkheid van de meter, temeer nu de meter kennelijk wel een niet opvallend gasverbruik bij de nieuwe bewoners registreert. [appellant] heeft bovendien geen dan wel onvoldoende bijzondere feiten of omstandigheden gesteld die meebrengen dat Essent in dit geval verantwoordelijk zou zijn voor de (eventuele) ondeugdelijkheid van de gasmeter. De enkele omstandigheid dat Essent niet zou hebben voldaan aan haar verplichting om eens in de drie jaar zelf de gasmeterstand op te nemen, is daartoe niet toereikend. De omstandigheid dat Essent uit de gasmeterstand in maart 2011 had kunnen afleiden dat sprake was van een (extreem) hoog gasverbruik door [appellant] , brengt hierin geen verandering. Naar het oordeel van het hof riep dit enkele gegeven, anders dan [appellant] betoogt, geen zorgplicht voor Essent in het leven om 'actie te ondernemen'.
2.7
De conclusie uit het voorgaande luidt dat [appellant] - krachtens cessie - jegens Hoist gehouden is tot betaling van de door Essent in rekening gebrachte hoeveelheid gas minus (9.925 - 9.795,85 =) 129,15 m3. Met inachtneming van de uit de stukken blijkende tarieven, vermeerderd met de energiebelasting en de btw schat het hof het te veel in rekening gebrachte bedrag op € 70,-. Dit brengt mee dat op het door de kantonrechter in hoofdsom toegewezen bedrag ad € 2.260,54 een bedrag van € 70,- in mindering dient te worden gebracht, hetgeen resulteert in een in hoofdsom toe te wijzen bedrag ad € 2.190,54.
2.8
Het voorgaande brengt mee dat de wettelijke rente over een lager bedrag dient te worden berekend. Het hof zal dan ook de post verschenen rente ad € 141,- afwijzen. In plaats daarvan zal het hof de wettelijke rente over € 2.190,54 toewijzen vanaf datum verzuim. Aangezien Essent [appellant] bij e-mail van 26 april 2012 heeft aangemaand tot betaling van het openstaande bedrag binnen vijf dagen (productie 15 bij de conclusie van repliek), is [appellant] op 1 mei 2012 in verzuim geraakt.
2.9
Het in totaal toe te wijzen bedrag is derhalve € 2.190,54 + € 363,- (buitengerechtelijke incassokosten) = € 2.553,54, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 2.190,54 vanaf 1 mei 2012 tot aan de dag van algehele voldoening.
2.1
De
grieven III tot en met VItreffen dan ook zeer beperkt doel.
De slotsom
2.11
De grieven slagen ten dele, zodat het bestreden vonnis moet worden vernietigd voor zover [appellant] wordt veroordeeld tot betaling van € 2.764,65, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 2.260,54 vanaf 5 februari 2014 tot aan de dag van algehele voldoening. Het hof zal, opnieuw rechtdoende, [appellant] veroordelen om aan Hoist te betalen € 2.553,54, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 2.190,54 vanaf 1 mei 2012 tot aan de dag van algehele voldoening. Voor het overige dient het vonnis te worden bekrachtigd.
Als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellant] in de kosten van het hoger beroep veroordelen. Aangezien de akte van Hoist en de comparitie na tussenarrest noodzakelijk waren vanwege de niet optimale onderbouwing van de vordering door Hoist, dient Hoist de kosten daarvan zelf te dragen.
2.12
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van Hoist zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht
€ 704,-
subtotaal verschotten € 704,-
- salaris advocaat
€ 948,-(1 ½ punt x tarief I)
Totaal € 1652,-

3.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis/van de kantonrechter te Leeuwarden van 23 september 2014 voor zover [appellant] wordt veroordeeld tot betaling van € 2.764,65, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 2.260,54 vanaf 5 februari 2014 tot aan de dag van algehele voldoening
en doet in zoverre opnieuw recht:
veroordeelt [appellant] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Hoist te betalen € 2.553,54, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 2.190,54 vanaf 1 mei 2012 tot aan de dag van algehele voldoening;
bekrachtigt genoemd vonnis voor het overige;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Hoist vastgesteld op € 704,- voor verschotten en op € 948,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. H. de Hek, D.H. de Witte en J.N. Bartels en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op
21 februari 2017