ECLI:NL:GHARL:2017:1275

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 februari 2017
Publicatiedatum
15 februari 2017
Zaaknummer
K16/0542
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring van beklag inzake strafvervolging na suïcide en afpersing

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 februari 2017 uitspraak gedaan in een beklagprocedure van klaagster, die zich richtte tegen de beslissing van de officier van justitie om geen strafvervolging in te stellen tegen een persoon of personen in verband met de afpersing van haar op 6 januari 2016 overleden echtgenoot. Klaagster, bijgestaan door haar advocaat, heeft op 20 juni 2016 een klaagschrift ingediend. Het hof heeft kennisgenomen van relevante stukken, waaronder een ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie en een schriftelijk verslag van de advocaat-generaal. Tijdens de behandeling in raadkamer op 27 januari 2017 zijn klaagster, haar gemachtigde en de advocaat-generaal gehoord.

De feiten van de zaak zijn als volgt: de partner van klaagster werd op 4 januari 2016 zwaar gewond in zijn auto aangetroffen en overleed twee dagen later in het ziekenhuis. In de auto werden afscheidsbrieven aangetroffen waarin hij melding maakte van bedreigingen en afpersing door onbekende personen. Na een onderzoek concludeerde de politie dat er geen bewijs was voor strafrechtelijke afpersing en dat de man suïcide had gepleegd. Klaagster heeft betoogd dat er nader onderzoek moet worden verricht naar de afpersingen van haar man in relatie tot zijn dood.

Het hof oordeelde dat klaagster ontvankelijk was in haar beklag, maar dat nader onderzoek niet aangewezen was. De enige persoon die relevante informatie kon geven over de vermeende afpersing was de overleden echtgenoot, wiens verklaringen niet meer verkregen konden worden. Het hof concludeerde dat de officier van justitie terecht had besloten om geen strafvervolging in te stellen. De beslissing van het hof was om het beklag af te wijzen.

Uitspraak

K16/0542
Beschikking
inzake

[klaagster] ,

domicilie kiezende ten kantore van haar gemachtigde
klaagster
bijgestaan door mr. J.P.A. van Schaik, advocaat te Veenendaal
tegen

N.N.

beklaagde.
Op 20 juni 2016 is ter griffie van het hof een klaagschrift binnengekomen van klaagster. Het klaagschrift richt zich tegen de beslissing van de officier van justitie van hij arrondissementsparket Oost-Nederland om tegen beklaagde geen strafvervolging in te stellen.
Het hof heeft kennisgenomen van het ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie van het arrondissementsparket Oost-Nederland, het schriftelijk verslag van de advocaat-generaal en de overige op deze zaak betrekking hebbende stukken.
Op 27 januari 2017 is de zaak in raadkamer van dit hof behandeld. Bij de behandeling in raadkamer waren klaagster en haar gemachtigde aanwezig, alsmede de advocaat-generaal. Zij zijn in raadkamer gehoord.
De advocaat-generaal heeft – in overeenstemming met het schriftelijk verslag – geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beklag.

Het beklag

Klaagster klaagt over het niet vervolgen van een persoon dan wel personen ter zake van afpersing van haar op 6 januari 2016 overleden echtgenoot [echtgenoot klaagster] in de periode voor 4 januari 2016.
Bij brief van 8 april 2016 is door de groepschef Districtsrecherche Noord & Oost Gelderland tevens teamleider van het onderzoek, aan klaagster naar aanleiding van het zogeheten tweesporenonderzoek het volgende medegedeeld. Met betrekking tot de vraag of sprake was van zelfmoord is vast komen te staan dat dit het geval was en dat van betrokkenheid van derden niet is gebleken. Met betrekking tot de vraag of er sprake was van strafrechtelijke afpersing van [echtgenoot klaagster] is een uitgebreid onderzoek ingesteld. Ten aanzien van dit onderzoek is op 16 februari 2016 besloten het onderzoek stop te zetten gelet op onder meer de beperkt beschikbare capaciteit.

De beoordeling van het beklag

Ontvankelijkheid
Klaagster kan als rechtstreeks belanghebbende worden beschouwd en is derhalve ontvankelijk in haar beklag.
Feiten en omstandigheden
Op 4 januari 2016 is de partner van klaagster, [echtgenoot klaagster] , zwaar gewond in zijn auto aangetroffen. Meneer werd met een inschot- en een uitschot verwonding in zijn hoofd in de auto gevonden. Op 6 januari 2016 is hij in het ziekenhuis overleden. In de auto is het wapen aangetroffen, waaruit de kogel afkomstig is waarmee meneer door het hoofd is geschoten. Voorts zijn een drietal telefoons aangetroffen, te weten twee Blackberry’s en een iPhone. In de auto werden voorts vier afscheidsbrieven van meneer aangetroffen. Een van deze brieven is gericht aan de politie en houdt in dat hij werd bedreigd dan wel afgeperst door onbekende personen en hij bescherming vraagt voor zijn familie.
Op 6 januari 2016 heeft er een schouw plaatsgevonden en is er tactisch onderzoek verricht. Geconcludeerd is dat meneer suïcide heeft gepleegd. Gelet op de in de auto aangetroffen afscheidsbrieven werd een strafrechtelijk onderzoek ingesteld naar de vraag of er voor de dood van meneer sprake is geweest van strafrechtelijke afpersing. Het onderzoek heeft mede bestaan uit het horen van verschillende getuigen en onderzoek naar de telefoongegevens en bankgegevens van meneer. Gebleken is dat hij – gezien zijn afscheidsbrief – verschillende mensen heeft benaderd (al dan niet door middel van oplichting), teneinde deze mensen ertoe te bewegen geld te investeren in de handel in apparatuur. Deze geldbedragen leek hij niet terug te kunnen betalen. Omtrent eventuele strafrechtelijke afpersing van meneer is geen nadere informatie uit het onderzoek naar voren gekomen. Op 16 februari 2016 besloten het onderzoek stop te zetten.
Klaagster heeft zich op het standpunt gesteld dat er nader onderzoek dient te worden verricht naar de strafrechtelijke afpersingen van haar man in relatie tot zijn suïcide.
De gemachtigde van klaagster heeft in reactie op de het ambtsbericht en het schriftelijk verslag bij brief van 11 januari 2017 een drietal punten naar voren gebracht, welke hij in raadkamer heeft toegelicht. Het betreft een drietal punten waarna nog nader onderzoek naar kan worden verricht. Ten eerste heeft de gemachtigde van klaagster aangevoerd dat uit het procesdossier niet af te leiden is wat het onderzoek naar de twee blackberry’s die bij meneer zijn aangetroffen heeft opgeleverd. Ten tweede heeft de gemachtigde aangevoerd dat de verklaring van getuige [getuige] vragen oproept, die vooralsnog onbeantwoord zijn gebleven. De verklaring van [getuige] houdt in dat ene [betrokkene 1] tegen haar had gezegd dat [echtgenoot klaagster] hem nog € 89.000,- verschuldigd was en zij een verandering in het gedrag van [betrokkene 1] bemerkte toen hij hoorde dat [echtgenoot klaagster] was overleden. [betrokkene 1] zou hebben gezegd dat hij zo snel mogelijk van zijn telefoon af moest zien te komen. Ten derde heeft de gemachtigde aangevoerd dat klaagster de naam van [betrokkene 2] heeft genoemd als mogelijk betrokkene, maar de politie hier geen onderzoek naar heeft gedaan. Voorts is aangevoerd dat dit te meer klemt nu de politie aan klaagster heeft aangegeven dat er nog voldoende punten waren waarna onderzoek zou kunnen worden verricht.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het beklag ongegrond is en overweegt daartoe als volgt. Anders dan klaagster en haar gemachtigde acht het hof het verrichten van nader onderzoek naar de vermeende strafrechtelijke afpersing van [echtgenoot klaagster] in de periode voorafgaand aan zijn overlijden niet aangewezen. De enige persoon die richtinggevende informatie kan geven over de kwestie rond de vermeende strafrechtelijk afpersing is [echtgenoot klaagster] zelf. Nu hij is overleden biedt die mogelijkheid geen soelaas. Met name geldt dat zijn verhaal omtrent de vermeende strafrechtelijke afpersing vragen oproept, die door hem niet meer beantwoord kunnen worden. De kans dat nader onderzoek zoals door de gemachtigde van klaagster is omschreven nog enige relevante informatie zal opleveren ter beantwoording van de vraag naar eventuele strafrechtelijk afpersingen van [echtgenoot klaagster] in relatie tot zijn suïcide is zodoende zeer gering. De officier van justitie heeft in deze daarom een juiste beslissing genomen.
Uit het voorgaande volgt dat het beklag ongegrond is. Er wordt als volgt beslist.

Beslissing

Het hof:
Wijst het beklag af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.P. Bordes, voorzitter,
mr. A.W.M. Elders en mr. B.F.A. van der Krabben, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. F.A.A.M. van der Veen, griffier,
op en ondertekend door de voorzitter en de griffier.