ECLI:NL:GHARL:2017:1231

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 februari 2017
Publicatiedatum
14 februari 2017
Zaaknummer
200.174.103
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en afwikkeling huwelijkse voorwaarden met betrekking tot een echtscheidingsconvenant en ouderschapsplan

In deze zaak gaat het om een echtscheiding tussen een vrouw en een man, waarbij de vrouw in hoger beroep is gegaan tegen een beschikking van de rechtbank Gelderland. De vrouw betwist de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en het echtscheidingsconvenant, waarin zij stelt dat zij gedwaald heeft over haar juridische positie en dat het convenant niet recht doet aan de verdeling van goederen en schulden. De man heeft aangevoerd dat de vrouw niet-ontvankelijk is in haar verzoek, omdat zij in eerste aanleg een gemeenschappelijk verzoek heeft gedaan dat door de rechtbank is toegewezen. Het hof oordeelt dat de vrouw ontvankelijk is in haar verzoeken, omdat zij zich beroept op een wilsgebrek bij de totstandkoming van het convenant.

Het hof overweegt dat het echtscheidingsconvenant kan worden gekwalificeerd als een vaststellingsovereenkomst en dat partijen bewust hebben gekozen om af te wijken van de wettelijke maatstaven voor partneralimentatie. De vrouw heeft onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die een aantasting van de vaststellingsovereenkomst zouden kunnen rechtvaardigen. Het hof wijst de verzoeken van de vrouw af, met uitzondering van de verzoeken die betrekking hebben op de kinderalimentatie, waarover partijen afspraken hebben kunnen maken. De proceskosten worden gecompenseerd, aangezien partijen gewezen echtgenoten zijn. De beschikking van de rechtbank Gelderland wordt voor het overige bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.174.103 en 200.178.063
(zaaknummer rechtbank Gelderland 280699)
beschikking van 14 februari 2017
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. H.J.R.M. Boersma te Tiel,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. W.A.M. Maatman-Abarbanel te Buren.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

Voor het verloop van het geding tot 19 juli 2016 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.

2.De motivering van de beslissing

2.1
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de tussenbeschikking van 19 juli 2016, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
Afwikkeling huwelijkse voorwaarden
2.2
De vrouw heeft zich met grief 1 onder meer op het standpunt gesteld dat de rechtbank ten onrechte een beschikking heeft afgegeven waarbij de inhoud van het aangehechte convenant en ouderschapsplan (12 maart 2015) deel uitmaken van de beschikking. Volgens de vrouw had moeten worden afgewikkeld conform de huwelijkse voorwaarden. In het echtscheidingsconvenant ontbreekt voorts een bepaling waarin is opgenomen dat de man aan de vrouw € 6.000,- dient te betalen wegens overbedeling. Mondeling is besproken dat de man dit bedrag zal betalen ter verrekening van het spaarsaldo van zijn ING-rekening. Ook wordt het ouderschapsplan door de man niet nagekomen. De vrouw heeft gesteld dat het convenant geen recht doet aan ieders juridische positie. Volgens de vrouw heeft zij gedwaald omtrent haar juridische positie. De man heeft de totstandkoming van de echtscheiding betaald en gedomineerd, waardoor de vrouw is benadeeld. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen op grond van artikel 3:196 Burgerlijk Wetboek (BW), dan wel het convenant aan te vullen in die zin dat de man € 22.290,50 dient te voldoen in verband met de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden.
2.3
De man heeft hiertegenover primair aangevoerd dat de vrouw niet-ontvankelijk is in haar verzoek. Partijen hebben in eerste aanleg een gemeenschappelijk verzoek gedaan. Dit verzoek is door de rechtbank toegewezen en de vrouw heeft gekregen wat zij heeft verzocht.
Subsidiair heeft de man aangevoerd dat de vrouw geen belang heeft bij vernietiging van de bestreden beschikking. Het convenant en het ouderschapsplan is een overeenkomst tussen partijen, die ook van kracht blijft als deze niet in een beschikking is opgenomen. In het convenant is een beding finale kwijting opgenomen, zodat de vrouw geen vorderingen tegen de man meer kan instellen. Het convenant sluit een beroep op artikel 3:196 BW uitdrukkelijk uit. Voorts geeft de vrouw niet aan over welk goed of welke schuld zij zou hebben gedwaald en onderbouwd niet dat zij voor meer dan ¼ is benadeeld.
2.4
Allereerst ligt voor de vraag of de vrouw kan worden ontvangen in haar verzoeken in hoger beroep. In (onder meer) HR 4 juni 1999 (ECLI:NL:HR:1999:BL8473) is geoordeeld dat het rechtsmiddel van hoger beroep niet is gegeven om aan een partij wier verzoek tot echtscheiding door de eerste rechter is toegewezen gelegenheid te geven die beschikking ongedaan te maken omdat zij bij nader inzien de voorkeur eraan geeft van het verzoek af te zien. Naar het oordeel van het hof staat in het onderhavige geval echter wel hoger beroep open, omdat (zo begrijpt het hof) de vrouw zich (ook) beroept op een wilsgebrek bij de totstandkoming van het op 12 maart 2015 ondertekende convenant, zodat zij juist niet heeft gekregen waar zij in eerste aanleg om heeft verzocht. De verzoeken van de vrouw met betrekking tot de financiële afwikkeling van het huwelijk vallen overigens binnen het toepassingsgebied van artikel 827 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Verzoeken tot het treffen van dergelijke voorzieningen - als nevenvoorziening - kunnen ook voor het eerst in hoger beroep worden gedaan; de vrouw is daarom ontvankelijk in haar verzoeken.
Echtscheidingsconvenant
2.5
Het echtscheidingsconvenant kan gekwalificeerd worden als een vaststellingsovereenkomst in de zin van artikel 7: 900 lid 1 BW. Het betreft hier immers een overeenkomst tussen partijen ter beëindiging / ter voorkoming van onzekerheid / een geschil betreffende de vermogensrechtelijke afwikkeling van hun huwelijkse voorwaarden. Het echtscheidingsconvenant is tot stand gekomen in gezamenlijk overleg onder begeleiding van Resolve (zie productie 5). Vervolgens is door de gezamenlijke advocaat van partijen een echtscheidingsverzoek ingediend, waarbij tevens de vaststellingsovereenkomst is overgelegd. De rechtbank heeft vervolgens in de beschikking van 29 april 2015 onder meer de echtscheiding uitgesproken tussen de partijen (dictum onder 1) en bepaald dat de inhoud van het convenant en het ouderschap deel uitmaken van deze beschikking (dictum onder 4).
2.6
In haar verzoekschrift in hoger beroep voert de vrouw aan, kort gezegd, dat het echtscheidingsconvenant vernietigd zou moeten worden omdat zij gedwaald heeft over de verdeling van de goederen en de schulden en dat zij voor meer dan een kwart is benadeeld. In haar verzoekschrift onder 11 voert de vrouw aan dat zij er recht en belang bij heeft dat de financiële afwikkeling van het huwelijk conform de huwelijkse voorwaarden plaatsvindt.
Daargelaten of de vrouw zich in deze kan beroepen op artikel 3:196 BW, nu voor de aantasting van de vaststellingsovereenkomst de maatstaf geldt van artikel 7:904 lid 1 BW, heeft zij haar berekening in haar beroepschrift gebaseerd op de huwelijkse voorwaarden van partijen. Daarmee staat nog niet vast dat er sprake is geweest van benadeling voor meer dan een kwart. Maar bovenal geldt dat partijen in artikel 9 van het echtscheidingsconvenant over en weer hebben verklaard dat zij de huwelijkse voorwaarden naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid hebben afgewikkeld, dat zij niets meer van elkaar te vorderen hebben en bovenal dat zij zich jegens elkaar verbonden hebben om een vordering wegens benadeling voor meer dan een kwart in te zullen stellen. De vrouw heeft onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die aantasting van de vaststellingsovereenkomst zouden kunnen rechtvaardigen.
Ouderschapsplan
2.7
Het hof gaat ervan uit dat de man de (tussen)beschikking van het hof van 19 juli 2016 nakomt. De standpunten van de vrouw met betrekking tot de kinderalimentatie behoeven dan ook geen bespreking meer.
2.8
Voor zover de vrouw heeft aangevoerd dat het ouderschapsplan door de man niet wordt nagekomen en dat [het kind] inmiddels weigert contact te hebben met de man, omdat zij van hem geen respect en erkenning van haar bestaansrecht ervaart, oordeelt het hof als volgt. De man heeft ter mondelinge behandeling aangegeven dat hij de afspraken in het ouderschapsplan met betrekking tot het contact met [het kind] graag zou willen nakomen, maar dat [het kind] dit zelf niet wil. Het hof ziet in de door de vrouw genoemde omstandigheden dan ook geen aanleiding om op deze gronden het ouderschapsplan te wijzigen, dan wel de beslissing van de rechtbank op dit punt te vernietigen. Daar komt bij dat [het kind] bijna 17 jaar is en dat op die leeftijd wijziging van het ouderschapsplan niet erg in de rede ligt.
Nationaal spaarfonds
2.9
Met betrekking tot de waarde van de polis bij het Nationaal Spaarfonds (polisnummer […]) zijn partijen het er over eens dat dit bestemd is voor [het kind]. De polis staat op naam van de man. De vrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat deze polis op haar naam dient te worden gesteld, maar zij heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan de polis op haar naam dient te worden gesteld. De vrouw heeft haar verzoek dan ook onvoldoende onderbouwd, zodat het hof het verzoek zal afwijzen.
Inboedel
2.1
De vrouw heeft zich nog op het standpunt gesteld dat de man haar nog een bedrag van € 6.000,- zou betalen ter zake van de inboedel, dan wel ter verrekening van het spaarsaldo van de man op de ING rekening. De man heeft erkend dat hij dit bedrag verschuldigd is aan de vrouw en heeft dit bedrag inmiddels aan de vrouw voldaan. Nu de vrouw niet heeft weersproken dat de man inmiddels het bedrag van € 6.000,- aan haar heeft voldaan, heeft zij geen belang meer bij haar verzoek. Het hof zal daarom het verzoek van de vrouw afwijzen.
Partneralimentatie
2.11
De vrouw heeft zich nog op het standpunt gesteld dat in het convenant geen partneralimentatieverplichting is opgenomen. Volgens de vrouw is sprake van een grove miskenning van de wettelijke maatstaven, dan wel zijn de omstandigheden sindsdien gewijzigd. Volgens de vrouw is in het rapport van Resolve opgenomen dat zij afziet van partneralimentatie, zodat de man de hypotheek rond kan krijgen en in de woning kan blijven wonen. De vrouw heeft sindsdien met [het kind] een huurwoning betrokken. De vrouw verzoekt een partneralimentatie vast te stellen van € 800,- per maand.
2.12
In artikel 2.1 van het echtscheidingsconvenant is het volgende opgenomen:
"a. Beide partijen kunnen voorzien in hun eigen kosten voor levensonderhoud en hebben geen behoefte aan een bijdrage van de andere partij in zijn/haar kosten voor levensonderhoud. Partijen doen daarom reeds nu voor alsdan afstand van het recht een bijdrage in de kosten voor levensonderhoud van de andere partij te verlangen.
b. Partijen zijn zich ervan bewust dat op het moment dat één van de partijen een beroep dient te doen op een bijstandsuitkering een verhaalrecht heeft op de andere partij. De gemeente zal hiertoe een alimentatieberekening uitvoeren. De andere partij behoudt zich het recht voor zich te beroepen op het ontbreken van causaal verband tussen de onderhoudsverplichting, voortvloeiende uit het huwelijk en het ontstaan van behoefte.
c. Dit nihilbeding is gebaseerd op het feit dat op het tijdstip van ondertekening van het convenant de beide partijen in staat zijn om in het eigen levensonderhoud te voorzien".
2.13
Ingevolge artikel 1:401 lid 5 BW kan een overeenkomst betreffende levensonderhoud worden gewijzigd of ingetrokken, indien zij is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven. De vrouw stelt (zo begrijpt het hof) primair dat de in het echtscheidingsconvenant overeengekomen bepaling over de partneralimentatie van aanvang af niet heeft voldaan aan de wettelijke maatstaven.
2.14
Met een grove miskenning van de wettelijke maatstaven wordt bedoeld dat, uitgaande van dezelfde gegevens, er een duidelijke wanverhouding bestaat tussen de onderhoudsbijdrage waartoe de rechter zou hebben beslist en die welke partijen zijn overeengekomen. Het betreft dan gevallen waarin partijen onopzettelijk door onjuist inzicht of onjuiste gegevens van de wettelijke maatstaven zijn afgeweken. Het hof is op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting evenwel van oordeel dat partijen er bewust voor hebben gekozen om af te wijken van de wettelijke maatstaven en de gevolgen daarvan te accepteren. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de man ter zitting naar voren heeft gebracht dat de vrouw geen partneralimentatie wilde. Hij zou dan een hogere kinderalimentatie voor [het kind] betalen. Ook de vrouw heeft aangegeven dat in het rapport van Resolve is opgenomen dat zij afziet van partneralimentatie, zodat de man de hypotheek rond kan krijgen en in de woning kan blijven wonen. Voorgaande standpunten worden bevestigd door het rapport van Resolve waaruit volgt dat als uitgangspunt voor de alimentatieberekening is uitgegaan van het inkomen en de lasten van partijen. Handgeschreven is hieraan toegevoegd dat de vrouw af ziet van partneralimentatie, mits de kinderalimentatie omhoog gaat. Partijen hebben kennelijk deze keuze om af te wijken van de wettelijke maatstaven gemaakt op basis van een juist inzicht in de betekenis van die maatstaven en op basis van juiste en volledige gegevens. Nu partijen bewust van de wettelijke maatstaven zijn afgeweken, is artikel 1:401 lid 5 BW niet van toepassing, zodat het verzoek van de vrouw op grond van dit artikel moet worden afgewezen.
2.15
De vrouw heeft voorts aan haar wijzigingsverzoek ten grondslag gelegd dat de alimentatieovereenkomst kan worden gewijzigd op grond van een wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 1:401 lid 1 BW. Nu partijen bewust van de wettelijke maatstaven zijn afgeweken, dient het hof op een op artikel 1:401 lid 1 BW gegrond wijzigingsverzoek artikel 1:159 lid 3 BW naar analogie toe te passen. Uit artikel 2.1 sub a van het echtscheidingsconvenant volgt dat partijen kennelijk ten tijde van het sluiten van de overeenkomst hebben bedoeld af te spreken dat beide partijen in hun eigen levensonderhoud zouden voorzien. Het hof constateert dat de enige wijziging van omstandigheden die door de vrouw is aangevoerd de stijging van haar woonlasten betreft. Uit het rapport van Resolve volgt dat destijds aan de zijde van de vrouw rekening is gehouden met een woonlast van € 650,- per maand. Tegen de achtergrond van de in het rapport genoemde uitgangspunten voor de alimentatieberekening, heeft de vrouw afgezien van partneralimentatie en is in het convenant opgenomen dat zij in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. De woonlasten van de vrouw bedragen sinds 1 juli 2016 € 707,09 per maand (productie 20 bij journaalbericht van 10 juni 2016). Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw niet, dan wel onvoldoende gesteld dat zij door de toename van de woonlasten met € 57,- per maand niet langer in staat is in haar eigen levensonderhoud te voorzien, dan wel dat zij deze toename in haar lasten niet zelf anderszins kan ondervangen. De stijging van de woonlasten kan naar het oordeel van het hof niet worden gekwalificeerd als een wijziging van omstandigheden die meebrengt dat de man, in het licht van alle bestaande omstandigheden, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten. Ook het beroep van de vrouw op artikel 1:401 lid 1 BW zal daarom worden afgewezen.
Proceskosten
2.16
De man heeft zich op het standpunt gesteld dat de vrouw de procedure in hoger beroep nodeloos heeft ingesteld nu hetgeen zij heeft aangevoerd evident niet-ontvankelijk en kansloos is. De man heeft verzocht de vrouw te veroordelen in de kosten van de procedure in hoger beroep.
2.17
Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw de procedure niet (geheel) nodeloos ingesteld. In ieder geval ten aanzien van de kinderalimentatie hebben partijen afspraken kunnen maken. Het hof ziet dan ook geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt dat compensatie van de proceskosten plaatsvindt in een zaak als de onderhavige, waarin sprake is van een echtscheidingsprocedure en de uit het huwelijk voortvloeiende onderhoudsbijdrage jegens de vrouw en [het kind].

3.De slotsom

3.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen faalt de grief van de vrouw, voor zover niet reeds bij tussenbeschikking van 19 juli 2016 met betrekking tot de kinderalimentatie is beslist. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, voor het overige bekrachtigen.
3.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.

4.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 29 april 2015 voor het overige;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.H.H.A. Moes, R.A. Dozy en E.H. Schulten, bijgestaan door mr. E. Baan als griffier, en is op 14 februari 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.