ECLI:NL:GHARL:2017:11495

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 december 2017
Publicatiedatum
19 januari 2018
Zaaknummer
200.126.632/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindarrest inzake boedelverdeling na echtscheiding tussen voormalig echtgenoten

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, betreft het een hoger beroep inzake de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap na echtscheiding. De zaak is gestart met een tussenarrest op 2 december 2014, gevolgd door een deskundigenrapport op 2 februari 2016. De appellant, vertegenwoordigd door mr. H. Siesling-Vellinga, en de geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. W. Winkel, hebben hun standpunten over de waardering van de voormalige echtelijke woning naar voren gebracht. De deskundige, benoemd door het hof, heeft de waarde van de woning vastgesteld op € 195.000,-, terwijl de appellant een lagere waarde van € 160.000,- heeft voorgesteld. Het hof heeft de waardering van de deskundige onderschreven en de vergoedingsrechten vastgesteld. Uiteindelijk heeft het hof de appellant veroordeeld om een bedrag van € 39.000,- aan de geïntimeerde te betalen, in plaats van het eerder gevorderde bedrag van € 107.500,-. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij haar eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan op 19 december 2017.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.126.632/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 112957/ HA ZA 11-453)
arrest van 19 december 2017
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [A] ,
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiser in reconventie,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. H. Siesling-Vellinga, kantoorhoudend te Leeuwarden,,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [A] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. W. Winkel, kantoorhoudend te Drachten.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 28 juli 2015 over.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Na het tussenarrest van 2 december 2014 is de procedure als volgt verlopen:
1.1
[appellant] heeft het hof bij brief van 29 december 2014 verzocht een kennelijke verschrijving in rechtsoverweging 7.11 van het arrest van 2 december 2014 te herstellen;
1.2
[geïntimeerde] heeft zich, voor wat betreft de te benoemen deskundige, bij akte gerefereerd aan het oordeel van het hof;
1.3
[appellant] heeft een akte uitlating genomen waarin hij verzoekt als deskundige te benoemen, de heer [B] , makelaar te [C] ;
1.4
Bij arrest van 28 juli 2015 heeft het hof [B] voornoemd tot deskundige benoemd;
1.5
De deskundige heeft op 2 februari 2016 een rapport uitgebracht. Ten aanzien van de procedurele gang van zaken bij het uitbrengen van het deskundigenrapport hebben partijen geen bezwaren gemaakt;
1.6
Door beide partijen is een memorie na deskundigenbericht genomen.
1.7
Vervolgens heeft het hof de zaak verwezen naar de rol en arrest bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1
Tussen partijen bestaat uitsluitend nog debat over de afwikkeling van de waarde van de woning staande en gelegen aan het [a-straat] 5 te [A] . Door het hof is in zijn arrest van 2 december 2014 al bepaald dat het daarop betrekking hebbende vergoedingsrecht een beloop heeft van fl. 50.000,-, welk vergoedingsrecht dient te worden vermeerderd met twee vijfde deel van hetgeen de woning per 13 april 2008 meer waard is dan fl. 125.000,-. Voor zover rechtsoverweging 7.11 van het arrest van 2 december 2014 daarvan afwijkt, komt het hof daarvan bij deze terug. Rechtsoverweging 7.11 luidde: “G
elet op het hiervoor overwogene, is het hof van oordeel dat het vergoedingsrecht van de gemeenschap een beloop heeft van fl.125.000,- te vermeerderen met twee vijfde deel van hetgeen de woning op de peildatum, zijnde 13 april 2008 meer waard was dan het genoemde bedrag van fl. 125.000,-.”Dit betreft een voor beide partijen kenbare kennelijke verschrijving nu het eerst genoemde bedrag in de geciteerde overweging van fl. 50.000,- in plaats van fl. 125.000,- moet zijn. Hetzelfde geldt voor het onder 7.12 van dat arrest per abuis genoemde bedrag van fl. 125.000,- terwijl dit fl. 50.000,- moet zijn.
2.2
De deskundige [B] is in zijn goed onderbouwde en gemotiveerde rapport gekomen tot een aan de opstal van de woning toe te rekenen waarde van € 195.000,-. [geïntimeerde] heeft aangegeven zich in die waardering te kunnen vinden. [appellant] heeft betoogd dat van het door hem ingebrachte taxatierapport van [D] moet worden uitgegaan. Daarin is de waarde van de opstal van de woning bepaald op € 160.000,-. Een reden waarom de taxatie van [D] dient te prevaleren boven die van de door het hof benoemde deskundige ontbreekt geheel. [appellant] komt niet verder dan de stelling dat de waardering door zijn deskundige tot uitgangspunt moet worden genomen. Dat is onvoldoende.
2.3
Daar het bij de eerdere taxaties gaat om partijwaarderingen (ook voor wat betreft hun wijze van totstandkoming) en de door het hof benoemde deskundige een deugdelijke onderbouwing van de door hem gehanteerde waardering geeft, ziet het hof geen reden af te wijken van de door [B] gegeven beoordeling. Het hof onderschrijft die beoordeling en maakt die tot de zijne.
2.4
Dat houdt in dat het vergoedingsrecht als volgt dient te worden vastgesteld, waarbij alle bedragen in guldens worden omgerekend in euro’s tegen een koers van 2,2037.
De berekening luidt dan als volgt:
a) fl. 50.000,- is gelijk aan € 22.689,01
b) fl. 125.000,- is gelijk aan € 56.722,53
c) 2/5 x (€ 195.000,- -/- 56.722,53) = € 55.310,99
De omvang van het totale vergoedingsrecht bedraagt daarmee € 22.689,01 + € 55.310,99 = € 78.000,-. De helft daarvan te weten, € 39.000,- dient door [appellant] aan [geïntimeerde] te worden voldaan.

3.Slotsom

3.1
Uit het vorenstaande volgt dat de grieven ten dele slagen en wel voor wat betreft de waardering van de door [appellant] met betrekking tot de voormalige echtelijke woning (exclusief ondergrond) aan het [a-straat] 5 te [A] aan [geïntimeerde] te betalen vergoeding. Anders dan [appellant] in zijn petitum heeft bepleit zal deze vergoeding niet worden afgewezen maar in plaats van € 107.500,- worden vastgesteld op € 39.000,-.
3.2
Het hof zal daarom het bestreden vonnis van 13 januari 2013 vernietigen, doch uitsluitend voor zover daarin in het dictum onder 3.3 is bepaald:
“veroordeelt [appellant] om ter zake de voormalig echtelijke woning (exclusief ondergrond) aan het [a-straat] 5 te [A] een bedrag van € 107.500,- aan [geïntimeerde] te voldoen (…);”
3.3
Voor zover het voorliggende vonnis van 21 december 2011, zoals hersteld bij vonnis van 25 januari 2012, dragende overwegingen bevat voor het hiervoor genoemde deel van het dictum onder 3.3 van het eindvonnis van 13 januari 2013, volgen deze overwegingen in het lot deze vernietiging. Een afzonderlijke vernietiging van dit tussenvonnis is daartoe niet nodig.
3.4
Daar het gaat om een geschil tussen voormalig echtgenoten aangaande de verdeling van de tussen hen bestaande huwelijksgoederen gemeenschap zal het hof de proceskosten ook in hoger beroep compenseren in die zin dat ieder van partijen haar eigen kosten draagt.
De kosten van de deskundige zullen door ieder van partijen voor de helft worden gedragen.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt het vonnis van 13 januari 2013 dat de rechtbank Noord-Nederland, afdeling privaatrecht, locatie Leeuwarden, onder nummer 112957 / HA ZA 11-453 tussen partijen heeft gewezen, doch uitsluitend voor zover daarbij onder rechtsoverweging 3.3 van dat vonnis [appellant] is veroordeeld aan [geïntimeerde] te betalen een bedrag van € 107.500,- en
opnieuw rechtdoende veroordeelt [appellant] aan [geïntimeerde] te betalen een bedrag van € 39.000,-;
bekrachtigt de bestreden vonnissen voor het overige;
compenseert de proceskosten in het hoger beroep in die zin dat ieder van partijen haar eigen kosten draagt;
verklaart deze uitspraak tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders in hoger beroep gevorderde.
Aldus gewezen door mr. G. van Rijssen, mr. W. Breemhaar, en I. Tubben en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 19 december 2017 in bijzijn van de griffier.