ECLI:NL:GHARL:2017:1397

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 februari 2017
Publicatiedatum
20 februari 2017
Zaaknummer
200.205.709/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van gezinsproblematiek

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft niet voldaan aan de bodemeisen van de gecertificeerde instelling, Regiecentrum Bescherming en Veiligheid (GI), die de uitvoering van de ondertoezichtstelling van de kinderen heeft. De kinderen zijn sinds 8 september 2016 bij hun vader geplaatst, na een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Nederland. De moeder heeft in haar beroepschrift aangevoerd dat de problematiek rondom haar opvoedingssituatie wordt uitvergroot en dat zij positieve aspecten van haar zorg voor de kinderen niet voldoende in aanmerking zijn genomen. Ze heeft recentelijk hulp gezocht en is onder behandeling bij een GGZ-instelling. Het hof heeft de zorgen van de GI over de opvoedingssituatie van de kinderen bij de moeder gevolgd en geoordeeld dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de kinderen. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, omdat de moeder onvoldoende in staat is om een stabiele en veilige opvoedomgeving te bieden. De kinderen doen het goed bij de vader, wat de voorkeur heeft boven andere vormen van plaatsing.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.205.709/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/149674 / FJ RK 16-702)
beschikking van 14 februari 2017
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. N.W.T. Bijlsma te Amsterdam,
en
Regiecentrum Bescherming en Veiligheid,
(gecertificeerde instelling)
kantoorhoudend te Leeuwarden,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de vader],
wonende te [B] ,
verder te noemen: de vader (roepnaam: [de vader] ),
advocaat mr. M.M. Hoelen te Leeuwarden.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de meervoudige kamer van de rechtbank Noord-Nederland, van 8 september 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
1.2
In die uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking is machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader verleend ten behoeve van de minderjarigen [de minderjarige1] , geboren in de gemeente Littenseradiel [in] 2010 en [de minderjarige2] , geboren in de gemeente Leeuwarden [in] 2009 (verder te noemen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] ), met ingang van 8 september 2016 tot uiterlijk 5 maart 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 7 december 2016;
- een journaalbericht van mr. Hoelen van 10 januari 2017 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Hoelen van 12 januari 2017 met producties(s);
- het verweerschrift van de GI met productie(s).
2.2
Desgevraagd heeft mr. Bijlsma voorts nog enige ontbrekende stukken uit de procedure in eerste aanleg nagezonden. De raad voor de kinderbescherming heeft desgevraagd bij brief van 28 december 2016 aangegeven niet te beschikken over relevante rapportages en/of adviezen.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 19 januari 2017 plaatsgevonden tegelijkertijd met het hoger beroep van de moeder bekend onder zaaknummer 200.206.001/01. In de onderhavige zaak zijn verschenen de moeder en haar advocaat, de vader en namens de GI mr. [C] en mevrouw [D] (gezinsvoogd).

3.3. De vaststaande feiten

3.1
De moeder heeft in totaal vijf kinderen, namelijk:
- [de minderjarige3] , geboren [in] 1999;
- [de minderjarige4] , geboren [in] 2001;
- [de minderjarige5] , geboren [in] 2003;
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2009 en;
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2010.
3.2
De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige2] en [de minderjarige1] . Hun voornoemde halfbroers [de minderjarige4] en [de minderjarige5] en halfzus [de minderjarige3] hebben een andere biologische vader ( [E] ).
3.3
De vader en de moeder van [de minderjarige2] en [de minderjarige1] zijn in 2010 uit elkaar gegaan. De moeder is in 2014 met de kinderen van [F] naar een woongemeenschap in [A] verhuisd.
3.4
[de minderjarige2] en [de minderjarige1] zijn op 5 maart 2015 onder toezicht gesteld en zij wonen sinds
8 september 2016 bij hun vader [de vader] . Bij beschikking van 24 februari 2016 is de maatregel van ondertoezichtstelling van [de minderjarige2] en [de minderjarige1] verlengd tot 5 maart 2017.
3.5
In de bestreden beschikking is machtiging tot uithuisplaatsing verleend van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij de vader met ingang van 8 september 2016 tot 5 maart 2017.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat de kinderen zullen worden teruggeplaatst bij de moeder, kosten rechtens.
4.2
De GI heeft het verzoek van de moeder in hoger beroep bestreden en verzoekt het hof om dat ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ter beoordeling staat de machtiging tot uithuisplaatsing van de voornoemde minderjarigen [de minderjarige2] en [de minderjarige1] bij de vader met ingang van 8 september 2016 tot 5 maart 2017.
5.2
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Het standpunt van de moeder
5.3
De moeder kan zich niet vinden in de bestreden beschikking. De problematiek wordt volgens de moeder uitvergroot en positieve aspecten van de opvoedingssituatie bij haar, zoals creativiteit en warmte, blijven onderbelicht. De moeder voegt in dit verband bij haar beroepschrift onder meer een e-mailwisseling waaruit blijkt dat haar behandelend psychiater haar in die mening steunt. Ter zitting is hier onder meer aan toegevoegd dat de moeder zich inmiddels, enkele dagen voor de zitting, heeft laten opnemen voor behandeling bij [G] GGZ in [H] . Zij zal daar eerst een paar weken in 'detox' verblijven en aansluitend zal zij via [I] , vlakbij [G] , traumabehandeling krijgen. In totaal zal de opname naar verwachting ongeveer zes weken duren. Verder is de diagnose DISS volgens de moeder later veranderd in PTSS met dissociatieve randverschijnselen. Ondanks deze recente ontwikkelingen wil de moeder graag wel nog een oordeel van het hof over de vraag of de in geding zijnde maatregelen gerechtvaardigd zijn.
Het standpunt van de GI
5.4
De GI heeft in haar verweerschrift en ter zitting nog eens toegelicht waarom naar haar mening de uithuisplaatsing van de kinderen noodzakelijk is in het belang van hun verzorging en opvoeding. Voorts heeft de GI bevestigd dat de moeder zich inmiddels onder behandeling heeft laten stellen.
Het oordeel van het hof5.5 Het hof volgt de GI in haar zorgen over de opvoedingssituatie van de kinderen bij de moeder en in haar standpunt dat vanwege het uitblijven van zicht op verbetering en de zorgelijke signalen betreffende onder meer het alcoholgebruik van de moeder en haar beschikbaarheid, plaatsing van de kinderen bij de vader noodzakelijk was en is in het belang van hun verzorging en opvoeding. Het gaat hier om jonge en nog kwetsbare kinderen die voor hun veiligheid en ontwikkeling afhankelijk zijn van hun opvoeders. [de minderjarige2] is bijna acht jaar oud en [de minderjarige1] wordt zeven jaar oud in juni.
5.6
Vast staat in dit verband dat bij de moeder sprake is van persoonlijke problematiek, waaronder, zoals zij zelf stelt, PTSS met dissociatieve randverschijnselen. Dit maakt dat de moeder niet altijd beschikbaar is voor de kinderen omdat zij soms als het ware wegvalt en er dan hiaten in haar dag ontstaan. De moeder heeft zich daarbij tot voor kort mijdend opgesteld ten aanzien van hulpverlening en het aanpakken van haar problematiek. Inmiddels lijkt daarin een kentering te zijn opgetreden. Zij heeft zich nu laten opnemen bij [G] in [H] en na een periode van 'detox' zal er traumabehandeling plaatsvinden bij [I] . Het heeft er, zoals de moeder zelf ook stelt, in dit verband alle schijn van dat de alcoholproblematiek van de moeder een gevolg is van de onderliggende problematiek. Mede als gevolg van de onderhavige maatregelen is nu ruimte ontstaan voor behandeling daarvan en het hof oordeelt dat in het belang van de kinderen. Zij hebben immers behoefte aan gezonde en stabiele ouders die niet gehinderd worden door dergelijk zware psychische klachten om de belangen van de kinderen voor ogen te houden en voorop te blijven stellen.
5.7
Voor zover de moeder heeft aangevoerd dat de positieve aspecten in de opvoedingssituatie onvoldoende zijn meegewogen, zoals de warmte en ruimte voor creativiteit, volgt het hof haar daarin niet. Het staat buiten kijf dat die positieve aspecten er waren, mede blijkend uit het verslag van [J] en de verklaringen van de psychiater van de moeder. Die positieve aspecten doen er echter niet aan af dat er serieuze zorgen zijn. Ook de psychiater van de moeder heeft er in dit verband melding van gemaakt dat hij aan behandeling niet toekwam omdat hij door de onrust in het systeem vooral bezig was met stabiliseren. Vanaf het begin van de ondertoezichtstelling zijn door de GI bodemeisen gesteld en is de moeder in de gelegenheid gesteld daaraan te voldoen. Gezinstherapie was uitsluitend een optie wanneer de moeder alsnog aan de bodemeisen zou voldoen. De moeder hield echter haar eigen koers aan, koos voor ambulante hulpverlening en handelde conform de visie van haar psychiater, die van mening was dat er sprake was van contra-indicaties voor opname in [K] . Toen in april 2016 echter bleek dat er nog geen begin gemaakt was met de noodzakelijke verandering was de conclusie van de GI dat de moeder daar niet op korte termijn aan zou kunnen voldoen. Daarbij komt ook dat zich in de tussentijd diverse incidenten hebben voorgedaan, zoals het rijden onder invloed met als passagier een van de kinderen.
5.8
Gelet op het voorgaande oordeelt het hof de maatregelen gerechtvaardigd nu de moeder onvoldoende in staat is de kinderen een stabiele en veilige opvoedomgeving te bieden. Onbetwist is voorts dat de kinderen het goed doen bij de vader. De kinderen komen bij de vader tot rust en komen daardoor toe aan hun ontwikkelingstaken. Het hoeft geen betoog dat plaatsing van de kinderen bij hun vader de voorkeur verdient boven plaatsing van de kinderen elders, waaronder ook een gezinsopname in [K] .
5.9
Het voorgaande betekent dat het hoger beroep van de moeder geen doel treft.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de meervoudige kamer van de rechtbank Noord-Nederland, van 8 september 2016 waarvan beroep;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, E.B.E.M. Rikaart-Gerard en S. Rezel en is op 14 februari 2017 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.