ECLI:NL:GHARL:2017:1398

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 februari 2017
Publicatiedatum
20 februari 2017
Zaaknummer
200.206.001/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van ouderschap en verzorging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [de minderjarige3] en [de minderjarige1] bij hun vader. De moeder, die in hoger beroep ging, heeft niet voldaan aan de bodemeisen van de gecertificeerde instelling, Regiecentrum Bescherming en Veiligheid, die als verweerder optrad. De rechtbank Noord-Nederland had eerder op 8 september 2016 de machtiging tot uithuisplaatsing verleend, die geldig was van 8 september 2016 tot 5 maart 2017. De moeder verzocht het hof om de beschikking te vernietigen en de kinderen terug te laten keren naar haar, terwijl de GI de beschikking wilde bekrachtigen. Het hof heeft de procedure in eerste aanleg en de argumenten van beide partijen zorgvuldig overwogen. De moeder heeft aangegeven dat de problematiek rondom haar opvoedingssituatie wordt uitvergroot en dat zij positieve aspecten in haar opvoeding heeft, zoals creativiteit en warmte. Echter, het hof oordeelde dat de zorgen over de opvoedingssituatie bij de moeder gerechtvaardigd zijn, vooral gezien haar persoonlijke problematiek, waaronder PTSS en alcoholgebruik. De kinderen hebben aangegeven dat ze het goed hebben bij hun vader en dat ze gewend zijn aan de nieuwe situatie. Het hof concludeert dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de kinderen en bekrachtigt de eerdere beschikking van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.206.001/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/149673 / FJ RK 16-701)
beschikking van 14 februari 2017
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. N.W.T. Bijlsma te Amsterdam,
en
Regiecentrum Bescherming en Veiligheid,
(gecertificeerde instelling)
kantoorhoudend te Leeuwarden,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de vader],
wonende te [B] ,
verder te noemen: de vader (roepnaam: [de vader] ).

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de meervoudige kamer van de rechtbank Noord-Nederland, van 8 september 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
1.2
In die uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking is machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader verleend ten behoeve van de hierna genoemde minderjarigen [de minderjarige3] en [de minderjarige1] , met ingang van 8 september 2016 tot uiterlijk 5 maart 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 7 december 2016;
- het verweerschrift van de GI met productie(s).
2.2
Desgevraagd heeft mr. Bijlsma voorts nog enige ontbrekende stukken uit de procedure in eerste aanleg nagezonden. De raad voor de kinderbescherming heeft desgevraagd bij brief van 28 december 2016 aangegeven niet te beschikken over relevante rapportages en/of adviezen.
2.3
De hierna genoemde minderjarigen [de minderjarige3] en [de minderjarige1] zijn door het hof in de gelegenheid gesteld hun mening over de zaak te geven. Zij zijn direct voorafgaand aan de mondelinge behandeling afzonderlijk van elkaar, buiten aanwezigheid van partijen, gehoord door een raadsheer-commissaris. De voorzitter heeft tijdens de mondelinge behandeling kort en zakelijk verslag gedaan van hetgeen de kinderen hebben verteld.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 19 januari 2017 plaatsgevonden, tegelijkertijd met het hoger beroep van de moeder bekend onder zaaknummer 200.205.709/01. In de onderhavige zaak zijn verschenen de moeder en haar advocaat, de vader en namens de GI mr. [C] en mevrouw [D] (gezinsvoogd).

3.3. De vaststaande feiten

3.1
De moeder heeft in totaal vijf kinderen, namelijk:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 1999;
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2001;
- [de minderjarige3] , geboren [in] 2003;
- [de minderjarige4] , geboren [in] 2009 en;
- [de minderjarige5] , geboren [in] 2010.
3.2
De vader en de moeder, die al geruime tijd uit elkaar zijn, zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige3] . Voornoemde [de minderjarige4] en [de minderjarige5] zijn geboren uit een latere relatie van de moeder met [E] , welke relatie sinds 2010 is verbroken.
3.3
De moeder is in juli 2014 met de kinderen van [F] naar een woongemeenschap in [A] verhuisd. Zij huurt daar een deel van een woonboerderij. [de minderjarige2] is in verband met de verhuizing bij de vader in [B] gaan wonen en ook [de minderjarige1] heeft daar na de verhuizing van de moeder veel verbleven, mede omdat zij en [de minderjarige2] daar op de middelbare school zitten. [de minderjarige3] en [de minderjarige1] wonen sinds 8 september 2016 feitelijk helemaal bij hun vader. De vader heeft een nieuwe partner maar woont niet met haar samen.
3.4
[de minderjarige1] en [de minderjarige3] zijn op 5 maart 2015 onder toezicht gesteld. Bij beschikking van 24 februari 2016 is hun ondertoezichtstelling verlengd tot 5 maart 2017.
3.5
In de bestreden beschikking is machtiging tot uithuisplaatsing verleend van [de minderjarige3] en [de minderjarige1] bij de vader met ingang van 8 september 2016 tot 5 maart 2017.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat de kinderen zullen terugkeren naar de moeder, kosten rechtens.
4.2
De GI heeft het verzoek van de moeder in hoger beroep bestreden en verzoekt hof om de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ter beoordeling staan de machtigingen tot uithuisplaatsing van de voornoemde minderjarigen [de minderjarige3] en [de minderjarige1] bij de vader, met ingang van 8 september 2016 geldend tot
5 maart 2017.
5.2
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Het standpunt van de moeder
5.3
De moeder kan zich niet vinden in de bestreden beschikking. De problematiek wordt volgens de moeder uitvergroot en positieve aspecten van de opvoedingssituatie bij haar, zoals creativiteit en warmte, blijven onderbelicht. De moeder voegt in dit verband bij haar beroepschrift onder meer een e-mailwisseling waaruit blijkt dat haar behandelend psychiater haar in die mening steunt. Ter zitting is hier onder meer aan toegevoegd dat de moeder zich inmiddels, enkele dagen voor de zitting, heeft laten opnemen voor behandeling bij [G] GGZ in [H] . Zij zal daar eerst een paar weken in 'detox' verblijven en aansluitend zal zij via [I] , vlakbij [G] , traumabehandeling krijgen. In totaal zal de opname naar verwachting ongeveer zes weken duren. Verder is de diagnose DISS volgens de moeder later veranderd in PTSS met dissociatieve randverschijnselen. Ondanks deze recente ontwikkelingen wil de moeder graag wel nog een oordeel van het hof over de vraag of de in geding zijnde maatregelen gerechtvaardigd zijn.
Het standpunt van de GI
5.4
De GI heeft in haar verweerschrift en ter zitting nog eens toegelicht waarom naar haar mening de uithuisplaatsing van de kinderen noodzakelijk is in het belang van hun verzorging en opvoeding. Voorts heeft de GI bevestigd dat de moeder zich inmiddels onder behandeling heeft laten stellen.
De mening van de kinderen
5.5
De kinderen hebben aangegeven dat het goed met hen gaat bij de vader en daar nu gewend te zijn waarbij [de minderjarige1] het ook wel praktisch vindt bij haar vader te wonen omdat ze minder hoeft te reizen naar school en sport. Daarnaast hebben de kinderen aangegeven dat wat hen betreft ze ook bij de moeder hadden kunnen blijven wonen. Ze vinden het jammer de moeder en de andere kinderen nu minder te zien en willen graag meer omgang met hen. [de minderjarige1] maakt zich ook zorgen over de moeder.
Het oordeel van het hof5.6 Het hof volgt de GI in haar zorgen over de opvoedingssituatie van de kinderen bij de moeder en in haar standpunt dat vanwege het uitblijven van zicht op verbetering en de zorgelijke signalen betreffende onder meer het alcoholgebruik van de moeder en haar beschikbaarheid, plaatsing van de kinderen bij de vader noodzakelijk was en is in het belang van hun verzorging en opvoeding. Vast staat in dit verband dat bij de moeder sprake is van persoonlijke problematiek, waaronder, zoals zij zelf stelt, PTSS met dissociatieve randverschijnselen. Dit maakt dat de moeder niet altijd beschikbaar is voor de kinderen omdat zij soms als het ware wegvalt en er dan hiaten in haar dag ontstaan. De moeder heeft zich daarbij tot voor kort mijdend opgesteld ten aanzien van hulpverlening en het aanpakken van haar problematiek. Inmiddels lijkt daarin een kentering te zijn opgetreden. Zij heeft zich nu laten opnemen bij [G] in [H] en na een periode van 'detox' zal er traumabehandeling plaatsvinden bij [I] . Het heeft er, zoals de moeder zelf ook stelt, in dit verband alle schijn van dat de alcoholproblematiek van de moeder een gevolg is van de onderliggende problematiek. Mede als gevolg van de onderhavige maatregelen is nu ruimte ontstaan voor behandeling daarvan en het hof oordeelt dat in het belang van de kinderen. Zij hebben immers behoefte aan gezonde en stabiele ouders die niet gehinderd worden door dergelijk zware psychische klachten om de belangen van de kinderen voor ogen te houden en voorop te blijven stellen. Voor zover de moeder heeft aangevoerd dat de positieve aspecten in de opvoedingssituatie onvoldoende zijn meegewogen, zoals de warmte en ruimte voor creativiteit, volgt het hof haar daarin niet. Het staat buiten kijf dat die positieve aspecten er waren, mede blijkend uit het verslag van [J] en de verklaringen van de psychiater van de moeder. Die positieve aspecten doen er echter niet aan af dat er serieuze zorgen zijn. Ook de psychiater van de moeder heeft er in dit verband melding van gemaakt dat hij aan behandeling niet toekwam omdat hij door de onrust in het systeem vooral bezig was met stabiliseren. Vanaf het begin van de ondertoezichtstelling zijn door de GI bodemeisen gesteld en is de moeder in de gelegenheid gesteld daaraan te voldoen. Gezinstherapie was uitsluitend een optie wanneer de moeder alsnog aan de bodemeisen zou voldoen. De moeder hield echter haar eigen koers aan, koos voor ambulante hulpverlening en handelde conform de visie van haar psychiater, die van mening was dat er sprake was van contra-indicaties voor opname in [K] . Toen in april 2016 bleek dat er nog geen begin gemaakt was met de noodzakelijke verandering was de conclusie van de GI dat de moeder daar niet op korte termijn aan zou kunnen voldoen, gerechtvaardigd. Daarbij komt ook dat zich in de tussentijd diverse incidenten hebben voorgedaan, zoals het rijden onder invloed met als passagier een van de kinderen.
5.7
Blijkens de toelichting van de kinderen, de vader en de GI hebben de kinderen het prima naar hun zin bij de vader. De vader werkt hard maar regelt alles goed voor de kinderen tijdens zijn afwezigheid. Hij werkt volledig mee aan hulpverlening en staat ook volledig achter de omgang tussen de kinderen en de moeder. Uit de toelichting van de kinderen, de vader en de GI blijkt wel dat de kinderen moesten wennen aan de regels en structuur bij de vader. Bij de moeder was zoals zij het noemt sprake van een 'kunstenaarsgezin' zonder de gebruikelijke structuur. Met name [de minderjarige1] moest daar aan wennen bij de vader en ging liever haar eigen gang. Zij zal moeten leren dat er binnen de maatschappelijk geldende normen, waarden en regels zijn waar haar eigen behoeftevervulling voor zal moeten wijken (verslag [L] ). Inmiddels krijgt zij deze structuur en kaders aangeboden bij de vader. Met [de minderjarige3] gaat het goed op school en ook hij krijgt huiswerkbegeleiding. Tijdens een overleg met moeder, hulpverlening en gezinsvoogd op 8 september 2016 is de keuze voor een middelbare school voor [de minderjarige3] aan de orde gekomen. In overleg met de moeder is toen door de gezinsvoogd gekozen voor een school in [B] zodat hij niet steeds heen en weer hoefde te reizen van [B] naar [M] .
5.8
Gelet op het voorgaande oordeelt het hof de maatregelen gerechtvaardigd nu de moeder onvoldoende in staat was en is de kinderen een stabiele en veilige opvoedomgeving te bieden. Onbetwist is voorts dat de kinderen het goed doen bij de vader. De kinderen komen bij de vader tot rust en komen daardoor toe aan hun ontwikkelingstaken, hoewel zij moeten wennen aan de structuur en regels aldaar. Daarbij komt dat het voor de kinderen een vertrouwde en ook praktische omgeving is gelet op de nabijheid van faciliteiten die voor hen belangrijk zijn, zoals school en hobby's.
5.9
Het voorgaande betekent dat het hoger beroep van de moeder geen doel treft. Het hof gaat ervan uit dat de GI erop zal blijven toezien en daartoe de nodige regie zal voeren om tegemoet te komen aan de behoefte van de kinderen hun moeder zoveel mogelijk te zien.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de meervoudige kamer van de rechtbank Noord-Nederland, van 8 september 2016 waarvan beroep;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, E.B.E.M. Rikaart-Gerard en S. Rezel en is op 14 februari 2017 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.