ECLI:NL:GHARL:2017:1509

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 februari 2017
Publicatiedatum
22 februari 2017
Zaaknummer
WAHV 200.164.954
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. de Witt
  • A. Huizenga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de Koninklijke Marechaussee en instructienorm in bestuursrechtelijke context

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, betreft het een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam van 21 januari 2015. De kantonrechter had het beroep van de betrokkene ongegrond verklaard en het verzoek om vergoeding van kosten afgewezen. De betrokkene, vertegenwoordigd door een gemachtigde, heeft hoger beroep ingesteld. De advocaat-generaal heeft geen verweerschrift ingediend.

De kern van de zaak draait om de bevoegdheid van de Koninklijke Marechaussee bij de constatering en sanctionering van gedragingen. De kantonrechter had overwogen dat de gedraging rechtmatig was geconstateerd door een opperwachtmeester van de Koninklijke Marechaussee. In hoger beroep werd niet ontkend dat de gedraging had plaatsgevonden, maar werd wel de vraag gesteld of de verbalisant daadwerkelijk belast was met een politietaak.

Het hof oordeelt dat de verbalisant bevoegd was tot opsporing van strafbare feiten, ongeacht de vraag of hij met een politietaak was belast. Dit is gebaseerd op artikel 4 van de Politiewet 2012, dat de Koninklijke Marechaussee in dezelfde positie plaatst als de politie wat betreft opsporingsbevoegdheden. Het hof bevestigt de beslissing van de kantonrechter en wijst het verzoek om vergoeding van proceskosten af, omdat de betrokkene niet in het gelijk wordt gesteld.

Uitspraak

WAHV 200.164.954
22 februari 2017
CJIB 173394209
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
locatie Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam
van 21 januari 2015
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [woonplaats],
voor wie als gemachtigde optreedt [gemachtigde],
kantoorhoudende te [kantoorplaats].

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing ongegrond verklaard. Voorts heeft de kantonrechter het verzoek van de betrokkene tot vergoeding van kosten afgewezen.
Het procesverloop
De gemachtigde van de betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Tevens is verzocht om vergoeding van kosten.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Hiervan is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. In de bestreden beslissing heeft de kantonrechter overwogen dat de gedraging rechtmatig geconstateerd en gesanctioneerd is door de opsporingsambtenaar, zijnde een opperwachtmeester van de Koninklijke Marechaussee.
2. De gemachtigde van de betrokkene verzoekt het hof te beoordelen of de verklaring van de verbalisant, inhoudende dat hij belast was met de uitoefening van een politietaak, toereikend is om te kunnen vaststellen dat dit inderdaad het geval was.
3. In hoger beroep wordt de gedraging niet ontkend, zodat het hof slechts heeft te beoordelen of de sanctie door een daartoe bevoegde persoon is opgelegd.
4. Artikel 4 van de Politiewet 2012 luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
Aan de Koninklijke marechaussee, die onder het beheer van Onze Minister van Defensie staat, zijn, onverminderd het bepaalde bij of krachtens andere wetten, de volgende politietaken opgedragen:
a. het waken over de veiligheid van de leden van het koninklijk huis, in samenwerking met andere daartoe aangewezen organen;
b. de uitvoering van de politietaak ten behoeve van Nederlandse en andere strijdkrachten, alsmede internationale militaire hoofdkwartieren, en ten aanzien van tot die strijdkrachten en hoofdkwartieren behorende personen;
c. de uitvoering van de politietaak op de luchthaven Schiphol en op de andere door Onze Minister en Onze Minister van Defensie aangewezen luchtvaartterreinen, alsmede de beveiliging van de burgerluchtvaart;
d. de verlening van bijstand alsmede de samenwerking met de politie krachtens deze wet, daaronder begrepen de assistentieverlening aan de politie bij de bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit;
e. de uitvoering van de politietaak op plaatsen onder beheer van Onze Minister van Defensie, op verboden plaatsen die krachtens de Wet bescherming staatsgeheimen ten behoeve van de landsverdediging zijn aangewezen, alsmede op het terrein van de ambtswoning van Onze Minister-President;
f. de uitvoering van de bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000 opgedragen taken, waaronder begrepen de bediening van de daartoe door Onze Minister voor Immigratie en Asiel aangewezen doorlaatposten en het, voor zover in dat verband noodzakelijk, uitvoeren van de politietaak op en nabij deze doorlaatposten, alsmede het verlenen van medewerking bij de aanhouding of voorgeleiding van een verdachte of veroordeelde;
g. de bestrijding van mensensmokkel en van fraude met reis- en identiteitsdocumenten;
h. het in opdracht van Onze Minister en Onze Minister van Defensie ten behoeve van De Nederlandsche Bank N.V. verrichten van beveiligingswerkzaamheden.
(…)
4. Hoewel bevoegd tot de opsporing van alle strafbare feiten, onthoudt de militair van de Koninklijke marechaussee die is aangewezen krachtens artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, zich van optreden anders dan in het kader van de uitvoering van zijn politietaken, bedoeld in het eerste lid.
5. Uit de memorie van toelichting op de Politiewet 2012 volgt dat is beoogd om de Koninklijke marechaussee wat betreft haar opsporingsbevoegdheid in dezelfde positie te brengen als de politie. Het tweede deel van het vierde lid van voornoemd artikel houdt dan ook niet meer in dan een instructienorm. De rechtmatigheid van het optreden van een militair van de Koninklijke marechaussee kan niet met een beroep op deze bepaling worden aangevochten.
6. Gelet op het voorgaande staat vast dat de verbalisant bevoegd was tot de opsporing van strafbare feiten. Derhalve kan in het midden blijven de vraag of hij met een politietaak was belast en in hoeverre op dit punt van zijn ambtsedige verklaring mag worden uitgegaan.
7. Het beroep faalt. Het hof zal de bestreden beslissing daarom bevestigen. Nu de betrokkene niet in het gelijk wordt gesteld, wordt het verzoek om vergoeding van proceskosten afgewezen.
Beslissing
Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter;
wijst het verzoek tot vergoeding van kosten af.
Dit arrest is gewezen door mr. De Witt, in tegenwoordigheid van mr. Huizenga als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.