Beoordeling
1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 85,- opgelegd ter zake van “als bestuurder van een motorvoertuig niet de rijbaan gebruiken (bijv. laten stilstaan op een trottoir/voetpad etc.)”, welke gedraging zou zijn verricht op 26 oktober 2012 om 22.02 uur op de Stadionweg te Rotterdam met het voertuig met het kenteken [kenteken].
2. De betrokkene betwist niet haar voertuig op voornoemde datum, tijd en plaats te hebben geparkeerd, maar voert aan dat er ten onrechte een sanctie is opgelegd. Zij betwist voorts niet dat het eigen terrein van het bedrijf 'de Sprint', waar zij geparkeerd stond, tot de openbare weg behoort. De betrokkene komt echter tot de conclusie dat dit zou betekenen dat er nimmer op dergelijke parkeerterreinen van bedrijven mag worden geparkeerd, omdat deze parkeerterreinen vaak via het trottoir bereikbaar zijn en bestuurders op het trottoir niet stil mogen staan.
3. De onderhavige gedraging, met feitcode R315b, ziet op een overtreding van artikel 10 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990). Hierin is bepaald, voor zover hier van belang, dat bestuurders van motorvoertuigen de rijbaan gebruiken en dat zij voor het parkeren van hun voertuig tevens andere weggedeelten mogen gebruiken, behalve het trottoir, het voetpad, het fietspad, het fiets/bromfietspad of het ruiterpad.
4. In WAHV-zaken biedt de ambtsedige verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de ambtsedige verklaring dan wel indien uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken.
5. De ambtsedige verklaring van de verbalisant, zoals opgenomen in het zaakoverzicht van het CJIB houdt, zakelijk weergegeven, in dat op voormelde datum, tijd en plaats het voertuig met voornoemd kenteken stond geparkeerd in strijd met artikel 10, eerste lid van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990).
6. De ambtsedige verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het aanvullend proces-verbaal d.d. 4 december 2013 houdt onder meer het volgende in:
“Op vrijdag 26 oktober 2012, omstreeks 22:02 uur, bevond ik mij in uniform gekleed en met handhaving belast op de openbare weg, Stadionweg te Rotterdam en constateerde aldaar het volgende: Niet de rijbaan gebruiken als bestuurder van een motorvoertuig stilstaand.
Ik zag namelijk dat een motorvoertuig van het fabrieksmerk Ford, kleur wit, en voorzien van het Nederlands kenteken [kenteken], in het geheel met vier wielen op het trottoir geparkeerd stond. Ik, verbalisant, kan u mededelen dat het gestelde verweer van de betrokkene over de locatie waar voornoemd motorvoertuig stond geparkeerd, ten tijde dat 'Sprint' geopend is, inderdaad parkeerplaatsen zijn van voornoemd bedrijf. Ik, verbalisant, heb de aankondiging van beschikking uitgeschreven op een tijdstip dat voornoemd bedrijf gesloten was wegens verbouwing en staat duidelijk aangegeven, derhalve is op dat moment geen sprake van een parkeergelegenheid. Ik, verbalisant, wil ook mededelen dat het trottoir betegeld is met stoeptegels van 30x30 cm. (zie bijlage) Vervolgens heb ik, verbalisant, een aankondiging van beschikking uitgeschreven met feitcode R315B.”
7. Uit de door de verbalisant bij het aanvullend proces-verbaal gevoegde foto en door de betrokkene overgelegde schermafbeeldingen van GoogleMaps, Streetview, van de situatie ter plaatse, leidt het hof het volgende af omtrent de plaats waar de betrokkene haar voertuig geparkeerd heeft. Op de foto en afbeeldingen is het autobedrijf 'de Sprint' te zien. Dit pand ligt tussen twee andere panden in, maar is daarbij iets verder van de weg gesitueerd, zodat er ruimte aan de voorzijde van het autobedrijf is om auto's te parkeren. Op de onderkant van de gevel van het bedrijf staan meerdere gele borden waarop "Parkeren Sprint" staat. Het bedrijf is voor auto's bereikbaar middels een verlaagde trottoirrand over de gehele breedte van het pand. Op de overgelegde afbeeldingen staan meerdere auto's voor het bedrijf geparkeerd.
8. De betrokkene erkent dat zij het voertuig ter plaatse heeft geparkeerd. Een trottoir kan - ongeacht de openingstijden van het bedrijf - niet tevens een parkeerplaats zijn. Derhalve is naar het oordeel van het hof komen vast te staan dat de onder 1. omschreven gedraging is verricht. Vervolgens dient het hof te beoordelen of er andere redenen zijn een sanctie achterwege te laten of het bedrag van de sanctie te matigen.
9. Het hof leidt uit de verklaring van de verbalisant af dat hij de sanctie aan de betrokkene heeft opgelegd, omdat het bedrijf ten tijde van de gedraging wegens een verbouwing gesloten was. Het hof begrijpt dat er geen sanctie aan de betrokkene was opgelegd indien het bedrijf op voornoemde datum en tijd geopend was. Naar het oordeel van het hof is een dergelijk gedoogbeleid niet voldoende kenbaar gemaakt. Derhalve is in dit geval voor de betrokkene onvoldoende duidelijk geworden dat parkeren op voornoemde plaats slechts gedoogd werd tijdens de openingstijden van het bedrijf. Gelet op deze omstandigheden waaronder de gedraging is verricht, is het hof van oordeel dat oplegging van een sanctie achterwege dient te blijven.
10. Het voorgaande brengt mee dat de inleidende beschikking, met gegrondverklaring van het beroep daartegen, te worden vernietigd. Het bedrag van de zekerheidstelling zal aan de betrokkene worden gerestitueerd.
11. Het hof acht termen aanwezig om een proceskostenvergoeding te vergoeden. De betrokkene verzoekt haar een redelijke schadevergoeding toe te kennen, begroot op
€ 175,-, voor de tijd die zij heeft besteed aan de zaak, haar reiskosten en de vrije dag die zij heeft moeten opnemen om bij de zitting van de kantonrechter aanwezig te kunnen zijn.
12. Ingevolge vaste jurisprudentie van het hof komen reis- en verletkosten van de betrokkene voor vergoeding in aanmerking indien en voor zover zij zijn gemaakt ten behoeve van het bijwonen van een zitting of nemen van inzage in de stukken ter griffie.
13. De betrokkene heeft de zitting van de kantonrechter bijgewoond. Ingevolge artikel 2, eerste lid, onder c, van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden reiskosten vergoed overeenkomstig artikel 11, eerste lid, onderdeel d, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003. Ingevolge die bepaling wordt een tarief vergoed waarvan de hoogte gelijk is aan de reiskosten per openbaar middel van vervoer, laagste klasse. Dit komt neer op een bedrag van € 10,08 ([woonplaats] - Rotterdam v.v.). Het meer of anders verzochte zal worden afgewezen, nu de betrokkene het opgevoerde bedrag van € 175,- niet nader heeft gespecificeerd en/of onderbouwd.
14. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, beslist het hof als volgt.