ECLI:NL:GHARL:2017:11540

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 september 2017
Publicatiedatum
29 oktober 2018
Zaaknummer
21-005076-16
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet door een militair

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een veroordeling van een verdachte, geboren in 1986 en eertijds korporaal van de Koninklijke Luchtmacht, die op 13 maart 2015 in Arnhem opzettelijk cocaïne aanwezig had. De verdachte was eerder veroordeeld door de militaire politierechter in de rechtbank Gelderland tot een geldboete van € 375,00 subsidiair 7 dagen hechtenis. De advocaat-generaal had in hoger beroep dezelfde straf gevorderd. De verdediging voerde aan dat de vervolging in strijd was met het gedoogbeleid van het openbaar ministerie en dat artikel 135 van het Wetboek van Militair Strafrecht als lex specialis zou moeten worden toegepast. Het hof heeft beide verweren verworpen. Het hof oordeelde dat het gedoogbeleid niet van toepassing is op militairen en dat artikel 135 geen lex specialis is ten opzichte van de Opiumwet. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het verbod van de Opiumwet en heeft de eerdere veroordeling vernietigd. De verdachte is opnieuw veroordeeld tot een geldboete van € 375,00 en 7 dagen hechtenis, waarbij het hof rekening hield met de omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn ontslag bij Defensie.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005076-16
Uitspraak d.d.: 7 september 2017
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de militaire kamer

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de militaire politierechter in de rechtbank Gelderland van 9 september 2016 met parketnummer 05-129427-15 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986,
wonende te [woonplaats] ,
eertijds korporaal van de Koninklijke Luchtmacht.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 24 augustus 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot veroordeling van verdachte tot een geldboete van € 375,00 subsidiair 7 dagen hechtenis. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. S. Meijer, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Bij het vonnis waarvan beroep is verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 375,00 subsidiair 7 dagen hechtenis.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 13 maart 2015, te Arnhem, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

De verweren

De raadsvrouw heeft terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de vervolging van verdachte in strijd is met de richtlijnen van het openbaar ministerie en de Aanwijzing Opiumwet, omdat daaruit volgt dat een gebruikershoeveelheid wordt gedoogd. Dit zou volgens de raadsvrouw moeten leiden tot ontslag van alle rechtsvervolging.
Tevens stelt de raadsvrouw dat ontslag van alle rechtsvervolging zou moeten volgen omdat artikel 135 van het Wetboek van Militair Strafrecht volgens haar een lex specialis is ten opzichte van artikel 2 onder C van de Opiumwet Daarom had artikel 135 van het Wetboek van Militair Strafrecht moeten worden tenlastegelegd en dat is niet gebeurd.
Het hof verwerpt beide verweren.
Het eerste verweer verwerpt het hof – overigens nog daargelaten dat een geslaagd beroep op dit verweer tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie zou leiden en niet tot ontslag van alle rechtsvervolging zoals de verdediging stelt – omdat in de aanwijzing opsporing en behandeling militaire zaken die van toepassing is op de opsporing en behandeling van alle – zowel commune als militaire – strafbare feiten gepleegd door militairen, is vastgelegd dat ten aanzien van overtreding van de Opiumwet door militairen wordt uitgegaan van een algeheel “niet gedogen”. De enkele omstandigheid dat in de Aanwijzing Opiumwet niet (ook nog) expliciet is vermeld dat het gedoogbeleid niet opgaat voor militairen maakt dit niet anders.
Het tweede verweer wordt verworpen omdat de stelling van de verdediging geen steun vindt in het recht. Artikel 135 uit het Wetboek van Militair Strafrecht is geen lex specialis ten opzichte van artikel 2 onder C uit de Opiumwet.

Bewezenverklaring

Verdachte heeft bekend dat hij op 13 maart 2015 te Arnhem cocaïne heeft gebruikt.
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks13 maart 2015, te Arnhem, tezamen en in vereniging met
een of meeranderen,
althans alleen,opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte en zijn draagkracht, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft door het gebruik van cocaïne het voor personeel van Defensie geldende “zero tolerance-beleid” geschonden. Dat rekent het hof verdachte aan. In het voordeel van verdachte houdt het hof bij de strafoplegging rekening met het feit dat verdachte als gevolg van dit feit is ontslagen bij Defensie.
Het hof is van oordeel dat een geldboete, zoals is opgelegd in eerste instantie en ook thans is gevorderd, passend en geboden is. Het hof ziet geen termen aanwezig voor de toepassing van artikel 9A van het Wetboek van Strafrecht zoals de raadsvrouw heeft bepleit.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 375,00 (driehonderdvijfenzeventig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
7 (zeven) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. R.H. Koning, voorzitter,
mr. A. van Maanen, lid, en brigade-generaal (tit.) mr. M. Nooijen, militair lid,
in tegenwoordigheid van J.R.M. Roetgerink, griffier,
en op 7 september 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. M. Nooijen en J.R.M. Roetgerink zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.