ECLI:NL:GHARL:2017:1233

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 februari 2017
Publicatiedatum
14 februari 2017
Zaaknummer
200.184.431
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging kinderalimentatie en beoordeling van behoefte en draagkracht in een situatie waarin ouders nooit in gezinsverband hebben samengeleefd

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van kinderalimentatie. De man, verzoeker in hoger beroep, had verzocht om de kinderalimentatie voor zijn kind, geboren in 2003, te wijzigen. De rechtbank Gelderland had eerder bepaald dat de man € 250,- per maand moest betalen, maar de man stelde dat deze bijdrage op nihil moest worden gesteld, omdat de behoefte van het kind op basis van de juiste gegevens lager was. Het hof heeft vastgesteld dat de man en de vrouw de ouders zijn van het kind, en dat de man sinds 2014 het hoofdverblijf van het kind heeft. De man heeft in hoger beroep voldoende financiële gegevens overgelegd, waaruit blijkt dat de eerdere beschikking van 18 november 2009, waarin de behoefte van het kind op € 250,- per maand was vastgesteld, niet aan de wettelijke maatstaven voldeed. Het hof heeft de behoefte van het kind berekend op € 188,- per maand, en de draagkracht van de man op € 150,- per maand. Gezien de financiële situatie van beide ouders, heeft het hof de kinderalimentatie met ingang van 1 januari 2009 op nihil vastgesteld. Tevens is bepaald dat de vrouw geen terugbetalingsverplichting heeft voor eventueel teveel betaalde kinderalimentatie, gezien haar financiële positie en het feit dat zij onder bewind staat. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.184.431
(zaaknummer rechtbank Gelderland, 266885)
beschikking van 14 februari 2017
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. E.R.T. Tromp te Nijmegen,
en
Unidos Bewindvoering,gevestigd te Lent, in de hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de bewindvoerder, respectievelijk de vrouw,
advocaat: mr. J.E. Kremer te Nijmegen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 26 oktober 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 25 januari 2016;
  • het verweerschrift met producties, ingekomen op 29 februari 2016;
  • een journaalbericht van mr. Tromp van 31 mei 2016 met producties, ingekomen op 1 juni 2016.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 14 juni 2016 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Nadat de vrouw ter mondelinge behandeling had verklaard dat haar goederen onder bewind zijn gesteld, heeft het hof de vrouw in de gelegenheid gesteld de gegevens van de bewindvoerder aan het hof over te leggen, opdat het hof partijen en de bewindvoerder voor een nieuwe mondelinge behandeling zou kunnen oproepen, en de verdere behandeling van de zaak aangehouden.
2.3
Vervolgens hebben partijen de volgende stukken overgelegd:
  • een journaalbericht van mr. Kremer van 17 juni 2016 met producties, ingekomen op dezelfde datum;
  • een journaalbericht van mr. Tromp van 23 juni 2016 met producties, ingekomen op 24 juni 2016;
  • een journaalbericht van mr. Kremer van 12 september 2016 met productie, ingekomen op dezelfde datum;
  • een journaalbericht van mr. Tromp van 29 september 2016 met producties, ingekomen op 3 oktober 2016.
2.4
Uit de bij het journaalbericht van mr. Kremer van 12 september 2016 gevoegde brief van de bewindvoerder van 9 september 2016 blijkt dat deze bewindvoerder mr. Kremer toestemming verleent de onderhavige procedure te voeren. Uit deze brief leidt het hof af dat de bewindvoerder het geding verder ten behoeve van de vrouw wenst te voeren en zich in deze door mr. Kremer wenst te doen vertegenwoordigen.
2.5
Vervolgens is op 11 oktober 2016 de mondelinge behandeling voortgezet. De man is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Voorts zijn de vrouw en mr. Kremer verschenen. De bewindvoerder is, met kennisgeving vooraf, niet verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
De man en de vrouw zijn de ouders van [het kind] (verder: [het kind]), geboren op [geboortedatum] 2003.
3.2
Bij echtscheidingsbeschikking van 18 november 2009 heeft de rechtbank Arnhem bepaald dat de man met ingang van 1 december 2008 dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [het kind] met € 250,- per maand.
3.3
Het huwelijk van partijen is op 10 juni 2010 ontbonden door inschrijving in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand van de echtscheidingsbeschikking.
3.4
Sinds de zomer van 2014 woont [het kind] bij de man en zij staat sinds 12 november 2014 ook ingeschreven op het woonadres van de man.
3.5
De man is op 28 augustus 2014 gehuwd met [A.]. Hij heeft samen met haar twee kinderen: [kind 2], geboren op [geboortedatum] 2012, en [kind 3], geboren op [geboortedatum] 2014.
3.6
Bij beschikking van 2 oktober 2014 heeft de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, de goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan de vrouw onder bewind gesteld en de bewindvoerder als zodanig benoemd.
3.7
Op 2 november 2015 heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [het kind] uitgesproken en een machtiging tot uithuisplaatsing van [het kind] bij de man verleend.
Bij beschikking van 23 november 2015 heeft de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, het hoofdverblijf van [het kind] vastgesteld bij de man.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [het kind] (hierna ook: kinderalimentatie). De rechtbank heeft in de bestreden beschikking de hiervoor onder 3.2 vermelde beschikking in die zin gewijzigd dat de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie met ingang van 1 augustus 2014 op nihil wordt gesteld, en het meer of anders verzochte afgewezen.
4.2
De man is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van
26 oktober 2015. De grieven zien op de toepassing van artikel 1:401 lid 4 Burgerlijk Wetboek (BW) en de ingangsdatum van de nihilstelling van de kinderalimentatie. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen, voor zover daarin het verzoek van de man om nihilstelling van de onderhoudsbijdrage met ingang van 1 december 2008 is afgewezen, en, opnieuw beschikkende, alsnog de beschikking van 18 november 2009 te wijzigen voor zover daarin is bepaald dat de man aan vrouw een kinderalimentatie voor [het kind] van € 250,- per maand dient te voldoen en deze bijdrage met ingang van 1 december 2008 op nihil vast te stellen, dan wel een bijdrage vast te stellen en met ingang van een datum welke het hof juist acht.
4.3
De vrouw voert verweer en verzoekt de man in zijn primaire verzoek niet-ontvankelijk te verklaren dan wel zijn verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking, voor zover nodig onder aanvulling van gronden, te bekrachtigen, dan wel een beslissing te nemen welke het hof juist acht, kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De man heeft wijziging gevraagd van de kinderalimentatie zoals vastgesteld bij beschikking van 18 november 2009, primair op grond van artikel 1:401 lid 4 BW (hierna: Burgerlijk Wetboek), en subsidiair op grond van artikel 1:401 lid 1 BW.
5.2
Hoewel in beginsel gezag van gewijsde toekomt aan beslissingen met betrekking tot geschilpunten ter zake van aanspraken op levensonderhoud die zijn vervat in een tussen dezelfde partijen gegeven, in kracht van gewijsde gegane beschikking, wordt dit gezag in zoverre beperkt dat ingevolge artikel 1:401 BW een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud bij een latere uitspraak kan worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen (lid 1) of indien zij van de aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord doordat bij die uitspraak van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan (lid 4).
5.3
Wordt op de voet van artikel 1:401 BW wijziging van een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud verzocht, dan is de rechter niet gebonden aan geschilbeslissingen in de uitspraak waarvan wijziging wordt verzocht, indien blijkt dat een of meer van de in die bepalingen genoemde gronden zich voordoen. De rechter zal in dat geval de uitkering tot levensonderhoud opnieuw hebben vast te stellen, rekening houdend met alle ter zake dienende omstandigheden, en hij is daarbij niet gebonden aan oordelen omtrent die omstandigheden in de beslissing waarvan wijziging wordt verzocht.
5.4
Uit het vorenstaande volgt dat een rechter eerst wanneer is komen vast te staan dat sprake is van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden dan wel van onjuiste of onvolledige gegevens, zal overgaan tot een herbeoordeling. Indien evenwel tot een herbeoordeling wordt overgaan, betreft dit niet slechts een herbeoordeling ten aanzien van het punt waarop de wijziging zich voordeed dan wel sprake is geweest van een onjuist of onvolledig gegeven, maar een herbeoordeling ten volle waarbij rekening wordt gehouden met alle ter zake dienende omstandigheden die in de wijzigingsprocedure zijn gebleken.
5.5
Bij de toepassing van artikel 1:401 lid 4 BW gaat het om ieder gegeven waarvan achteraf vast is komen te staan dat het bij de rechterlijke uitspraak waarvan wijziging wordt verzocht een rol had behoren te spelen, maar niet heeft gespeeld of waarvan achteraf vast is komen te staan dat het niet om het juiste gegeven ging, terwijl het juiste of ontbrekende gegeven tot een andere vaststelling van de onderhoudsuitkering op grond van draagkracht of behoefte had geleid. Daarbij maakt het niet uit wie - partij, advocaat of rechter - zich heeft vergist in (de weergave van) de feiten, de berekening, het petitum dan wel het dictum. Het gaat dus niet alleen om omstandigheden waarmee de rechter geen rekening heeft kunnen houden. Zelfs vergissingen van de raadslieden van partijen kunnen tot het honoreren van een wijzigingsverzoek leiden. Evenmin doet ter zake of een der partijen kan worden verweten dat een relevant gegeven niet of onjuist is verstrekt en of de verzoekende partijen door een verstek, referte of berusting heeft laten passeren dat van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
5.6
De man stelt in de eerste plaats dat de echtscheidingsbeschikking van 18 november 2009, althans de daarin vastgestelde alimentatie, van meet af aan niet aan de wettelijke maatstaven heeft voldaan en voert hiertoe - samengevat - het volgende aan.
In die - in 2008 gevoerde - procedure heeft de vrouw gesteld dat de behoefte van [het kind] moet worden gesteld op € 250,- per maand. De man heeft destijds geen mondeling verweer gevoerd, omdat zijn moeder in die periode was overleden en hij een zwervend bestaan leidde. De behoefte van [het kind] had op basis van de juiste gegevens destijds op € 136,- per maand moeten worden vastgesteld, aldus de man. De rechtbank heeft bij het geven van de beschikking van 18 november 2009 bovendien geen rekening gehouden met zijn financiële situatie, die zodanig was dat hij van meet af aan geen draagkracht heeft gehad voor het betalen van enige onderhoudsbijdrage ten behoeve van [het kind]. In de onderhavige procedure heeft de man inkomensgegevens over de jaren 2008 tot en met 2015 overgelegd, voor zover hij daarover beschikt. De man stelt dat op grond van deze gegevens aannemelijk is geworden dat bij het geven van de beschikking van 18 november 2009 is uitgegaan van onjuiste gegevens, zodat aan het criterium van artikel 1:401 lid 4 BW is voldaan.
De vrouw betwist dat gemotiveerd.
5.7
Het hof stelt vast dat de beschikking van 18 november 2009 is gegeven nadat de man alleen schriftelijk verweer had gevoerd en zijn advocaat zich vervolgens aan de zaak had onttrokken. De behoefte van [het kind] is vervolgens in die beschikking, conform de stellingen van de vrouw, op € 250,- per maand gesteld. De man heeft thans in hoger beroep voldoende financiële gegevens over de jaren vanaf 2008 overgelegd, zodat het hof aan de hand daarvan zal beoordelen of de rechter in de beschikking van 18 november 2009, achteraf bezien, is uitgegaan van onjuiste of onvolledige gegevens.
5.8
Het hof zal de behoefte van [het kind] berekenen aan de hand van de thans voorliggende gegevens over 2008. De behoefte van een kind waarvan de ouders nooit in gezinsverband hebben samengeleefd, zoals hier aan de orde is, wordt aldus bepaald, dat het gemiddelde wordt genomen van de behoefte berekend op basis van het inkomen van de ene ouder en de behoefte op basis van het inkomen van de andere ouder. De behoefte van [het kind] in 2008 wordt dus vastgesteld op basis van het netto besteedbaar inkomen van de man en dat van de vrouw in dat jaar. Het netto besteedbaar inkomen van de man, op basis van zijn bruto jaarinkomen van € 22.127,- per jaar, bedroeg in 2008 € 1.486,- per maand. Het netto besteedbaar inkomen van de vrouw bedroeg in 2008, op basis van een bruto jaarinkomen van € 12.404,- + € 7.349,-, rekening houdend met de kindertoeslag, € 1.386,- per maand. De behoefte van [het kind] op grond van het voornoemd netto besteedbaar inkomen van de man bedraagt afgerond € 197,- per maand op basis van vier kinderbijslagpunten. De behoefte van [het kind] op grond van de inkomensgegeven van de vrouw bedraagt afgerond € 179,- per maand, eveneens op basis van vier kinderbijslagpunten. Het gemiddelde hiervan bedraagt
€ 188,- per maand, zodat dit de behoefte van [het kind] is.
5.9
Partijen zijn overeengekomen dat over alle in aanmerking komende jaren de draagkracht van de man ten behoeve van kinderalimentatie zal worden berekend volgens de berekeningsmethode zoals die geldt vanaf 1 april 2013.
5.1
Het hof zal bij de bepaling van de draagkracht van de man zijn netto besteedbaar inkomen tot uitgangspunt nemen. Dit inkomen wordt vastgesteld door het bruto inkomen en de werkelijke inkomsten uit vermogen alsmede het te ontvangen kindgebonden budget, te verminderen met de belastingen en premies die daarover verschuldigd zijn. Naar uit hetgeen hiervoor onder 5.10 is overwogen volgt dat het netto besteedbaar inkomen van de man in 2008 € 1.486,- per maand bedroeg.
De draagkracht zal, gelet op dit netto besteedbaar inkomen, worden vastgesteld aan de hand van de formule 70% [NBI - (0,3 NBI + € 825,-)]. Deze benadering houdt in dat aan de zijde van de man het draagkrachtloos inkomen wordt vastgesteld op 30% van het netto besteedbaar inkomen ter zake van forfaitaire woonlasten, vermeerderd met een bedrag van € 825,- aan overige lasten, en dat van het bedrag, dat van het netto besteedbaar inkomen resteert na aftrek van dit draagkrachtloos inkomen, 70% beschikbaar is voor kinderalimentatie.
Het hof stelt de draagkracht ten behoeve van de betaling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [het kind], conform de voormelde formule en de aanbeveling in het Rapport Alimentatienormen, vast op € 150,- per maand (= 70% x (1486 – (445,80 + 825)).
5.11
Gelet op voormelde berekening van de behoefte van [het kind] van € 188,- per maand en de draagkracht van de man van (afgerond) € 150,- per maand in 2008, is het hof van oordeel dat de man voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de beschikking van 18 november 2009, waarin de rechtbank is uitgegaan van een behoefte van [het kind] van € 250,- per maand, welke behoefte de rechtbank, bij gebrek aan gegevens over de draagkracht van de man, bepalend heeft geacht voor de hierin aan de man opgelegde alimentatieverplichting van (eveneens) € 250,- per maand, reeds hierom van de aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord doordat toen van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan ter bepaling van de behoefte van [het kind] en de draagkracht van de man. Grief 1 van de man slaagt dus.
5.12
De man had in het jaar 2008 dus draagkracht voor een aan de vrouw ten behoeve van [het kind] te betalen kinderalimentatie van € 150,- per maand. Uit de door de man overgelegde stukken over de jaren 2009 tot en met 2015 is voldoende aannemelijk geworden dat de man in die jaren onder bijstandsniveau heeft geleefd. Zo blijkt uit de door de man overgelegde “Verklaringen geregistreerd inkomen” over 2009 tot en met 2015 dat de man over die jaren een bruto inkomen heeft genoten van respectievelijk € 12.627,-, € 4.265,-, € 11.196,-,
€ 1.417,-, € 0,-, € 0,- en € 392,- per jaar. Niet gesteld of gebleken is dat de man over die jaren meer kon verdienen, noch dat dat in 2016 anders is. Het hof dient dan ook uit te gaan van voormelde inkomensgegevens en zal de kinderalimentatie met ingang van 1 januari 2009 op nihil vaststellen.
5.14
Nu de vrouw voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij sinds 2008 een bijstandsuitkering geniet en zij dus een minimale draagkracht heeft van hooguit € 25,- per maand en de draagkracht van partijen tezamen bezien onvoldoende is om in de gehele behoefte van [het kind] te kunnen voorzien, laat het hof een draagkrachtvergelijking achterwege.
5.15
Het hof acht aannemelijk dat de vrouw de door de man betaalde of op hem verhaalde kinderalimentatie heeft verbruikt ten behoeve van [het kind], althans dat zij in elk geval gelet op haar huidige financiële positie, in het bijzonder dat zij thans onder bewind staat, niet in staat is om enig bedrag terug te betalen. Het hof zal dan ook bepalen dat de vrouw hetgeen de man eventueel teveel aan kinderalimentatie haar heeft betaald of teveel op hem is verhaald, niet aan de man behoeft terug te betalen.
5.16
De stelling van de man in grief 2, dat de beschikking van 18 november 2009 dient te worden gewijzigd ingevolge artikel 1:401 lid 1 BW, nu deze na het geven van deze beschikking, door een wijziging van omstandigheden, heeft opgehouden aan de wettelijke maatstaven te voldoen, behoeft - gelet op het voorgaande - geen bespreking,

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slaagt grief 1 en behoeft grief 2 geen bespreking. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen en beslissen als volgt.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.

7.Aanhechten draagkrachtberekeningen

Het hof heeft een berekening van het netto besteedbaar inkomen van de man en de vrouw gemaakt. Een gewaarmerkt exemplaar van deze berekeningen is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

8.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van
26 oktober 2015, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijzigt de beschikking van de rechtbank Arnhem van 18 november 2009, voor zover deze betrekking heeft op de kinderalimentatie ten behoeve van [het kind], en bepaalt dat de kinderalimentatie voor [het kind] over de maand december 2008 wordt vastgesteld op € 150,- en dat deze met ingang van 1 januari 2009 op nihil wordt vastgesteld;
bepaalt dat de vrouw hetgeen de man eventueel teveel aan kinderalimentatie heeft betaald of teveel op hem is verhaald, niet aan de man behoeft terug te betalen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.J. Laurentius-Kooter, K.J. Haarhuis en
Z.J. Oosting, bijgestaan door mr. M. Ligtenberg-Vastenholt als griffier, en is op 14 februari 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.