ECLI:NL:GHARL:2017:118

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 januari 2017
Publicatiedatum
9 januari 2017
Zaaknummer
16/00319 en 16/00320
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslagen omzetbelasting en proceskostenveroordeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 januari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep van belanghebbende, [X] V.O.F., tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De rechtbank had eerder de bezwaren van belanghebbende tegen twee naheffingsaanslagen in de omzetbelasting ongegrond verklaard. De naheffingsaanslagen betroffen de jaren 2005 tot en met 2008, met als dagtekeningen respectievelijk 28 december 2010 en 25 maart 2011. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen, maar de Inspecteur verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding. De rechtbank bevestigde deze beslissing.

In hoger beroep stelde belanghebbende dat er sprake was van dwaling bij de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst met de Inspecteur, omdat nieuwe gegevens zouden aantonen dat de omzetcorrecties onterecht waren. De Inspecteur betwistte dit en stelde dat belanghebbende bewust een compromis had gesloten om een discussie over de hoogte van de omzet te beëindigen. Het Hof oordeelde dat belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat de gestelde dwaling de termijnoverschrijding zou rechtvaardigen. Het Hof concludeerde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waardoor de naheffingsaanslagen in stand bleven.

Het Hof wees ook het verzoek van de Inspecteur om proceskostenvergoeding af, omdat de gevraagde kosten niet waren gemaakt. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Leeuwarden
nummers 16/00319 en 16/00320
uitspraakdatum:
11 januari 2017
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] V.O.F.te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 26 januari 2016, verzonden op 5 februari 2016, nummers LEE 15/1305 en 15/1310, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/kantoor Groningen(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 31 december 2005 met dagtekening 28 december 2010 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd.
1.2
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2006 tot en met 31 december 2008 met dagtekening 25 maart 2011 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd.
1.3
Op het bezwaarschrift van belanghebbende, door de Inspecteur ontvangen op 23 januari 2015, heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar van 19 februari 2015 belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in haar bezwaar tegen de beide naheffingsaanslagen.
1.4
Belanghebbende is tegen de uitspraken van de Inspecteur in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft bij uitspraak van 26 januari 2016 het beroep ongegrond verklaard.
1.5
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, de van de Rechtbank ontvangen dossiers die op deze zaak betrekking hebben alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.7
Een onderzoek ter zitting heeft niet plaatsgevonden. Partijen hebben, na te zijn uitgenodigd voor de zitting van 15 november 2016, ieder laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.
1.8
Bij het Hof zijn gelijktijdig aanhangig gemaakt de zaken betreffende de navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over de jaren 2006 tot en met 2008, met de kenmerken BK 16/00312 tot en met BK 16/00314 van [C] , firmant van belanghebbende, en de zaken betreffende de navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over de jaren 2005 tot en met 2008 met de kenmerken 16/00315 tot en met 16/00318 van [D] , eveneens firmant van belanghebbende. In deze zaken is na een gelijktijdige behandeling eveneens gelijktijdig met de onderhavige zaken uitspraak gedaan.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende houdt zich bezig met de exploitatie van een oliebollenkraam. Haar firmanten zijn [C] en [D] voornoemd.
2.2
Tot de stukken van het geding behoren twee gelijkluidende vaststellingsovereenkomsten uit 2010, door de Inspecteur met elk van beide firmanten gesloten, waarin onder meer het volgende is opgenomen en waarin de firmant als partij A en de Inspecteur als partij B is aangeduid:
2 Omschrijving van de situatie
Door het ontbreken van een deugdelijke kasadministratie en het ontbreken van inkopen in de
administratie, verkeren partijen in onzekerheid over de volgende zaken:
- De na te heffen omzetbelasting over de periode 1-1-2005 tot en met 31-12-2008.
- De vast te stellen inkomens box 1 voor de inkomstenbelasting over de jaren 2005, 2006, 2007 en 2008.

3.Overleg en correspondentie

Aan de totstandkoming van deze overeenkomst is onder andere het volgende voorafgegaan:

- Een boekenonderzoek door partij B gevolgd door diverse telefonische contacten met partij A en zijn adviseur.
- Een brief van partij B aan partij A met dagtekening 18 oktober 2010, betreffende het verwerpen van de administratie en opvragen van gegevens.
- Een op 18 november 2010 door partij B aan de partij A en de adviseur van partij A verzonden brief met theoretische omzetberekeningen voor de gezamenlijke bespreking van 23 november 2010.
- Een bespreking tussen partijen op 23 en 24 november 2010.
- Een op 25 november 2010 door partij B aan partij A overhandigde brief met compromisvoorstel.
- Een op 25 november 2010 door partij B aan de adviseur van partij A per brief verzonden

compromisvoorstel.

4.Inhoud van de overeenkomst

Partijen zijn overeengekomen dat er over de jaren 2005 tot en met 2008 de volgende bedragen
worden aangemerkt als meer genoten omzet:
(...)”
2.3
De Inspecteur heeft aan belanghebbende de onderhavige naheffingsaanslagen opgelegd.
2.4
De Rechtbank heeft geoordeeld dat de Inspecteur belanghebbendes bezwaar tegen de naheffingsaanslagen wegens termijnoverschrijding terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of ten aanzien van de termijnoverschrijding redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat belanghebbende niet in verzuim was, hetgeen door belanghebbende wordt verdedigd en door de Inspecteur wordt betwist.
3.2
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat bij de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst is gedwaald. Eerst in januari 2015 is uit nieuwe gegevens van het Nederlands Bakkerij Centrum gebleken dat uit de grondstoffen meel en gist een hoeveelheid eindproduct kan worden vervaardigd die circa 25 percent bedraagt van de hoeveelheid waarvan bij de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst was uitgegaan.
3.3.1
De Inspecteur stelt dat belanghebbende weloverwogen en bewust een compromis met hem had gesloten, juist om een discussie over de hoogte van de omzet te beëindigen. Het is niet geloofwaardig dat belanghebbende akkoord zou zijn gegaan met een compromis dat erop neerkwam dat een omzet werd vastgesteld die vier keer zou hoog was als de omzet die zij met haar inkoop in werkelijkheid zou kunnen behalen.
3.3.2
De Inspecteur verzoekt het Hof belanghebbende te veroordelen in de door de Inspecteur gemaakte proceskosten, omdat de gemachtigde tegen beter weten in blijft procederen om uitstel van invorderingsmaatregelen te krijgen; daarmee misbruikt zij het bestuursrecht. De door de Inspecteur verzochte proceskostenvergoeding heeft uitsluitend betrekking op reiskosten en worden door hem gesteld op € 20.
3.4
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken.
3.5
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot vernietiging van de uitspraak van de Inspecteur en van de naheffingsaanslagen.
3.6
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank, en tot veroordeling van belanghebbende in de proceskosten tot een bedrag van € 20.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Ten tijde van het instellen van het bezwaar tegen de naheffingsaanslagen was telkens de wettelijk voorgeschreven termijn voor het instellen van dat rechtsmiddel verstreken, hetgeen in beginsel leidt tot niet-ontvankelijkheid van het bezwaar.
4.2
Blijkens de vaststellingsovereenkomst is de onzekerheid die partijen hebben willen wegnemen veroorzaakt door het ontbreken van een deugdelijke kasadministratie en het ontbreken van inkopen in de administratie. Indien veronderstellenderwijs wordt uitgegaan van de juistheid van belanghebbendes stelling dat zij ten tijde van het sluiten van de overeenkomst uitging van een onjuiste verhouding tussen de hoeveelheden grondstoffen en de hoeveelheid eindproduct, dan brengt dat geen verandering in de evenvermelde administratieve gebreken. In de vaststellingsovereenkomst is geen enkele relatie gelegd tussen de hoeveelheden meel en gist enerzijds en de omzetcorrecties anderzijds. Nu in de overeenkomst niet is vermeld hoe de omzetcorrecties tot stand zijn gekomen, en belanghebbende daaromtrent ook niets heeft gesteld, is niet aannemelijk geworden dat de nadere informatie van het Nederlands Bakkerij Centrum, wat daarvan overigens zij, tot lagere bedragen aan omzetcorrecties had moeten leiden en dat belanghebbende, indien zij ten tijde van het sluiten van de overeenkomst over die informatie had beschikt, niet met het voorgestelde compromis akkoord zou zijn gegaan.
4.3
Op grond van het vorenstaande kan - nu belanghebbende geen andere omstandigheden heeft gesteld die de termijnoverschrijding zouden hebben veroorzaakt dan de gestelde wijziging van inzicht - niet worden gezegd dat ten aanzien van de termijnoverschrijding redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende niet in verzuim was. De onverschoonbaarheid van de termijnoverschrijdingen brengt mee dat belanghebbende niet-ontvankelijk was in haar bezwaar tegen de naheffingsaanslagen.
4.4
Het Hof zal het verzoek van de Inspecteur tot veroordeling van belanghebbende in de proceskosten niet honoreren, aangezien dat verzoek uitsluitend betrekking heeft op reiskosten en die kosten niet zijn gemaakt.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. baron van Knobelsdorff, voorzitter, mr. B. van Walderveen en mr. G.J. van Muijen, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.
De beslissing is op
11 januari 2017in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(H. de Jong)
(J.W. van Knobelsdorff)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 12 januari 2017
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.