ECLI:NL:GHARL:2017:11409

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 december 2017
Publicatiedatum
28 december 2017
Zaaknummer
WAHV 200.206.785
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Anjewierden
  • M. Stoop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beslissing kantonrechter inzake tijdigheid beroepschrift en zekerheidstelling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 15 november 2016 het beroep van de betrokkene ongegrond heeft verklaard. De betrokkene had hoger beroep ingesteld tegen een beslissing van de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie, waarbij de kantonrechter oordeelde dat het beroep niet tijdig was ingesteld. De betrokkene had zijn beroepschrift pas op de derde werkdag na de laatste dag van de beroepstermijn ingediend, wat volgens de geldende regels betekent dat het beroep niet tijdig is. Het hof volgt in zijn beoordeling de richtlijnen van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, die stelt dat een poststuk dat via PostNL is verzonden, geacht wordt tijdig ter post te zijn bezorgd als het de eerste of tweede werkdag na de laatste dag van de termijn is ontvangen, tenzij er bewijs is dat het later ter post is bezorgd.

Het hof heeft vastgesteld dat de kantonrechter het beroep ontvankelijk heeft geacht, omdat het tijdig was ingesteld en de betrokkene niet in staat was om zekerheid te stellen. Echter, het hof concludeert dat de kantonrechter terecht heeft geoordeeld dat het beroep niet tijdig was ingesteld, aangezien het beroepschrift pas na afloop van de termijn was ontvangen. De beslissing van de kantonrechter om het beroep ongegrond te verklaren, wordt door het hof bevestigd. De betrokkene is niet verschenen ter zitting, en de advocaat-generaal heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te reageren op de nadere toelichting van de betrokkene.

Uitspraak

WAHV 200.206.785
28 december 2017
CJIB 193062242
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant
van 15 november 2016
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing ongegrond verklaard.

Het procesverloop

De betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Bij het beroepschrift is verzocht om een behandeling ter zitting.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De betrokkene heeft schriftelijk een nadere toelichting gegeven op het beroep.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een reactie te geven op de nadere toelichting op het beroep. Hiervan is geen gebruik gemaakt.
De zaak is behandeld ter zitting van 14 december 2017. De betrokkene is niet verschenen. Als gemachtigde van de advocaat-generaal is verschenen mr. [B] .

Beoordeling

1. De advocaat-generaal heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat de kantonrechter het beroep van de betrokkene niet-ontvankelijk had moeten verklaren, omdat niet (tijdig) zekerheid is gesteld door de betrokkene.
2. Uitgangspunt is dat, indien een betrokkene in de procedure bij de kantonrechter met redenen omkleed aanvoert dat hij niet (terstond) in staat is zekerheid te stellen tot het totale van hem verlangde bedrag, de kantonrechter, tenzij hij het daaromtrent aangevoerde reeds aanstonds aannemelijk acht, de betrokkene in de gelegenheid zal moeten stellen op een openbare zitting te worden gehoord omtrent zijn financiële draagkracht. Acht de kantonrechter het aangevoerde omtrent de financiële draagkracht gegrond, dan zal hij het bepaalde in artikel 11, derde lid, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) in zoverre buiten toepassing moeten laten als in overeenstemming is met de draagkracht van de betrokkene.
3. Uit het proces-verbaal van de zitting van 15 november 2016 blijkt dat de kantonrechter het beroep van de betrokkene ontvankelijk heeft geacht, omdat dit tijdig is ingesteld en het ontbreken van de zekerheidstelling verschoonbaar wordt geacht.
4. Het hof begrijpt uit het voorgaande dat de kantonrechter redenen heeft gezien om de zekerheidstelling op nihil te stellen. Niet kan worden geoordeeld dat de kantonrechter in redelijkheid niet de zekerheidstelling op nihil had kunnen stellen en daarmee het beroep ontvankelijk te achten.
5. De kantonrechter heeft geoordeeld dat het beroep tegen de inleidende beschikking niet tijdig is ingesteld en dat de officier van justitie daarom terecht dat beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard.
6. Het beroep tegen de inleidende beschikking dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen een termijn van zes weken, welke termijn aanvangt op de dag na die waarop de beschikking aan de betrokkene is toegezonden. Bij verzending per post is het beroepschrift tijdig ingediend, indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
7. Blijkens de gedingstukken is de inleidende beschikking op 30 oktober 2015 aan de betrokkene toegezonden. De beroepstermijn eindigde derhalve op 11 december 2015. Het beroepschrift, gedateerd 10 december 2015, is blijkens het daarop geplaatste stempel op 16 december 2015 bij de CVOM ontvangen. Er is geen poststempel waarneembaar op de envelop waarin het beroepschrift is verzonden, zodat daaruit niet kan worden opgemaakt wanneer het beroepschrift ter post is aangeboden.
8. Het hof hanteert in navolging van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie ABRvS 17 augustus 2011, AB 2011,259) als uitgangspunt dat een via PostNL verzonden poststuk in ieder geval wordt geacht tijdig ter post te zijn bezorgd als het de eerste of tweede werkdag na de laatste dag van de beroepstermijn is ontvangen, tenzij op grond van de vaststaande feiten aannemelijk is dat het later dan de laatste dag van de termijn ter post is bezorgd.
9. In het onderhavige geval is het beroepschrift op de derde werkdag na de laatste dag van de beroepstermijn bij de CVOM ingekomen. Het beroep is dus niet tijdig ingesteld.
10. De kantonrechter heeft het beroep terecht ongegrond verklaard. Deze beslissing zal dan ook worden bevestigd.

Beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter.
Dit arrest is gewezen door mr. Anjewierden, in tegenwoordigheid van mr. Stoop als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.