ECLI:NL:GHARL:2017:1386

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 februari 2017
Publicatiedatum
20 februari 2017
Zaaknummer
16/00250
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de waardevaststelling van een melkveehouderij onder de Wet WOZ

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende, eigenaar van een melkveehouderij, tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland. De heffingsambtenaar van de gemeente Bronckhorst had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 336.000 per 1 januari 2013, wat leidde tot een aanslag onroerendezaakbelasting voor het kalenderjaar 2014. Belanghebbende was het niet eens met deze waardebepaling en heeft hiertegen beroep aangetekend. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, maar belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Het Hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waaronder de toepassing van de Wet WOZ en de bewijslast die op de heffingsambtenaar rust. De heffingsambtenaar heeft een taxatierapport overgelegd, waarin de waarde van de melkveehouderij is vastgesteld met behulp van het TIOX-rekenmodel en de landelijke taxatiewijzer. Belanghebbende betwist de bruikbaarheid van dit rapport en stelt dat de heffingsambtenaar niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de vastgestelde waarde.

Het Hof oordeelt dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. De taxatiewijzer wordt als bruikbaar hulpmiddel beschouwd, en het Hof ziet geen aanleiding om de waarde naar beneden bij te stellen. De individuele financiële situatie van belanghebbende biedt geen grond voor een lagere waardering. Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 16/00250
uitspraakdatum: 21 februari 2017
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 28 januari 2016, nummer AWB 14/6968, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan de
gemeente Bronckhorst(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [a-straat] 5 te [Z] (hierna: de melkveehouderij), per waardepeildatum 1 januari 2013, voor het kalenderjaar 2014 vastgesteld op € 336.000. Tegelijk met de beschikking is ook de aanslag onroerendezaakbelasting bekend gemaakt.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 11 augustus 2014, verzonden op 22 augustus 2014, de waarde en de daarop gebaseerde aanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende van € 310 en de heffingsambtenaar gelast het griffierecht aan belanghebbende te vergoeden.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft nadere stukken ingediend.
1.6.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de melkveehouderij. Het betreft een in een agrarisch gebied gelegen melkveebedrijf, bestaande uit een aantal deelobjecten (vrijstaande woning, jongveestal, twee werktuigenbergingen, melkstal, ligboxenstal, paardenstal, schuur, mestkelder en een buitenbak) en grond. De oppervlakte van het perceel is ongeveer 109.470 m², waarvan de heffingsambtenaar blijkens het taxatieverslag bij de waardebepaling 106.720 m² buiten beschouwing heeft gelaten in verband met de cultuurgrondvrijstelling.
2.2.
De mondelinge behandeling bij de Rechtbank is aangevangen op 3 maart 2015. De Rechtbank heeft vastgesteld dat de gemachtigde het verweerschrift met bijlagen niet heeft ontvangen en het onderzoek ter zitting geschorst. Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 19 oktober 2015. In het proces-verbaal dat van de nadere zitting is opgemaakt is onder meer het volgende opgenomen:
“Rechter: Welke waarde bepleit u?
Gemachtigde van eiser: Ik ben geen taxateur maar de waarde van de bedrijfsopstallen zijn aanzienlijk lager. € 250.000 is een redelijke waarde.”

3.Het geschil

In geschil is de waarde van de melkveehouderij op de waardepeildatum.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ moet de waarde van het object worden bepaald op de waarde die aan het object dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger het object in de staat waarin dat zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Naar de bedoeling van de wetgever is deze waarde “de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding” (Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 44).
4.2.
Op de heffingsambtenaar rust bij betwisting de last aannemelijk te maken dat de waarde per 1 januari 2013 niet hoger is vastgesteld dan de waarde in het economische verkeer per genoemde datum. De heffingsambtenaar heeft ter onderbouwing van de vastgestelde waarde onder meer verwezen naar een door hem overgelegd taxatierapport, gedagtekend 1 december 2014 en opgemaakt door [A] , taxateur te [B] . In dit taxatierapport is voor de bepaling van de waarde aansluiting gezocht bij de kengetallen van de landelijke taxatiewijzer Agrarische grond/gebouwen (hierna: de taxatiewijzer) en is de melkveehouderij met behulp van het TIOX-rekenmodel getaxeerd op € 383.000. Het taxatierapport bevat oppervlaktegegevens dan wel inhoudsgegevens van de ondergrond en de deelobjecten van de melkveehouderij waaraan een waarde per m² dan wel per m³ is toegekend. Verder is een correctie toegepast van € 9.735 in verband met asbest. Ook bevat het taxatierapport gegevens van twee transacties, namelijk de verkoop van [b-straat] 8 te [C] , verkocht op 16 februari 2012 voor € 500.000 en de verkoop van [c-straat] 1 en 3 te [B] , verkocht op 12 augustus 2010 voor € 450.000. De heffingsambtenaar heeft desgevraagd toegelicht dat er weinig bruikbare vergelijkingsverkopen waren en dat de twee opgenomen transacties zijn vermeld om te onderbouwen dat de op de taxatiewijzer gebaseerde WOZ-waarde met inachtneming van de plaatselijke omstandigheden niet te hoog is.
4.3.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat het taxatierapport niet bruikbaar is. Om te beginnen is het niet toegestaan om het TIOX-rekenmodel toe te passen op andere objecten dan incourante en bijzondere objecten. Voorts is een van de beide transacties te ver van de waardepeildatum gelegen, zodat slechts één vergelijkingsverkoop resteert. Dat is te weinig om als onderbouwing te dienen. Daarbij komt dat de heffingsambtenaar de transportdata heeft gebruikt en niet de verkoopdata. Daarnaast had de heffingsambtenaar een hertaxatie moeten uitvoeren, die bestaat uit een inpandige taxatie, een taxatie ter plaatse of een taxatie in overleg met belanghebbende. Een bureautaxatie voldoet niet. Ook de datum op het taxatierapport kan niet kloppen, nu de Rechtbank het taxatierapport op diezelfde datum per post heeft ontvangen Belanghebbende concludeert dat de heffingsambtenaar de Rechtbank onjuist heeft voorgelicht.
4.4.
Het Hof stelt voorop dat hier de vrije bewijsleer geldt. Het is aan de heffingsambtenaar, op wie de bewijslast rust, om aannemelijk te maken dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. Hoe de heffingsambtenaar dit bewijs levert, is aan hem. Het is aan het Hof om het bijgebrachte bewijs te beoordelen en te wegen. Dat een (her)taxatie inpandig, ter plaatse of in overleg met belanghebbende zou moeten plaatsvinden, vindt geen steun in de toepasselijke wet- en regelgeving. De dagtekening van het taxatierapport is 1 december 2014. Het Hof leidt uit het dossier van de Rechtbank af dat het taxatierapport met het verweerschrift (dagtekening 2 december 2014) en overige bijlagen op 3 december 2014 naar de Rechtbank is verzonden, en dat de stukken op 4 december 2014 door de Rechtbank voor ontvangst zijn gestempeld. Het Hof ziet geen aanleiding om naar deze gang van zaken, zoals belanghebbende kennelijk wil, nader onderzoek in te stellen.
4.5.
Anders dan belanghebbende acht het Hof het TIOX-rekenmodel in dit geval bruikbaar. De heffingsambtenaar heeft onweersproken verklaard dat er weinig vergelijkingsverkopen zijn. In dat geval is de taxatiewijzer een geschikt hulpmiddel voor de bepaling van de WOZ-waarde. Dit klemt te meer nu belanghebbende terecht heeft aangevoerd dat één van de vergelijkingsverkopen ver van de waardepeildatum is gelegen. Aan dit laatste verbindt het Hof geen gevolgen, aangezien de vergelijkingsverkopen uitsluitend zijn gebruikt om de bruikbaarheid van de taxatiewijzer voor de regio waarin de melkveehouderij is gelegen, te ondersteunen. In dit licht is het gebruik van de transportdatum van de vergelijkingsverkopen in plaats van de verkoopdatum niet van invloed op de uitkomst van deze procedure.
4.6.
Het Hof is van oordeel dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde op de waardepeildatum niet te hoog is vastgesteld. De WOZ-waarde van de melkveehouderij is berekend aan de hand van de kengetallen op de waardepeildatum. Niet is gesteld of gebleken dat de heffingsambtenaar van verkeerde objectgegevens is uitgegaan of dat, gelet op bouwjaar, bouwmateriaal en grootte, te hoge kengetallen zijn gebruikt. Het gebruik van een landelijke taxatiewijzer is een bruikbaar hulpmiddel bij het vaststellen van de WOZ-waarde, mits rekening wordt gehouden met de plaatselijke omstandigheden. De in het taxatierapport opgenomen vergelijkingsverkopen geven in beginsel geen aanleiding om af te wijken van de uitgangspunten in de taxatiewijzer. Wel acht het Hof de aftrek wegens de aanwezigheid van asbest in de daken van de opstallen aan de lage kant, gelet op de ouderdom van de daken en de door de gemachtigde aangedragen gegevens over de kosten van verwijdering van asbest. Gelet op de omstandigheid dat de getaxeerde waarde € 383.000 is, acht het Hof niettemin aannemelijk dat de vastgestelde waarde van € 336.000 niet te hoog is. Het Hof ziet in deze omstandigheid dan ook geen aanleiding om de WOZ-waarde van de melkveehouderij naar beneden bij te stellen.
4.7.
Voor zover de individuele financiële situatie van belanghebbende al aanleiding zou moeten geven tot benedenwaartse bijstelling van de WOZ-waarde, heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat zijn melkveehouderij slechter dan gemiddeld presteert. Uit de overgelegde jaarcijfers blijkt dat belanghebbende in 2013 en 2014 een bescheiden winst heeft gerealiseerd. Desgevraagd heeft de gemachtigde bevestigd dat, hoewel de jaarstukken nog niet gereed zijn, dit in 2015 niet anders zal blijken te zijn. Dat in vorige jaren een verlies zou zijn geleden, maakt het voorgaande niet anders.
4.8.
Dat, zoals belanghebbende stelt, op de nadere zitting bij de Rechtbank de rechter zou hebben voorgesteld de WOZ-waarde op de waardepeildatum op € 250.000 vast te stellen, kan belanghebbende niet baten. Zelfs indien het Hof er bij wijze van veronderstelling van uitgaat dat de rechter een waarde van € 250.000 heeft genoemd, leidt dit niet tot gewekt vertrouwen. Daarbij neemt het Hof in aanmerking dat de heffingsambtenaar heeft betwist op enig moment met een waarde van € 250.000 akkoord te zijn gegaan en dat belanghebbende ook niet heeft gesteld dat de heffingsambtenaar met dat voorstel heeft ingestemd. Belanghebbende kon er bij deze stand van zaken dan ook niet op vertrouwen dat de WOZ-waarde van de melkveehouderij op de waardepeildatum op € 250.000 zou worden vastgesteld. Dat van de heffingsambtenaar geen bericht is gekomen dat hij het niet met de voorgestelde waarde eens zou zijn, maakt dit niet anders. Het Hof behoeft derhalve niet te onderzoeken of de rechter dan wel, zoals in het proces-verbaal van de zitting staat en de heffingsambtenaar stelt, de gemachtigde een waarde van € 250.000 geopperd heeft.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. van Dongen, voorzitter, mr. J. van de Merwe en mr. R.A.V. Boxem, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.
De beslissing is op 21 februari 2017 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(S. Darwinkel)
(A. van Dongen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 21 februari 2017
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.