In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij de betrokkene een administratieve sanctie van € 230,- was opgelegd voor het vasthouden van een mobiele telefoon tijdens het rijden. De betrokkene, een vrachtwagenchauffeur, stelde dat hij een headset gebruikte om een telefoongesprek aan te nemen en dat hij de telefoon niet vasthield. De kantonrechter had het beroep van de betrokkene ongegrond verklaard, maar de betrokkene ging in hoger beroep.
Tijdens de zitting op 18 december 2017 heeft de betrokkene zijn standpunt toegelicht en een screenshot overgelegd waaruit blijkt dat de headset op het moment van de constatering was gekoppeld aan zijn telefoon. De verbalisant had verklaard dat hij de betrokkene met een telefoon in zijn hand had gezien, maar het hof twijfelde aan de juistheid van deze waarneming, vooral gezien de omstandigheden waaronder deze had plaatsgevonden.
Het hof oordeelde dat de verklaring van de betrokkene consistent was en dat er voldoende twijfel bestond over de waarneming van de verbalisant. Aangezien niet vaststond dat de betrokkene de verweten gedraging had verricht, vernietigde het hof de beslissing van de kantonrechter en de sanctie die was opgelegd. Tevens werd bepaald dat de betrokkene recht had op een proceskostenvergoeding voor de gemaakte reiskosten.
Het hof concludeerde dat de beslissing van de kantonrechter niet kon standhouden en dat de betrokkene recht had op restitutie van het tot zekerheid gestelde bedrag. De advocaat-generaal werd veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene.