ECLI:NL:GHARL:2017:11450

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 december 2017
Publicatiedatum
3 januari 2018
Zaaknummer
200.217.467
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontslag van een statutair bestuurder en vervaltermijnen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [verzoeker], die als statutair bestuurder werkzaam was bij Vinus Vita B.V., tegen de beschikking van de rechtbank Overijssel van 16 maart 2017. [verzoeker] is op 22 juli 2016 ontslagen, wat hij aanvecht op grond van de rechtsgeldigheid van het ontslag en de toepassing van vervaltermijnen. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij [verzoeker] verschillende grieven heeft ingediend tegen de eerdere beslissing van de rechtbank. De grieven betroffen onder andere de rechtsgeldigheid van het ontslag en de vraag of de vervaltermijnen voor het indienen van verzoeken zijn overschreden. Het hof oordeelt dat de besluitvorming van de aandeelhouders op 22 juli 2016 rechtsgeldig was en dat [verzoeker] zijn verzoeken niet tijdig heeft ingediend. De rechtbank heeft [verzoeker] in eerste aanleg niet-ontvankelijk verklaard in zijn subsidiaire verzoeken en hem in de proceskosten veroordeeld. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en veroordeelt [verzoeker] in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.217.467
(zaaknummer rechtbank Overijssel, locatie Almelo C/08/196107)
beschikking van 21 december 2017
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
in eerste aanleg: verzoeker,
hierna: [verzoeker] ,
advocaat: mr. F. Kolkman,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Vinus Vita B.V., handelend onder de naam Twentsch Wijnhuis,
gevestigd te Vasse, gemeente Tubbergen,
verweerster in hoger beroep,
in eerste aanleg: verweerster,
hierna: Vinus Vita,
advocaat: mr. Z. Alkan.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo van 16 maart 2017.

2.2. Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- het beroepschrift met producties van [verzoeker] , waaronder de stukken van de eerste aanleg, ter griffie van het hof ontvangen op 15 juni 2017;
- het verweerschrift met producties van Vinus Vita;
- een brief van 3 november 2017 van mr. Alkan namens Vinus Vita met de producties 5 tot en met 8;
- een brief van 9 november 2017 van mr. Kolkman namens [verzoeker] met de productie 3 tot en met 6;
- de op 17 november 2017 gehouden mondelinge behandeling, waarbij beide partijen pleitnotities hebben overgelegd.
2.2
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft het hof beschikking bepaald op
29 december 2017 of zoveel eerder als mogelijk is.
2.3
[verzoeker] heeft het hof in hoger beroep verzocht bij beschikking, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de beschikking van 16 maart 2017 waarvan beroep te vernietigen en:
Primair:
I. Vinus Vita te veroordelen tot doorbetaling van het reguliere salaris van € 7.868,- bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantiegeld, vanaf 22 juli 2016 tot het moment dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd, te vermeerderen met wettelijke verhoging en wettelijke rente;
Subsidiair:
II. Vinus Vita te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van het brutosalaris vanaf 22 juli 2016 tot en met 30 november 2017 ad € 30.744,-, te vermeerderen met wettelijke rente;
III. Vinus Vita te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van een billijke vergoeding van
€ 100.000,-, te vermeerderen met wettelijke rente;
IV. Vinus Vita te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van een transitievergoeding van
€ 92.232, te vermeerderen met wettelijke rente;
V. Vinus Vita te veroordelen in de kosten van de procedure in beide instanties.

3.De feiten

3.1
[verzoeker] , geboren op [geboortedatum] , is met ingang van [datum indiensttreding] in dienst getreden van Vinus Vita in de functie van statutair bestuurder. [verzoeker] en Vinus Vita hebben een schriftelijke arbeidsovereenkomst gesloten. [verzoeker] was laatstelijk werkzaam tegen een salaris van € 7.686,27 bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag. [verzoeker] bezit 12,5% van de aandelen van Vinus Vita.
3.2
Tussen partijen zijn verschillen van inzicht ontstaan met betrekking tot de wijze waarop inhoud diende te worden gegeven aan de functie van [verzoeker] .
3.3
Op 22 april 2016 en 22 juli 2016 hebben aandeelhoudersvergaderingen plaatsgevonden. In de notulen van de aandeelhoudersvergadering van 22 juli 2016 staat:
AGENDA
(…)3. Voorgenomen besluit tot ontslag (voor zover vereist); op 22 april 2016 is er een ontslagbesluit genomen door AVA, hiervan is de vernietigbaarheid/nietigheid ingeroepen door [verzoeker] . Vinus Vita is van mening dat er sprake is van een rechtsgeldig ontslagbesluit. Voor zover vereist wordt (opnieuw) de vergadering gehouden en is er het voornemen om bovengenoemd voorgenomen besluit (voor zover vereist) te nemen;- Advies/reactie van [verzoeker] , voor zover vereist, naar aanleiding van voorgenomen besluit tot ontslag.(…)Voorgenomen besluit tot ontslag (voor zover vereist); op 22 april 20163.De voorzitter brengt een dossierlijst in, met betrekking tot de negatieve aspecten die boven tafel zijn gekomen over het handelen, gedragingen en beslissingen van [verzoeker](hof: [verzoeker] )
en mismanagement binnen het Twentsch Wijnhuis, waarbij [verzoeker] het Prive belang boven het zakelijke belang heeft gesteld, dit zal worden bevestigd in de bijlagen.(…)
Na de schorsing(…)De aandeelhouders hebben samen besloten tijdens de schorsing, dat alle argumenten afzonderlijk en of in samenhang leveren wat dat betreft de dringende redenen op om [verzoeker] per direct te ontslaan. Mr. EK(hof: de advocaat van [verzoeker] )
is het daar niet mee eens en vraagt om een hoofdelijke stemming, de voorzitter gaat hiermee akkoord. (…) stemt voor direct ontslag, (…) stemt voor direct ontslag en [verzoeker] stemt tegen. De voorzitter herhaalt de uitslag en het ontslag per direct, met meerderheid van stemmen door stemming aanvaard.”
3.4
Bij brief van 26 juli 2016 heeft mr. Alkan namens Vinus Vita aan [verzoeker] het ontslagbesluit schriftelijk bevestigd, evenals de opzegging van het dienstverband met onmiddellijke ingang vanwege dringende redenen. Vinus Vita heeft het salaris van [verzoeker] betaald tot 22 juli 2016.
4. De verzoeken aan de rechtbank en de beoordeling daarvan
4.1
[verzoeker] heeft in eerste aanleg gelijkluidende verzoeken aan de rechtbank gedaan zoals hiervoor onder 2.3 (primair en subsidiair) sub I. tot en met IV weergegeven. Hij heeft tevens verzocht Vinus Vita te veroordelen in de proceskosten.
4.2
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking, die uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, de primaire verzoeken van [verzoeker] afgewezen, [verzoeker] niet-ontvankelijk verklaard in zijn subsidiaire verzoeken en [verzoeker] in de proceskosten veroordeeld.

5.De beoordeling in hoger beroep

5.1
[verzoeker] heeft in hoger beroep vijf beroepsgronden tegen de beschikking van
16 maart 2017 aangevoerd, die hij als grieven heeft aangeduid (genummerd I tot en met V), welke terminologie het hof zal volgen. Grief I is gericht tegen de beslissing van de rechtbank dat de besluitvorming met betrekking tot de positie van [verzoeker] niet door daartoe onbevoegde aandeelhouders heeft plaatsgevonden en tegen de beslissing van de rechtbank dat Vinus Vita ter gelegenheid van de mondelinge behandeling bij de rechtbank rechtsgeldig was vertegenwoordigd. Met grief II komt [verzoeker] op tegen de beslissing van de rechtbank dat de algemene vergadering van aandeelhouders op 22 juli 2016 een niet in strijd met formaliteiten en dus rechtsgeldig besluit tot ontslag met onmiddellijke ingang van [verzoeker] heeft genomen. Met grief III richt [verzoeker] zich tegen de beslissing van de rechtbank dat op 22 juli 2016 zowel aan het statutaire directeurschap als aan de arbeidsverhouding van [verzoeker] bij respectievelijk met Vinus Vita een rechtsgeldig einde is gekomen. Grief IV heeft betrekking op de beslissing van de rechtbank om [verzoeker] vanwege het verstrijken van de vervaltermijnen niet-ontvankelijk te verklaren in zijn subsidiaire verzoeken. Grief V is een algemene grief en is tevens gericht tegen de door de rechtbank uitgesproken proceskostenveroordeling van [verzoeker] .
5.2
Op grond van de onder 3.3. geciteerde notulen van de algemene vergadering van aandeelhouders is het hof van oordeel dat het op 22 juli 2016 door de algemene vergadering van aandeelhouders genomen besluit ertoe strekte [verzoeker] als bestuurder van Vinus Vita ontslag te verlenen en voorts het dienstverband tussen Vinus Vita en [verzoeker] met onmiddellijke ingang per die datum te beëindigen.
5.3
Met de invoering per 1 juli 2015 van de Wet werk en zekerheid (hierna: Wwz) zijn onder andere verschillende korte vervaltermijnen geïntroduceerd waarbinnen een werknemer “vorderingen” verband houdende met zijn ontslag in rechte aanhangig dient te maken. Een vervaltermijn kenmerkt zich hiertoe dat door het verstrijken van de termijn, die anders dan een verjaringstermijn niet te stuiten of te schorsen is, niet alleen de rechtsvordering, maar ook het recht zelf teniet gaat. Met de invoering van de Wwz is het voorts voor een werknemer niet langer mogelijk een ontslag met onmiddellijke ingang door een daartoe strekkende buitengerechtelijke verklaring te vernietigen.
5.4
[verzoeker] heeft zich op het standpunt gesteld dat het aan hem gegeven ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was. [verzoeker] was bestuurder van een rechtspersoon voor wie op grond van artikel 2:244 lid 3 BW geen veroordeling tot herstel van de dienstbetrekking kan worden uitgesproken. Voor de opzegging van een arbeidsovereenkomst van zo’n bestuurder is op grond van artikel 7:671 lid 1 aanhef en sub e BW geen instemming voor de opzegging nodig. In verband met aantasting van het aan hem gegeven ontslag op staande voet was [verzoeker] bevoegd verzoeken te doen, die [verzoeker] subsidiair onder II tot en met IV van zijn inleidend verzoek in eerste aanleg en in zijn hoger beroepschrift heeft geformuleerd. Die verzoeken moeten echter wel binnen de sinds 1 juli 2015 geldende vervaltermijnen worden ingediend. Voor het subsidiaire verzoek onder II dat is gegrond op artikel 7:672 lid 10 BW en voor het subsidiaire verzoek onder III dat is gebaseerd op artikel 7:682 lid 3 aanhef en sub b BW geldt op grond van artikel 7:686a lid 4 aanhef en sub a BW een vervaltermijn van twee maanden. De bevoegdheid om een verzoek tot toekenning van een transitievergoeding op grond van artikel 7:673 BW in te dienen, zoals [verzoeker] subsidiair onder IV heeft verzocht, vervalt op grond van artikel 7:686a lid 4 aanhef en sub b BW binnen drie maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd. Het inleidend verzoek in eerste aanleg is bij de rechtbank binnengekomen op 2 januari 2017. Uitgaande van het aan [verzoeker] op 22 juli 2016 gegeven ontslag met onmiddellijke ingang was zowel de vervaltermijn van twee maanden als die van drie maanden ruimschoots verstreken. Grief IV faalt. Aan de beoordeling van de vraag of het aan [verzoeker] gegeven ontslag rechtsgeldig was komt het hof niet toe en daarmee ook niet aan de behandeling van grief III, met uitzondering van hetgeen hierna onder 5.6 wordt overwogen.
5.5
[verzoeker] heeft in zijn grieven I en II aangevoerd dat er verschillende gebreken kleven aan het aandeelhoudersbesluit van 22 juli 2016, waarin hij als bestuurder van Vinus Vita is ontslagen, zodat sprake is van een nietig dan wel vernietigbaar besluit op grond van artikel 2:14 dan wel 2:15 BW. Ook al zouden er gebreken kleven aan het aandeelhoudersbesluit van 22 juli 2016 dan kan dit er niet toe leiden dat de hiervoor omschreven vervaltermijnen opzij worden gezet. In het licht van de gewijzigde wetgeving, zoals hiervoor onder 5.3 (deels) weergegeven, had [verzoeker] eventuele bezwaren binnen de onder 5.4 genoemde vervaltermijnen moeten aanvoeren tegelijk met het indienen van zijn verzoeken waarmee werd beoogd de rechtsgeldigheid van het ontslag op staande voet aan te tasten. Dit heeft hij nagelaten. Het hof komt niet meer toe aan de behandeling van de grieven I en II. Voor zover grief I is gericht tegen de verwerping door de rechtbank van de stelling van [verzoeker] dat Vinus Vita ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in eerste aanleg niet rechtsgeldig was vertegenwoordigd, heeft [verzoeker] deze grief niet gemotiveerd, zodat deze reeds op die grond faalt.
Het hof voegt hier nog aan toe dat ter zitting is gebleken dat [verzoeker] bij de rechtbank Overijssel ook een separate dagvaardingsprocedure aanhangig heeft gemaakt tot vernietiging van de door hem aangevochten besluiten van Vinus Vita op aan boek 2 BW ontleende gronden parallel met de door hem in de grieven I en II ingenomen standpunten. Ingeval hij daarin in het gelijk wordt gesteld, kan hij aanspraak maken op schadevergoeding.
5.6
Uit het door [verzoeker] aangevraagde deskundigenoordeel van het UWV van 9 augustus 2017, door Vinus Vita als productie 5 in hoger beroep overgelegd, blijkt dat [verzoeker] in staat was zijn eigen werk op 6 mei 2016 dan wel op 21 juli 2016 te doen. Ten tijde van de aandeelhoudersvergadering van 22 juli 2016 was dan ook geen sprake van een opzegverbod. Het hof overweegt dat eventuele arbeidsongeschiktheid niet in de weg staat aan het geven van een ontslag op staande voet (zie artikel 7:670a lid 2 aanhef en onder c BW). Voor zover [verzoeker] op grond van artikel 7:681 lid 1 aanhef en sub b BW de opzegging op 22 juli 2016 vanwege het bestaan van een opzegverbod had willen vernietigen of een verzoek tot toekenning van een billijke vergoeding had willen doen, had hij hiertoe binnen de in artikel 7:686a lid 4 onder a BW vermelde vervaltermijn van twee maanden een verzoekschrift moeten indienen bij de rechtbank. Ook dat heeft hij nagelaten. In zoverre faalt grief III.
5.7
Uit hetgeen hiervoor is overwogen vloeit voort dat ook grief V faalt.
5.8
Het hof zal de bestreden beschikking, met verbetering van de gronden, bekrachtigen. [verzoeker] dient, als de in het ongelijk te stellen partij, in de kosten van het hoger beroep te worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Vinus Vita zullen tot aan deze beschikking worden vastgesteld op € 716,- voor verschotten (griffierecht) en op € 1.788,- voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief (twee punten, tarief II in hoger beroep).

6.6. Het hof, beschikkende in hoger beroep:

bekrachtigt, met verbetering van de gronden, de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo van 16 maart 2017;
veroordeelt [verzoeker] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze beschikking aan de zijde van Vinus Vita vastgesteld op € 716,- voor verschotten en op € 1.788,- voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart deze beschikking, voor zover het de hiervoor vermelde proceskostenveroordeling betreft, uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.B. Knottnerus, J.H. Kuiper en G. van Rijssen en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 21 december 2017.