ECLI:NL:GHARL:2017:1274

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 februari 2017
Publicatiedatum
15 februari 2017
Zaaknummer
K16/0526
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van beklag inzake niet-vervolging van betrokkenheid bij overlijden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 februari 2017 uitspraak gedaan in een beklagprocedure van klaagster, die zich richtte tegen de beslissing van de officier van justitie van het arrondissementsparket Oost-Nederland om geen strafvervolging in te stellen tegen N.N. in verband met de dood van haar vader. Klaagster had op 15 juni 2016 een klaagschrift ingediend, gevolgd door een aanvullend klaagschrift op 29 juni 2016. Het hof heeft kennisgenomen van relevante stukken, waaronder een ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie en een schriftelijk verslag van de advocaat-generaal. Tijdens de behandeling in raadkamer waren klaagster, haar gemachtigde en de advocaat-generaal aanwezig.

Het hof oordeelde dat klaagster ontvankelijk was in haar beklag. De feiten wezen uit dat de politie op 9 maart 2015 het stoffelijk overschot van haar vader aantrof, na een melding van zijn werkgever. De schouwarts concludeerde dat er sprake was van een natuurlijk overlijden. Klaagster betwistte deze conclusie en verzocht om nader onderzoek, maar het hof vond geen aanknopingspunten voor verder onderzoek. De verklaringen van getuigen en de omstandigheden rondom het overlijden gaven geen aanleiding om te twijfelen aan de conclusie van de officier van justitie.

Uiteindelijk oordeelde het hof dat het beklag ongegrond was en wees het af. Het hof concludeerde dat de beslissing van de officier van justitie om geen strafvervolging in te stellen juist was, en dat er geen bewijs was voor een strafbaar feit of verwijtbaar handelen.

Uitspraak

K16/0526
Beschikking
inzake

[klaagster] ,

domicilie kiezende ten kantore van haar gemachtigde
klaagster
bijgestaan door mr. S. Wortel, advocaat te Utrecht
tegen

N.N.

beklaagde.
Op 15 juni 2016 is ter griffie van het hof een klaagschrift binnengekomen van klaagster. Op 29 juni 2016 is ter griffie van het hof een aanvullend klaagschrift ontvangen van klaagster. Het klaagschrift richt zich tegen de beslissing van de officier van justitie van het arrondissementsparket Oost-Nederland om tegen beklaagde geen strafvervolging in te stellen.
Het hof heeft kennisgenomen van het ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie van het arrondissementsparket Oost-Nederland, het schriftelijk verslag van de advocaat-generaal en de overige op deze zaak betrekking hebbende stukken.
Op 27 januari 2017 is de zaak in raadkamer van dit hof behandeld. Bij de behandeling in raadkamer waren klaagster en haar gemachtigde aanwezig, alsmede de advocaat-generaal. Zij zijn in raadkamer gehoord.
De advocaat-generaal heeft – in overeenstemming met het schriftelijk verslag – geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beklag.

Het beklag

Klager doet beklag over het niet vervolgen van N.N. ter zake van betrokkenheid bij de dood van haar vader [vader klaagster] (geboren op [1956] te [geboorteplaats] , Ivoorkust), in de periode van 30 december 2014 tot en met 9 maart 2015 te Apeldoorn.
Bij brief van 21 maart 2016 is door de officier van justitie van het arrondissementsparket Oost-Nederland aan de gemachtigde van klaagster medegedeeld dat er geen nader strafrechtelijk onderzoek zal worden verricht naar het overlijden van [vader klaagster] , nu blijkens het feitenonderzoek geen aanwijzingen zijn gevonden voor iets anders dan een natuurlijk overlijden en het onderzoek voorts geen vermoeden van een strafbaar feit dan wel strafrechtelijk verwijtbaar handelen heeft opgeleverd.

De beoordeling van het beklag

Ontvankelijkheid
Klaagster kan als rechtstreeks belanghebbende worden beschouwd en is derhalve ontvankelijk in haar beklag.
Feiten en omstandigheden
Naar aanleiding van een melding van de werkgever van [vader klaagster] inhoudende dat hij sinds de jaarwisseling niet meer op zijn werk is geweest, gaat de politie op 9 maart 2015 naar de woning van [vader klaagster] . De politie betreedt – nadat het slot is opengeboord – de woning van [vader klaagster] en treft aldaar het stoffelijk overschot van [vader klaagster] aan. De schouwarts concludeert dat sprake is van een natuurlijk overlijden.
Blijkens de politiesystemen is [vader klaagster] op 30 december 2014 in verwarde toestand door de politie op straat aangetroffen en is besloten dat hem mee te nemen naar het bureau, toen bleek dat hij zichzelf onvoldoende kon redden. Door de politie is de crisisdienst ingeschakeld. Uit onderzoek van de crisisdienst is gebleken dat het niet noodzakelijk was dat [vader klaagster] zou worden opgenomen. Besloten werd dat hij door de politie naar huis zou worden gebracht. Op 30 december 2014 heeft de politie [vader klaagster] naar huis gebracht en hem in bed gelegd. Blijkens het ambtsbericht van de officier van justitie heeft de politie op 30 december 2014 telefonisch contact opgenomen met de dochter van [vader klaagster] en is er een voicemailbericht ingesproken. Deze informatie is niet te herleiden tot een proces-verbaal van bevindingen.
In december 2015 wordt door de officier van justitie een (oriënterend) feitenonderzoek gestart naar de omstandigheden waaronder [vader klaagster] op 30 december 2014 door de politie in zijn woning is achtergelaten en het aantreffen van het stoffelijk overschot op 9 maart 2015. Hiervan is klaagster bij brief van 11 december 2015 op de hoogte gesteld.
Door de politie is onderzoek gedaan, mede teneinde vast te stellen wanneer [vader klaagster] voor het laatst is gezien. Het onderzoek heeft uitgewezen dat er geen aanwijzingen zijn voor anders dan natuurlijk overlijden en dat [vader klaagster] in ieder geval is overleden na 31 december 2014, omdat hij op die dag door getuigen is gezien op zijn werk en de deur van zijn woning op 9 maart 2015 op het nachtslot zat. Voorts is gebleken dat zijn spullen, onder meer zijn persoonlijke eigendommen, onaangeroerd in zijn woning lagen.
De leidinggevende van [vader klaagster] , [leidinggevende vader] heeft verklaard dat op een lijst werd bijgehouden wie, wanneer werkte. Blijkens deze lijst heeft [vader klaagster] op 31 december 2014 twee uren gewerkt. [betrokkene 1] heeft verklaard dat hoewel zij aan [vader klaagster] had laten weten dat hij niet hoefde te werken op 31 december 2014, zij van haar collega [betrokkene 2] had gehoord dat [vader klaagster] toch naar het werk was gekomen op 31 december 2014. [betrokkene 2] is gehoord en heeft verklaard dat zij [vader klaagster] op 31 december 2014 heeft zien lopen en hij niet op zijn reguliere afdeling werkte, omdat deze gesloten was, maar hij die dag in het winkeltje werkzaam was.
De slotenmaker [betrokkene 3] die de deur van de woning van [vader klaagster] op 9 maart 2014 heeft geopend is gehoord. Hij heeft verklaard dat de deur van de woning van [vader klaagster] op het nachtslot zat en dat de sleutel aan de binnenzijde in het slot stak.
Aan de hand van deze verklaringen is onduidelijk wanneer [vader klaagster] exact is overleden, doch dat dit in ieder geval na 31 december 2014 moet zijn geweest.
De gemachtigde van klaagster heeft zich in raadkamer op het standpunt gesteld dat het beklag gegrond dient te worden verklaard en nader onderzoek moet worden verricht bestaande uit het horen van enkele getuigen en het toevoegen van het officiële rapport van de schouwarts aan het dossier. De gemachtigde heeft verzocht bij het horen van deze getuigen aanwezig te mogen zijn. De gemachtigde heeft aangevoerd dat gelet op de verklaring van de slotenmaker [betrokkene 3] onvoldoende vast is komen te staan dat de voordeur van de woning van [vader klaagster] op het nachtslot zat. Voorts zijn alle verklaringen in het dossier niet ondertekend door de betreffende getuigen dan wel verbalisanten en roepen deze verklaringen om meerdere redenen vragen op. Waarbij opvallend te noemen is dat klaagster tijdens de uitvaart van haar vader met enkele getuigen heeft gesproken die haar hebben verteld dat zij [vader klaagster] niet hebben gezien op 31 december 2014. Daarnaast heeft zij aangevoerd dat het officiële rapport van de schouwarts met een uitgebreide beschrijving van de schouw ontbreekt.
Klaagster heeft in raadkamer verklaard dat zij zeer ontevreden is over het onderzoek naar het overlijden van haar vader. Op vragen van de voorzitter heeft klaagster verklaard en daarbij voor het eerst namen genoemd, dat [betrokkene 1] en [leidinggevende vader] ten tijde van de uitvaart van [vader klaagster] hebben gezegd dat zij hem niet hebben gezien op 31 december 2014. Voorts heeft klaagster verklaard dat mevrouw Martina eveneens zou hebben gezegd dat zij [vader klaagster] niet meer had gezien. Op de vraag van de voorzitter waarom klaagster de namen van deze getuigen niet eerder heeft willen noemen op verzoek van het openbaar ministerie heeft zij verklaard dat zij geen vertrouwen had in het openbaar ministerie en de stukken waarom zij had gevraagd niet werden overgelegd, terwijl zij wel informatie moest verschaffen.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het beklag ongegrond is en overweegt daartoe als volgt. De overtuiging van klaagster dat haar vader, [vader klaagster] , anders dan op natuurlijke wijze is overleden, vindt naar het oordeel van het hof – gelet op hetgeen omtrent feiten en omstandigheden naar voren is gekomen – geen steun in de overige stukken in het dossier. Anders dan klaagster en haar gemachtigde ziet het hof geen aanknopingspunten voor het verrichten van nader onderzoek. Dat klaagster heeft verklaard dat er getuigen zijn die haar tijdens de uitvaart van haar vader hebben gezegd dat zij hem niet hadden gezien op 31 december 2014 maakt het oordeel van het hof, gelet op de nadien afgelegde verklaringen van deze getuigen, niet anders. Dat geldt eveneens voor het door de gemachtigde van klaagster gedane verzoek strekkende tot voeging van het officiële rapport van de schouwarts in het dossier, nu niet is komen vast te staan dat het rapport, zoals zich dat in het dossier bevindt, incompleet is. Het hof constateert dat de stukken in het dossier niet zijn ondertekend, maar dat deze naar hun aard geen ondertekening bevatten omdat het een uitdraai van een oriënterend feitenonderzoek betreft. De officier van justitie heeft in deze zodoende een juiste beslissing genomen.
Uit het voorgaande volgt dat het beklag ongegrond is. Er wordt als volgt beslist.

Beslissing

Het hof:
Wijst het beklag af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.P. Bordes, voorzitter,
mr. A.W.M. Elders en mr. B.F.A. van der Krabben, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. F.A.A.M. van der Veen, griffier,
op en ondertekend door de voorzitter en de griffier.