ECLI:NL:GHARL:2017:1391

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 februari 2017
Publicatiedatum
20 februari 2017
Zaaknummer
200.193.094/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling en doorbreking van impasse in de vorm van proefcontact tussen minderjarige en vader

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, is op 14 februari 2017 een beschikking gegeven inzake de omgangsregeling tussen een minderjarige en zijn vader. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft een geheim adres en wordt vertegenwoordigd door advocaat mr. B.H. Werink. De vader, verweerder in hoger beroep, woont te [A] en wordt bijgestaan door mr. M. Wierts. De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Noord is als overige belanghebbende aangemerkt. De zaak betreft een doorbreking van een impasse in de omgangsregeling, waarbij het hof heeft besloten tot een proefcontact tussen de minderjarige en de vader.

Het hof verwijst naar eerdere beslissingen en heeft de raad voor de kinderbescherming verzocht om onderzoek te doen naar de opvoedingssituatie van de minderjarige. De raad heeft op 12 januari 2017 gerapporteerd dat er geen contra-indicaties zijn voor contact tussen de minderjarige en de vader, maar dat er nog geen band tussen hen bestaat. De moeder is van mening dat een proefcontact te vroeg is, terwijl de vader dit contact zo snel mogelijk wenst. De GI heeft geadviseerd om binnen drie maanden een proefcontact te realiseren, waarbij zorgvuldigheid en voortvarendheid in acht moeten worden genomen.

Het hof heeft geoordeeld dat het in het belang van de minderjarige is om de impasse te doorbreken en dat de moeder geen voorwaarden kan stellen aan het proefcontact. De beslissing van de rechtbank Noord-Nederland is bekrachtigd, en de beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De zaak benadrukt het belang van de relatie tussen de minderjarige en de vader en de noodzaak om deze relatie op een zorgvuldige manier op te bouwen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.193.094/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/143138/FA RK 13-2014)
beschikking van 14 februari 2017
inzake
[verzoekster],
wonende op een geheim adres,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. B.H. Werink te Groningen,
en
[verweerder],
wonende te [A] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M. Wierts te Groningen.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
Jeugdbescherming Noord,
gevestigd te Groningen,
verder te noemen: de gecertificeerde instelling of GI.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 6 december 2016 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- een brief van de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad) van 28 november 2016;
- een brief van de raad van 13 januari 2017 met productie(s);
- een journaalbericht van 16 januari 2017 namens mr. Werink met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Wierts van 16 januari 2017 met productie(s).
1.3
Op 17 januari 2017 is de mondelinge behandeling voortgezet. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de raad is mevrouw [B] verschenen. Voorts zijn verschenen mevrouw [C] en mevrouw [D] namens de GI.
2. De motivering van de beslissing
2.1
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de (tussen)beschikking van
6 december 2016, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
2.2
In die beschikking heeft het hof de raad verzocht met spoed onderzoek te doen naar de opvoedingssituatie van [de minderjarige] en het hof, binnen de kaders van de punten hier in geding, daarover van advies te dienen. Daarbij wenste het hof in het bijzonder ook antwoord te krijgen op de vraag in hoeverre het voor [de minderjarige] thans verantwoord is om de ontstane impasse te doorbreken in de vorm van een proefcontact tussen hem en de vader.
2.3
De raad heeft op 12 januari 2017 een briefrapport uitgebracht. Daaruit blijkt dat de raad de moeder op 23 november 2016, daags na de eerste zitting van het hof, een (onverwacht) huisbezoek heeft gebracht. Naar aanleiding daarvan heeft de moeder de GI op 24 november 2016 ook binnengelaten. Die dag (bijna 1,5 jaar !! na aanvang van de ondertoezichtstelling) heeft de GI eindelijk afspraken met de moeder kunnen maken over, onder andere, de statusvoorlichting van [de minderjarige] . Daarmee is inmiddels ook feitelijk een begin gemaakt. Sinds het gebeuren op 22, 23 en 24 november 2016 lijkt er sprake van een positieve kentering in de samenwerking tussen de moeder en de GI. Wel zal/zullen op verzoek van de moeder medio februari 2017 nog een of twee nieuwe gezinsvoogd(en) aangesteld worden.
Informatieplicht
2.4
Nu de moeder ter zitting van 17 januari 2017 heeft verklaard haar grief met betrekking tot de informatieplicht niet meer te handhaven, behoeft dit punt geen bespreking meer en zal het daartoe strekkende verzoek van de moeder worden afgewezen.
Proefcontact
2.5
De raad heeft op 12 januari 2017 geconcludeerd dat er op dit moment geen contra-indicaties zijn voor contact tussen [de minderjarige] en de vader. Er is echter op dit moment nog geen sprake van een band tussen de vader en [de minderjarige] , aldus de raad. In de optiek van de raad dient de GI daarom het huidig ingezette plan te vervolgen en passende beslissingen te nemen ten aanzien van de omgangsregeling tussen [de minderjarige] en de vader.
2.6
De moeder handhaaft haar standpunt dat een proefcontact met de vader op korte termijn veel te veel is voor [de minderjarige] .
2.7
De vader wil onverminderd graag en het liefst zo snel mogelijk een eerste contact met [de minderjarige] .
2.8
De GI is van mening dat (uiterlijk) binnen drie maanden een eerste proefcontact moet hebben plaatsgevonden tussen de vader en [de minderjarige] . Daarbij dient in het belang van [de minderjarige] de juiste balans te worden gevonden tussen enerzijds voortvarendheid en anderzijds zorgvuldigheid (qua voorbereiding).
2.9
Op grond van het vorenstaande is niet gebleken dat het voor [de minderjarige] onverantwoord zou zijn om de ontstane impasse te doorbreken in de vorm van een proefcontact tussen hem en de vader zoals de rechtbank in de bestreden beschikking heeft bepaald. In tegendeel. Het is in het belang van [de minderjarige] dat hij zijn vader leert kennen en de mogelijkheden worden onderzocht op welke wijze hij in staat kan worden gesteld ook met hem een band op te bouwen. De moeder heeft ter zitting weliswaar nog de nodige voorwaarden gesteld aan een dergelijk proefcontact, maar het stellen van dergelijke voorwaarden is niet aan de moeder. Het is in deze aan de GI, indien mogelijk in overleg met de betrokkenen, om de concrete uitvoering (begeleiding, observatie en/of plaats) van dit proefcontact te bepalen.
2.1
Het hof acht het in het belang van [de minderjarige] de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren zoals ook door de vader ter zitting is verzocht.

3.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, faalt de grief. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover nog aan zijn oordeel onderworpen, zijnde ten aanzien van het proefcontact tussen de vader en [de minderjarige] , bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van
17 mei 2016, hersteld op 4 en 25 oktober 2016, voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.W. Beversluis, J.G. Idsardi en M.P. den Hollander, bijgestaan door mr. D.M. Welbergen als griffier, en is op 14 februari 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.