ECLI:NL:GHARL:2017:1385

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 februari 2017
Publicatiedatum
20 februari 2017
Zaaknummer
16/00575
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake inkomstenbelasting en levensverzekering met betrekking tot tegemoetkoming onder collectieve compensatieregeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin de rechtbank het beroep ongegrond verklaarde. De zaak betreft een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2012, waarbij de inspecteur een tegemoetkoming in het belastbare inkomen van belanghebbende heeft opgenomen. Deze tegemoetkoming is ontvangen in het kader van een collectieve compensatieregeling voor kosten die in verband met levensverzekeringen zijn gemaakt. Belanghebbende betwist dat deze tegemoetkoming terecht tot zijn belastbare inkomen is gerekend.

De feiten zijn als volgt: belanghebbende heeft in 1995 en 2000 levensverzekeringen afgesloten bij [A]. In 2012 ontving hij een tegemoetkoming van € 589, die na inhouding van loonheffingen aan hem is uitbetaald. De inspecteur heeft deze tegemoetkoming als belastbaar inkomen aangemerkt, wat door belanghebbende wordt betwist. Het Hof oordeelt dat de inspecteur dit terecht heeft gedaan, omdat de levensverzekeringen als lijfrenten zijn aangemerkt en de uitkeringen daaruit belast zijn, ongeacht of deze in één bedrag worden uitgekeerd.

Het Hof wijst ook de stelling van belanghebbende af dat het in rekening brengen van de tegemoetkoming in strijd is met de redelijkheid en billijkheid, en stelt dat de rechter niet bevoegd is om de innerlijke waarde en billijkheid van de wet te beoordelen. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard, en het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken op 21 februari 2017.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 16/00575
uitspraakdatum:
21 februari 2017
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 28 april 2016, nummer AWB 15/5334, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Eindhoven(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is voor het jaar 2012 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd. Bij beschikking is belastingrente berekend.
1.2
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 januari 2017. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende heeft in het jaar 1995 bij [A] (hierna: [A] ) een levensverzekering (‘Persoonlijke Portefeuille Polis’) afgesloten onder polisnummer [00000] . Op de polis is een koopsom gestort van ƒ 10.000 (€ 4.537,80). De koopsom is door belanghebbende ten laste van zijn belastbare inkomen gebracht.
2.2
Belanghebbende heeft in het jaar 2000 bij [A] een levensverzekering (‘ [A] Groeiroute’) afgesloten onder polisnummer [00001] . Op de polis zijn twee koopsommen gestort van ƒ 8.000 (€ 3.630,24), respectievelijk ƒ 6.000 (€ 2.722,68). De koopsommen zijn door belanghebbende ten laste van zijn belastbare inkomen gebracht.
2.3
Bij brief van 5 mei 2003 met als onderwerp ‘ [A] Groeiroute’ heeft [A] aan belanghebbende het volgende geschreven:
‘In augustus 2001 is er een correctie uitgevoerd over het bedrag van
f8.000,00. Dit bedrag was in het [B] Fonds belegd maar had belegd moeten worden in het [A] Aandelenfonds. Wij hebben dit gecorrigeerd. Om het juiste aantal units in uw polis te kunnen krijgen hebben wij een bedrag op uw polis gestort. Dit bedrag was € 735,93. (…)’
2.4
Bij brieven van 13 januari 2012 heeft [A] aan belanghebbende medegedeeld dat hij op grond van een collectieve compensatieregeling recht heeft op een tegemoetkoming vanwege bovenmatige kosten die in verband met de onder 2.1 en 2.2 genoemde levensverzekeringen in rekening zijn gebracht. De tegemoetkoming bedraagt in totaal € 589 (hierna: de tegemoetkoming), welk bedrag na inhouding van € 107 aan loonheffingen aan belanghebbende is uitbetaald. Van de tegemoetkoming heeft € 45 betrekking op de ‘Persoonlijke Portefeuille Polis’ en € 544 op de ‘ [A] Groeiroute’.

3.Geschil

3.1
In geschil is het antwoord op de vraag of de Inspecteur de in 2.4 bedoelde tegemoetkoming terecht tot belanghebbendes belastbare inkomen uit werk en woning heeft gerekend.
3.2
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur beantwoordt deze bevestigend.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Als belastbare periodieke uitkeringen zijn in artikel 3.100 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) onder meer aangemerkt de aangewezen periodieke uitkeringen en verstrekkingen, alsmede termijnen van lijfrenten als bedoeld in artikel 3.125 van de Wet IB 2001.
4.2
Artikel 3.102, eerste lid, van de Wet IB 2001 bepaalt dat tot de aangewezen periodieke uitkeringen en verstrekkingen behoort wat wordt ontvangen ter vervanging van gederfde of te derven periodieke uitkeringen en verstrekkingen.
4.3
Het Hof is van oordeel dat de Inspecteur de door belanghebbende in het jaar 2012 ontvangen tegemoetkoming ingevolge artikel 3.102, eerste lid, van de Wet IB 2001 terecht tot het belastbare inkomen uit werk en woning heeft gerekend. Nu niet in geschil is dat de door belanghebbende afgesloten levensverzekeringen zijn aan te merken als lijfrenten als bedoeld in artikel 3.125 van de Wet IB 2001 zijn de uitkeringen uit hoofde van die verzekeringen belast, ook als deze in één bedrag worden uitgekeerd. Hieraan doet niet af dat de tegemoetkoming ziet op de kostencomponent die in de levensverzekeringen is verwerkt, omdat de wetgever bij de aftrek van de lijfrentepremies noch bij de lijfrente-uitkeringen een uitzondering heeft gemaakt voor een kostencomponent. Belanghebbendes grief faalt derhalve.
4.4
Voor zover belanghebbende stelt dat het in de belastingheffing betrekken van de tegemoetkoming in strijd is met de redelijkheid en billijkheid wijst het Hof erop dat uit artikel 11 van de Wet van 15 mei 1829, houdende algemeene bepalingen der wetgeving van het koningrijk, volgt dat de rechter niet bevoegd is de innerlijke waarde en billijkheid der wet te beoordelen.
4.5
Belanghebbende stelt dat hij als gevolg van een fout van [A] een extra storting van € 735,93 niet in aftrek heeft kunnen brengen. Dit bedrag wil hij in het onderhavige jaar alsnog in aftrek brengen op zijn belastbare inkomen uit werk en woning. Blijkens de brief van [A] (zie 2.3) heeft [A] deze storting gedaan vanwege een uitgevoerde correctie. Deze storting is niet, zoals belanghebbende ter zitting van het Hof heeft erkend, door hem betaald, zodat reeds daarom geen sprake is van (aftrekbare) uitgaven voor inkomensvoorzieningen.
4.6
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op het verzamelinkomen en de belastingrente. Belanghebbende heeft hiertegen geen zelfstandige grieven aangevoerd. Nu het belastbare inkomen uit werk en woning en daarmee de aanslag niet zal worden verminderd, blijven het verzamelinkomen en de belastingrente ongewijzigd en is het hoger beroep ook in zoverre ongegrond.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.F.C. Spek, voorzitter, mr. J.P.M. Kooijmans en mr. R.A. Wolf, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Postema als griffier.
De beslissing is op 21 februari 2017 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(E.D. Postema)
(R.F.C. Spek)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 21 februari 2017
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.