Uitspraak
1.de commanditaire vennootschapC.V. De Holm,
De Holm,
2. [appellante] ,
[appellante],
3. [appellant] ,
[appellant],
De Holm c.s.,
1.de vennootschap naar Belgisch recht Internaphtha N.V.,
Internaphtha,
2. [geïntimeerde2] ,
[geïntimeerde2],
3. [geïntimeerde3] ,
[geïntimeerde3],
Internaphtha c.s.,
en afzonderlijk
Internaphtha, respectievelijk
[geïntimeerde2],
geïntimeerde sub 3 te noemen:
[geïntimeerde3].
1.Het verdere verloop van het geding
Na dat arrest heeft het volgende plaatsgevonden:
- de akte van Internaphtha c.s.
- de antwoordakte van Internaphtha c.s.
- de comparitie van partijen gehouden op 20 september 2016, waarvan proces verbaal is opgemaakt
2.De nadere motivering van de beslissing in hoger beroep
Internaphtha c.s. hebben een schriftelijke verklaring overgelegd van [G] waarin zij verklaart dat zij het paard in 2002 heeft verkocht aan [geïntimeerde2] . [geïntimeerde2] heeft verklaard dat hij de eigendom van [F] vervolgens in 2005 heeft ingebracht in Internaphtha.
De Holm c.s. hebben deze verklaringen niet voldoende gemotiveerd betwist. Dat [G] in het paardenpaspoort nog steeds als eigenaresse staat geregistreerd is niet een voldoende betwisting, omdat genoegzaam is gebleken dat de eigendomsregistratie in paardenpaspoorten niet altijd overeenstemt met de werkelijke situatie. Het hof merkt daarbij op dat [geïntimeerde2] tijdens de comparitie onweersproken heeft verklaard dat [appellant] de paspoorten van de paarden onder zich had gehouden en dat hij daarom niet in staat was de eigendom over te schrijven.
heeft in haar schriftelijke verklaring echter verklaard dat zij nimmer een deel van de eigendom van [F] aan De Holm c.s. heeft afgestaan. Daartegenover hebben De Holm c.s. hun stelling dat [G] aan hen 35% van de eigendom in het paard heeft afgestaan niet nader onderbouwd. Zij hebben zich nog wel beroepen op een schriftelijke verklaring van mw. [H] (prod. 12 bij CvA/CvE), maar die verklaring acht het hof niet een voldoende onderbouwing. [H] verklaart daarin dat de afspraak over de mede eigendom is gemaakt met de heer [geïntimeerde2] . Die verklaring wijkt daarmee af van de verklaring van De Holm c.s., dat de afspraak over de mede eigendom is gemaakt met [G] . Weliswaar heeft [appellant] tijdens de comparitie verklaard dat de afspraak zou zijn gemaakt met [geïntimeerde2] , maar die verklaring staat haaks op de in de processtukken ingenomen stelling dat de afspraak is gemaakt [G] (vgl. randnummer 13 akte uitlating vonnis), zonder dat De Holm c.s. voor die wijziging van stelling een (afdoende) verklaring hebben gegeven.
Bovendien, indien De Holm c.s. [F] zou hebben gehuurd van [G] en met haar later een 35% mede eigendom zouden zijn overeengekomen, valt niet goed in te zien waarom De Holm c.s. de dekkingsgelden voor [F] heeft afgerekend met Internaphtha c.s., zoals [appellant] tijdens de comparitie heeft bevestigd. Daar komt bij dat niet is gesteld of gebleken dat die afrekening was gebaseerd op een 35% mede eigendom.
Nu De Holm c.s van de feiten die zij aan hun stelling ten grondslag hebben gelegd in hoger beroep ook niet (voldoende gespecificeerd) nader bewijs hebben aangeboden, kan niet worden aangenomen dat De Holm c.s mede eigenaar zijn van [F] . Derhalve dienen Internaphta c.s. binnen het kader van dit geschil als volledig eigenaar van [F] te worden aangemerkt.
In dit oordeel ligt tevens besloten dat geen grond bestaat voor opheffing van het door Internaphtha c.s. gelegde beslag op [I] , zoals door De Holm c.s. is gevorderd.
Tijdens de comparitie heeft [geïntimeerde2] verklaard dat bij de (beweerdelijke) ondertekening van die overeenkomst behalve hijzelf en [appellant] , niemand aanwezig was. Nu Internaphtha c.s. niet voldoende andere feiten en omstandigheden hebben aangevoerd waaruit ook zonder die akte reeds kan blijken dat De Holm c.s. aan de daarin opgenomen overeenkomst zijn gebonden, acht het hof een schriftvergelijkend onderzoek noodzakelijk om duidelijkheid te verkrijgen over de vraag of de overeenkomst van 4 april 2006 door [appellant] (namens De Holm c.s.) is ondertekend.
Omdat Internaphtha c.s. in deze de bewijslast dragen, zullen zij worden belast met het voorschot betreffende het deskundigenbericht.
In afwachting van de uitkomst van het deskundigenonderzoek zal iedere verdere beslissing over de eigendom van de paarden [D] en [E] worden aangehouden.
t.a.v. de dekkingsgelden
Deze bedragen, door Internaphtha c.s. berekend op 40% van de volgens hen door De Holm c.s. in 2008 respectievelijk 2009 ontvangen dekkingsgelden -de overeenkomst van 4 april 2006 voorziet behalve in de mede eigendom ook in een 40/60% verdeling van de dekkingsgelden-, sluiten nagenoeg aan op de eigen opgave van De Holm c.s. over haar opbrengsten van de dekkingen in 2008 en 2009, zoals vermeld in de door De Holm c.s. overgelegde schadespecificatie (bij akte na tussenarrest). Volgens de eigen opgave van De Holm c.s. bedroegen de opbrengsten van de dekkingsgelden in 2008 namelijk € 66.800,- en in 2009 € 55.700,-. Veertig procent van die bedragen komt uit op € 26.720,--, respectievelijk € 22.280,-, derhalve op bedragen die zelfs nog iets hoger liggen dan de door Internaphtha c.s. berekende bedragen.
Nu De Holm c.s. verder niet (gemotiveerd) hebben aangevoerd dat Internaphtha c.s. ten onrechte bepaalde afdrachten van dekkingsgelden niet hebben meegenomen in hun berekening, heeft het hof geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de factuur voor zover die betrekking heeft op de jaren 2008 en 2009.
Echter, in de factuur zijn ook dekkingsgelden begrepen van [D] en [E] . Of Internaphtha c.s ook in die opbrengsten dienen mee te delen, zal afhangen van de vraag of [appellant] inderdaad de overeenkomst van 4 april 2006 heeft ondertekend en derhalve van de uitkomst van het nog in te winnen deskundigenbericht. In zoverre wordt dient ook op dit onderdeel de verdere beslissing aangehouden te worden.
Volgens het hiervoor al genoemde schadeoverzicht van De Holm c.s. bedroeg de in 2010 door hen gerealiseerde dekkingsopbrengst € 8.600,-. Dat overzicht, voorzien van onderliggende dekcertificaten, is door Internaphtha c.s. niet (voldoende gemotiveerd) betwist. Derhalve zal het hof van dat overzicht uitgaan. Nu ook in dat overzicht echter dekkingsopbrengsten zijn begrepen van [D] en [E] zal het hof ook op dit onderdeel een verdere beslissing aanhouden in afwachting van de uitkomst van het deskundigenonderzoek.
In antwoord op de vraag hoe hij verklaart dat de dekkingsopbrengsten over 2010 en 2011 desondanks min of meer gelijk zijn geweest (€ 8.600,- respectievelijk € 9.050,-) heeft [appellant] verklaard dat de grootste schade het gevolg is geweest van negatieve publiciteit die door [geïntimeerde2] c.s. in het leven is geroepen.
2.14 Over schade als gevolg van negatieve publiciteit heeft het hof in het tussenarrest al overwogen dat De Holm c.s. hun stelling dat Internaphtha c.s. zich daaraan schuldig hebben gemaakt onvoldoende hebben onderbouwd, aangezien zij hun verwijt niet hebben geconcretiseerd en onderbouwd met enige uitlating. Dit betreft een eindbeslissing op dat aspect van het geschil. Tijdens de comparitie zijn geen feiten en omstandigheden naar voren gekomen waaruit het hof is gebleken dat die eindbeslissing berust op een onjuiste grondslag. Het hof acht zich aan die beslissing derhalve gebonden.
Het hof is voornemens aan de te benoemen deskundige de volgende vragen voor te leggen:
- met welke mate van zekerheid is de overeenkomst van 4 april 2006 ondertekend door dhr. [appellant] ? Kunt u uw antwoord toelichten?;
- is er verder nog iets dat u kunt opmerken dat voor de beoordeling van de zaak van belang kan zijn?
Partijen wordt daarbij verzocht om met elkaar in overleg te treden, opdat zij zo mogelijk met een eensluidend voorstel zullen kunnen komen.