ECLI:NL:GHARL:2017:11549

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 april 2017
Publicatiedatum
7 juli 2020
Zaaknummer
21-002684-16
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belediging en vrijspraak in hoger beroep met betrekking tot gevaarlijk dier

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Gelderland. De verdachte, geboren in 1953 en woonachtig in Nijmegen, was in eerste aanleg veroordeeld voor belediging en het niet voldoende zorg dragen voor een gevaarlijk dier. Het hof heeft het hoger beroep behandeld na een zitting op 13 april 2017, waarbij de advocaat-generaal een geldboete van € 250,00 voor de belediging en € 90,00 voor het niet zorg dragen voor de hond heeft gevorderd. De tenlastelegging omvatte beledigende uitlatingen over een groep mensen, specifiek Turken, en het niet onschadelijk houden van een hond die een persoon had gebeten.

Het hof heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor de primair ten laste gelegde belediging en heeft de verdachte daarvan vrijgesproken. Het hof oordeelde dat de uitlatingen niet beledigend waren voor een groep, maar enkel voor de aangever. Ook voor het tweede feit, het niet zorg dragen voor de hond, was er onvoldoende bewijs, waardoor de verdachte ook daarvan werd vrijgesproken. Het hof heeft echter wel vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de subsidiair ten laste gelegde belediging, wat is gekwalificeerd als eenvoudige belediging.

De verdachte is veroordeeld tot een geldboete van € 500,00, omdat de geuite bewoordingen zwaar zijn aangerekend, vooral gezien de omstandigheden waaronder het feit is begaan. De vordering van de benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte niet schuldig is bevonden aan het onder 2 ten laste gelegde feit. Het hof heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften in acht genomen en de uitspraak is openbaar gedaan.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002684-16
Uitspraak d.d.: 26 april 2017
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Gelderland van 12 mei 2016 met parketnummer 05-240271-15 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1953,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 13 april 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte tot een geldboete van € 250,00 ten aanzien van het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde en tot een geldboete van € 90,00 ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde. Tevens vordert de advocaat-generaal gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij. De vordering van de advocaat-generaal is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman, mr. J. Biemond, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing en een andere strafoplegging komt. Het hof zal daarom opnieuw recht doen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. primair:
hij op of omstreeks 2 augustus 2015 in de gemeente Nijmegen, zich in het openbaar mondeling opzettelijk beledigend heeft uitgelaten over een groep mensen, te weten Turken, wegens hun ras en/of etniciteit en/of herkomst, door in het openbaar, namelijk aan of op de openbare weg, de [adres] een persoon van Turkse komaf/nationaliteit (te weten [aangever] ) te hebben uitgescholden/betiteld voor/als "vuile kutbuitenlander" en/of "rot op naar je eigen land", althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
1. subsidiair:
hij op of omstreeks 2 augustus 2015 in de gemeente Nijmegen opzettelijk in het openbaar mondeling [aangever] heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: "vuile kutbuitenlander" en/of "rot op naar je eigen land", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
2:
hij op of omstreeks 31 juli 2015 te Nijmegen geen voldoende zorg heeft gedragen voor het onschadelijk houden van een onder zijn hoede staand gevaarlijk dier, te weten een hond (Duitse herder, reu genaamd [naam] ), immers heeft verdachte niet voorkomen dat deze hond een persoon ( [benadeelde] ) heeft kunnen bijten waarbij pijn en/of letsel is ontstaan.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde

Het hof is van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem onder 1 primair ten laste gelegde, nu er geen wettig en overtuigend bewijs is dat hij dat heeft begaan.
Het hof overweegt in het bijzonder dat de uitlatingen van verdachte niet beledigend waren voor een groep mensen, maar enkel gericht tegen en beledigend voor aangever.

Vrijspraak ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde

Het hof is van oordeel dat verdachte ook dient te worden vrijgesproken van het hem onder 2 ten laste gelegde, nu er evenmin wettig en overtuigend bewijs is dat hij dat heeft begaan.
Het hof overweegt in het bijzonder het volgende.
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan niet wordt vastgesteld dat de hond van verdachte, de Duitse herder genaamd [naam] , op 31 juli 2015 als een gevaarlijk dier in de zin van artikel 425, sub 2, van het Wetboek van Strafrecht, moest worden aangemerkt. Er zijn geen bewijsmiddelen waaruit blijkt dat het potentieel gevaarlijke karakter van de hond zich reeds eerder had geopenbaard, doordat deze hond een ander mens of dier had aangevallen. Evenmin was op dat moment uit andere omstandigheden af te leiden dat het ging om een gevaarlijk dier. Feiten en omstandigheden van na het incident kunnen niet bijdragen aan de beoordeling of de hond van verdachte op de datum van het ten laste gelegde feit als gevaarlijk moest worden aangemerkt.
Gelet op het voorgaande, dient verdachte te worden vrijgesproken van het hem onder 2 ten laste gelegde.
Overweging met betrekking tot het bewijs ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem onder 1 subsidiair ten laste gelegde, nu aangever geen klacht met verzoek tot vervolging heeft ingediend en er evenmin aangifte is gedaan van belediging.
Het hof overweegt het volgende. Aangever [aangever] heeft op 4 augustus 2015 aangifte gedaan van discriminatie en bedreiging. Gezien de in die aangifte gebruikte bewoordingen is het hof van oordeel dat aangever op dat moment met de aangifte van discriminatie, tevens aangifte heeft gedaan van belediging, een klachtdelict. Artikel 164 van het Wetboek van Strafvordering schrijft voor welke vormvoorschriften in acht moeten worden genomen bij het indienen van een klacht. Een klacht bestaat uit een aangifte met het verzoek tot vervolging. Wanneer een uitdrukkelijk verzoek tot vervolging ontbreekt, kan een stuk dat als klacht is bedoeld (in casu de aangifte) toch als zodanig worden aangemerkt als de bedoeling van de klager dat een vervolging wordt ingesteld duidelijk uit het geschrift blijkt. [1] Naar het oordeel van het hof is dat, gelet op de gebruikte bewoordingen in de aangifte, in onderhavige zaak het geval. Uit de aangifte volgt ondubbelzinnig en duidelijk dat aangever aangifte heeft willen doen van belediging. Uit de aangifte blijkt evident dat aangever zich beledigd voelde door de bewoordingen die verdachte tegen hem heeft geuit. Het verweer slaagt dan ook niet.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1 subsidiair:
hij op
of omstreeks2 augustus 2015, in de gemeente Nijmegen, opzettelijk in het openbaar mondeling [aangever] heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: "vuile kutbuitenlander" en
/of"rot op naar je eigen land", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde levert op:

eenvoudige belediging.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belediging. Verdachte heeft daarmee de aangever in zijn persoonlijke eer en goede naam aangetast, in aanwezigheid van een aantal omstanders, die alles hebben gehoord. Het hof rekent de geuite bewoordingen verdachte zwaar aan, te meer nu aangever enkel een jongetje te hulp schoot. Hij wees verdachte daartoe op zijn verantwoordelijkheid jegens dat kind, nu verdachtes hond deze jongen kort daarvoor had gebeten.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat een geldboete van € 500,00 een passende straf is. De in eerste aanleg opgelegde en de thans gevorderde straf doen geen recht aan de kwalijke omstandigheden waaronder het feit is begaan.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 75,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 50,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 2 ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 23, 24, 24c en 266 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Aldus gewezen door
mr. A. van Maanen, voorzitter,
mr. R.H. Koning en mr. E. Venekatte, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.C. Jochems, griffier,
en op 26 april 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. E. Venekatte is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 26 april 2017.
Tegenwoordig:
mr. M.L.H.E. Roessingh-Bakels, voorzitter,
mr. C.C.M. Poland, advocaat-generaal,
G. Heeres, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.

Voetnoten

1.HR 29 juni 1914,