In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de bewindvoerder om machtiging te verlenen voor de inbreng van hypothecaire vorderingen in een besloten vennootschap. De bewindvoerder, die optreedt namens de rechthebbende, verzocht het hof om de beschikking van de kantonrechter van 29 mei 2017 te vernietigen, waarin de machtiging voor de inbreng was afgewezen. De rechthebbende is een dochter van de overleden vader, die in zijn testament zijn dochters als erfgenamen heeft uitgesloten, maar hen wel hypothecaire vorderingen heeft gelegateerd. Het hof heeft vastgesteld dat de kantonrechter terecht geen toestemming heeft verleend voor de oprichting van de besloten vennootschap, omdat er geen wettelijke basis is voor toezicht op het vermogen van de vennootschap door de kantonrechter. Het hof heeft ook het verzoek om de kosten voor de oprichting van de vennootschap voor rekening van de rechthebbende te laten komen, gedeeltelijk toegewezen. De advieskosten zijn voor rekening van de rechthebbende, maar de kosten voor de daadwerkelijke oprichting zijn voor rekening van de bewindvoerder, omdat deze zonder toestemming van de kantonrechter heeft gehandeld. Het hof heeft de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd en het meer of anders verzochte afgewezen.