In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft niet voldaan aan de bodemeisen van de gecertificeerde instelling, Regiecentrum Bescherming en Veiligheid (GI), die de uitvoering van de ondertoezichtstelling van de kinderen heeft. De kinderen zijn sinds 8 september 2016 bij hun vader geplaatst, na een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Nederland. De moeder heeft in haar beroepschrift aangevoerd dat de problematiek rondom haar opvoedingssituatie wordt uitvergroot en dat zij positieve aspecten van haar zorg voor de kinderen niet voldoende in aanmerking zijn genomen. Ze heeft recentelijk hulp gezocht en is onder behandeling bij een GGZ-instelling. Het hof heeft de zorgen van de GI over de opvoedingssituatie van de kinderen bij de moeder gevolgd en geoordeeld dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de kinderen. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, omdat de moeder onvoldoende in staat is om een stabiele en veilige opvoedomgeving te bieden. De kinderen doen het goed bij de vader, wat de voorkeur heeft boven andere vormen van plaatsing.