Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in hoger beroep,
1.1. Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het verweerschrift van de GI met productie(s);
- een journaalbericht namens mr. Neslo van 30 november 2016 met productie(s); en
- een journaalbericht namens mr. De Haan van 16 januari 2017 met productie(s).
3.De vaststaande feiten
drie maandendient plaats te vinden, in welke opbouwperiode de GI de duur en de frequentie van de contacten zal bepalen:
- eenmaal per veertien dagen, telkens van vrijdag tot zondag, waarbij de definitieve
tijden in overleg met de GI worden afgesproken;
- iedere week een doordeweekse dag uit school tot de volgende dag naar school, waarbij
de dag in overleg met de GI wordt afgesproken, en
- de helft van de vakanties en feestdagen, in overleg met de GI af te spreken.
De rechtbank heeft haar beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte afgewezen.
4.De omvang van het geschil
twaalf maandenvast te stellen, dan wel een periode die het hof redelijk en passend acht, voordat uitvoering wordt gegeven aan de door de rechtbank vastgestelde (reguliere) omgangsregeling.
5.De motivering van de beslissing
5.5 Het voorgaande betekent dat het hof geen aanleiding ziet het verzoek van de moeder toe te wijzen. Aangezien voorts vast staat dat momenteel uitvoering wordt gegeven aan de zorgregeling, met uitzondering van een enkele keer toen [de minderjarige] volgens de moeder grieperig was (hetgeen hij overigens ook bij de vader kan zijn), ziet het hof op dit moment geen aanleiding gebruik te maken van zijn bevoegdheid om ambtshalve een dwangmiddel op te leggen (artikel 1:253a lid 5 BW). Het hof gaat er hierbij wel van uit dat de GI overeenkomstig zijn wettelijke taak zal toezien op de belangen van [de minderjarige] en zo nodig de maatregelen zal treffen die hem gerade voorkomt.
6.De slotsom
7.De beslissing
mei 2016 waarvan beroep;